direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hofstraat - J.F. Kennedylaan - 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0222.R01B199A-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Op de hoek van de Hofstraat en J.F. Kennedylaan te Doetinchem bevindt zich een twaalftal sociale huurwoningen. De woningen zijn eigendom van woningcorporatie Sité Woondiensten en bevinden zich in een verouderde staat, waardoor de woningen niet meer bij passen bij de hedendaagse woonwensen. Daarbij komt dat het financieel niet haalbaar is om de woningen te renoveren. Om voor te sorteren op de toekomstige woonbehoefte, is Sité voornemens om de woningen te vervangen door een nieuwbouwprogramma van grondgebonden woningen en een appartementencomplex. De huidige bewoners van de woningen hebben een terugkeergarantie in de nieuwe woningen.

In het geldende bestemmingsplan 'Binnenstad en De Veentjes - 2012' is de locatie grotendeels bestemd als 'Wonen'. Het plan is evenwel niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan, aangezien de beoogde nieuwe woningen niet binnen het huidige bouwvlak passen. Daarnaast is een deel van het plangebied bestemd als 'Tuin' en 'Groen' waarbinnen het appartementencomplex niet toegestaan is. Omdat herontwikkeling noodzakelijk is en zowel functioneel als ruimtelijk goed past in de omgeving, is het gemeentebestuur voornemens medewerking te verlenen aan dit initiatief.

De ontwikkeling van de hoek van de Hofstraat en J.F. Kennedylaan is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Een herziening van dat plan is daarom noodzakelijk. Daarom is het voorliggende bestemmingsplan 'Hofstraat - J.F. Kennedylaan - 2018' opgesteld.

Bij het opstellen van bestemmingsplannen voor het grondgebied van de gemeente Doetinchem wordt in principe overal dezelfde plansystematiek gehanteerd. De bestemmingen en regels uit het voorliggende bestemmingsplan sluiten daardoor grotendeels aan op de bestemmingen en regels uit andere bestemmingsplannen. Daarmee wordt de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid van de burgers vergroot.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de noordelijke rand van de binnenstad van Doetinchem, op de hoek van de Hofstraat en de J.F. Kennedylaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R01B199A-0002_0001.jpg"

Rood omcirkeld, globale ligging plangebied (bron: pdokviewer.nl, bewerking SAB)

Omgeving

De stedenbouwkundige structuur aan de rand van het centrumgebied (schil) van Doetinchem bestaat hoofdzakelijk uit planmatige stadsuitbreidingen uit de 20ste eeuw (zowel grondgebonden woningen als gestapelde woningen). Ook komen de functies detailhandel, horeca en dienstverlening voor. Vanwege de diversiteit in functies heeft de omgeving van het plangebied een gemengd centrumkarakter. De afwisselende grootte van de bouwblokken, bouwhoogten, architectuur en diversiteit in geleding en kappen versterkt dit beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R01B199A-0002_0002.jpg"

Omgeving plangebied, plangebied globaal rood omkaderd (bron: pdokviewer.nl, bewerking: SAB)

Ten zuiden van het gebied bevinden zich verschillende woningen die rond 1910 zijn gebouwd. Parallel aan de Hofstraat en de bestaande woningen in het plangebied, bevindt zich een aantal jaren tachtig-woningen. Tegenover het plangebied, aan de overkant van de Hofstraat, bevindt zich een appartementencomplex, waar naast woningen ook enige (commerciële) dienstverlening en bedrijvigheid is gevestigd. Aan de overkant van de J.F. Kennedylaan kijkt het plangebied uit op een park.

Plangebied

Het plangebied omvat 12 aaneengeschakelde woningen die zijn verdeeld in drie verschillende bouwblokken. Elk bouwblok bestaat uit een viertal woningen met in de achterliggende tuinen een verscheidenheid aan bijgebouwen. Achter deze tuinen bevindt zich de weg 'Pompenhof', die de tuinen van de woningen ontsluit op de Nieuweweg.

De woningen zijn gebouwd in 1913 en zijn hierdoor aan de kleine kant en zijn onlogisch ingedeeld. Op het gebied van woongenot en duurzaamheid voldoen de woningen door hun leeftijd niet meer aan de hedendaagse maatstaven. De combinatie van verouderde bebouwing en het gebrek aan eenduidigheid in de tuinen van de woningen zorgt voor een verrommeling van het plangebied en omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R01B199A-0002_0003.jpg"

Rood omkaderd, ligging plangebied in de huidige situatie. (bron pdokviewer.nl, bewerking SAB)

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R01B199A-0002_0004.jpg"

Zicht vanaf de Hofstraat op de bouwblokken plangebied. (bron: google.maps.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R01B199A-0002_0005.jpg"

Zicht op het plangebied vanaf de T-splitsing Hofstraat/J.F.Kennedylaan. (bron: google.maps.nl)

Historische ontwikkeling

Het plangebied bestond volgens historische kaarten uit boomrijk gebied, die eind 19e eeuw zijn gekapt. Het ontwerp voor de woningen stamt uit 1912 en bestond oorspronkelijk uit vier blokjes met de nummers 55-69. De bebouwing werd in 1913 gerealiseerd en maakt dan ook deel uit van de eerste groei aan woningen rondom de oorspronkelijke stad Doetinchem. Na de Tweede Wereldoorlog verdichtte de omgeving van het plangebied steeds meer met bebouwing en groeide Doetinchem meer richting het noorden en zuiden van het centrum. Hierdoor ligt het plangebied in haar huidige situatie relatief centraal in de bebouwing van Doetinchem. De meest noordelijke twee-onder-één-kapper van het rijtje (Nieuweweg 67-69) is in de jaren zeventig gesloopt voor de herinrichting van de J.F. Kennedylaan. Hierdoor bestaat de bebouwing in de huidige situatie uit drie blokken van vier woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R01B199A-0002_0006.jpg"

Historische ontwikkeling Doetinchem met aanduiding plangebied (bron: topotijdreis.nl, bewerking SAB)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Binnen het vigerende bestemmingsplan 'Binnenstad en De Veentjes - 2012' heeft het plangebied de bestemming 'Wonen', 'Tuin' en 'Groen'. Tevens is sprake van een archeologische dubbelbestemming. Hierbij geldt voor het zuidwestelijke gedeelte de 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en het noordoostelijke deel de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R01B199A-0002_0007.jpg"

Rood omkaderd, ligging plangebied in vigerend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerking SAB)

De beoogde ontwikkeling is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan aangezien de woningen deels buiten de woonbestemming vallen en ook grotendeels buiten de bestaande bouwvlakken. Om die reden is de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan voor dit gebied noodzakelijk.

Het bestemmingsplan 'Hofstraat - J.F. Kennedylaan - 2018' is een algehele herziening van het in het plangebied geldende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan 'Binnenstad en De Veentjes - 2012', vastgesteld door de raad van de gemeente Doetinchem op 30 mei 2013, zal komen te vervallen na het onherroepelijk worden van het onderhavige bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

Woningbouwcorporatie Sité Woondiensten is voornemens om 12 woningen op de hoek van de Hofstraat en de J.F. Kennedylaan te slopen en hiervoor in de plaats 8 grondgebonden woningen en 14 appartementen (in de vorm van één appartementencomplex) te herbouwen. Het stedenbouwkundig plan, welke aan de basis heeft gelegen van voorliggend bestemmingsplan, wordt in deze paragraaf nader toegelicht en onderbouwd. De belangrijkste uitgangspunten en randvoorwaarden van het stedenbouwkundige plan zijn verwerkt op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R01B199A-0002_0008.jpg"

Nieuwe situatie plangebied (bron: opZoom architecten bv)

2.2 Ontwikkelingen

Grondgebonden woningen

De acht grondgebonden woningen in het zuidwesten van het plangebied worden, net zoals in de huidige situatie, gesitueerd in bouwblokken van 4 woningen. De nieuwe woningen worden dichterbij de Hofstraat gesitueerd, waardoor ze niet meer in hun geheel in het bestaande bouwvlak passen. Door deze verschuiving richting de Hofstraat ontstaat een betere stedenbouwkundige situatie en wordt de kans op verrommeling van de voortuinen (zoals in de huidige situatie het geval is) verminderd. Wat betreft de toekomstige hoogte van de woningen wordt aangesloten bij de bebouwing in de omgeving. De bebouwing wordt opgericht met (maximaal) 2 bouwlagen en een kap. In de achtertuinen wordt elke woning voorzien van een berging. Één blok van 4 woningen wordt ontworpen als levensloopbestendige woningen.

Appartementencomplex

De meest noordelijk gelegen rij bestaande woningen maakt plaats voor een appartementencomplex met 14 appartementen. Het complex zal bestaan uit drie bouwlagen, waarbij de begane grond wordt gevormd door 4 appartementen en bergingen. De eerste en tweede verdieping bestaan elk uit 5 appartementen. De hoogte van 3 bouwlagen past stedenbouwkundig gezien goed in de omgeving. Het hoogteaccent op deze plek markeert het gebouw in de stedelijke context.

Het complex wordt parallel aan de J.F. Kennedylaan gesitueerd. Hierbij sluit de rooilijn aan bij zowel de nieuwe grondgebonden woningen als de bestaande bebouwing gelegen aan de J.F. Kennedylaan. De appartementen kijken aan de voorkant over de J.F. Kennedylaan heen op een park.

Het appartementencomplex vormt door haar ligging in de oksel van de Hofstraat en de J.F. Kennedylaan een belangrijk herkenningspunt. Het complex zorgt voor een stedenbouwkundige begeleiding van de Hofstraat en de J.F. Kennedylaan.

Verkeer en parkeren

Aan de achterzijde van de woningen wordt een binnenhof gecreëerd waarbij ruimte wordt geboden aan 38 parkeerplaatsen. Voor de toetsing wat betreft het aspect parkeren wordt verwezen naar paragraaf 4.11.

De Pompenhof vormt de ontsluiting van het gemotoriseerde verkeer via de Nieuweweg op de Hofstraat of J.F. Kennedylaan. Verder ligt tussen het appartementencomplex en noordelijk gelegen bouwblok een ontsluiting op de Hofstraat ten behoeve van wandel en fietsverkeer. De voorzijden van de woningen en appartementen sluiten aan op het voetpad en fietspad van de Hofstraat of J.F. Kennedylaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R01B199A-0002_0009.jpg"

Impressie plangebied gezien vanuit het zuiden

2.3 Conclusie

De ontwikkeling past functioneel goed in haar omgeving, waarin de functie wonen reeds meer voorkomt. Ruimtelijk gezien biedt de ontwikkeling de mogelijkheid een goede stedenbouwkundige afronding van de kruising Hofstraat / J.F. Kennedylaan te bewerkstelligen, door het appartementencomplex op beide wegen te laten oriënteren. Hoogte en massa passen bij het karakter van de rest van de buurt. De herontwikkeling doet recht aan de kwaliteit van de plek. Een onwenselijke situatie wordt vervangen door het amoveren van de verouderde bebouwing, waarvoor moderne en duurzame woningen in de plaats komen. De nieuwe woningen zorgen uiteindelijk voor de toekomstbestendigheid van de locatie en geven een impuls aan de omgeving.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komt het overheidsbeleid aan de orde dat van invloed is op de specifieke ontwikkeling. Uit onderzoek blijkt dat de volgende beleidsstukken niet van invloed zijn:

  • cultuur en Erfgoed 2017-2020, Beleef het mee! Provincie Gelderland, vastgesteld 29 juni 2016;
  • afsprakenkader detailhandel, Regio Achterhoek, 24 september 2015;
  • cultuurnota Dossier Cultuur 2003, gemeente Doetinchem, vastgesteld d.d. 18 december 2003;
  • detailhandelsbeleid Doetinchem, gemeente Doetinchem, 18 juli 2013;
  • visie boodschappenstructuur, gemeente Doetinchem, vastgesteld 22 februari 2018;
  • kantorennota 'Ruimte voor kantoren', gemeente Doetinchem, vastgesteld op 7 februari 2008;
  • continuïteit in Karakter, Cultuurhistorie Doetinchem, vastgesteld 21 september 2017;
  • mobiliteitsvisie 2016-2026, gemeente Doetinchem, vastgesteld 3 november 2016;

Deze plannen zijn daarom ook niet verder toegelicht in dit plan.

Het beleid dat wel van invloed is op de ontwikkeling is in dit hoofdstuk verwoord en afgewogen.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 inwerking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.

De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste Rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.

Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het Rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's.

Onderzoek en conclusie

Voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het bepaalde in de SVIR.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien geldende bestemmingsplannen niet voldoen aan het Barro dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkingtreding van het besluit zijn aangepast.

Bij besluit van 28 augustus 2012 (inwerking getreden op 1 oktober 2012) is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen hoofdinfrastructuur (reserveringen voor hoofdwegen en landelijke spoorwegen en vrijwaring rond Rijksvaarwegen), de elektriciteitsvoorziening, het regime van de herijkte ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).

Onderzoek en conclusie

Het Barro doet geen specifieke uitspraken over zaken die in dit plan worden geregeld.

3.2.3 De Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (verder: 'de Ladder') is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De uitgangspunten hierbij zijn dat de ontwikkeling voorziet in een behoefte, en dat de ontwikkeling in eerste instantie in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.

Artikel 3.6 lid twee Bro omschrijft de ladder als volgt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Voor de Ladder is dus een onderzoek nodig die uit twee stappen bestaat:

  • 1. Is sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'?
  • 2. Als hier sprake van is, dan moet motivering plaats vinden volgens de Ladder: Vind de ontwikkeling plaats binnen het bestaand stedelijk gebied die in die behoefte kan worden voorzien?

De toepassing van de Ladder is mede bepaald door uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS). De ABRS heeft in een 'overzichtsuitspraak' op 28 juni 2017 op een rij gezet hoe de Ladder gebruikt moet worden. Hiermee wordt houvast geboden aan de rechtspraktijk.

In navolging op de ladder voor duurzame verstedelijking zoals opgenomen in de Bro, heeft provincie Gelderland in haar 'Omgevingsvisie Gelderland' de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik' opgenomen. Meer daarover in paragraaf 3.3.2.

Onderzoek

1. Is sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'

De laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

In het voorliggende plan Hofstraat - J.F. Kennedylaan - 2018 wordt ruimte geboden aan 10 nieuw te realiseren woningen (22 - 12 sloop) in de vorm van appartementen en grondgebonden huurwoningen. Dit wordt niet aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Uit jurisprudentie blijkt namelijk dat een woningbouwplan dat voorziet in de ontwikkeling van meer dan 12 woningen wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling1. Om aan te tonen dat er sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening' (art 3.1 Wro) is desalniettemin de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen en als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd2. De conclusies die hieruit volgen zijn terug te vinden onder '2 Motivering volgens de ladder'.

2. Motivering volgens de Ladder

Verzorgingsgebied

Ten eerste blijkt uit de toetsing dat het verzorgingsgebied met betrekking tot woningen zich primair richt op de gemeente Doetinchem. Het secundaire verzorgingsgebied richt zich op de gemeenten rondom Doetinchem en in iets mindere mate de gemeenten Arnhem en Nijmegen.

Behoefte

Er is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Volgens de Ladder moet daarom eerst de behoefte beschreven worden. Kort gezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de ontwikkeling verminderd met het aanbod in al aanwezige planologische besluiten, ook als die feitelijk nog niet gerealiseerd zijn. Dit binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied.

Onderzoek behoefte

Op basis van de toetsing van het regionale en gemeentelijke woningbouwbeleid kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen kwantitatief gezien past binnen de actuele regionale behoefte en regionale afspraken die zijn gemaakt. Hiermee heeft er voor dit plan regionale afstemming plaatsgevonden. Verder gelden er wachtlijsten voor de (sociale huur)woningen van initiatiefnemer Sité Woondiensten. Ook tonen de woningbouw strategieën, waaronder de 'Herziene woningbouwstrategie 2015' van de gemeente Doetinchem en de 'Regionale woonagenda Achterhoek' aan dat de vraag naar betaalbare grondgebonden woningen - rijtjes - relatief groot is. Ook blijkt hieruit dat er vraag is naar goedkopere huurappartementen vanuit jongeren tot 35 jaar, die vanuit het westelijk deel van de Achterhoek graag naar woningen in en nabij het centrum van Doetinchem willen verhuizen. Wat betreft de doelgroep ouderen heerst de verwachting dat er vraag zal blijven naar appartementen met lift. Ook geldt er een terugkeergarantie voor de huidige bewoners van het plangebied. Dit toont de kwantitatieve behoefte mede aan.

Kwalitatief gezien volgt uit het getoetste gemeentelijk beleid dat er prioriteit ligt bij projecten die van belang zijn voor het stedelijk weefsel en verduurzaming van de woningvoorraad. Verder blijkt uit het beleid de doelstelling om aan de hand van sloop/nieuwbouw de woningvoorraad een kwaliteitsimpuls te geven en te verduurzamen. Gezien de ligging en bestaande structuur rond het plangebied en de functie van de Hofstraat als belangrijke radiaal/invalsweg richting het centrum is het plangebied een belangrijke (zicht)locatie binnen het stedelijk weefsel. Om voorgaande redenen is herontwikkeling met een woonfunctie wenselijk en passend binnen het gemeentelijk beleid.

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er in de toekomst een zekere behoefte aan sociale huurwoningen zal blijven bestaan. Dus het planologisch ruimte bieden aan de ontwikkeling in het voorliggende plan is vanuit de aanwezige behoefte gezien mogelijk.

Bestaand stedelijk gebied

De Ladder streeft vanuit het perspectief van duurzaamheid na om zo veel mogelijk te bouwen binnen bestaand stedelijk gebied. Het begrip 'bestaand stedelijk gebied' is in de Bro gedefinieerd als "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur". Uit jurisprudentie blijkt dat gronden waarop een agrarische bestemming rust en die overeenkomstig die bestemming worden gebruikt, geen onderdeel uitmaken van 'bestaand stedelijk gebied'.

Onderzoek bestaand stedelijk gebied

Gezien de definitie en de positie van de te ontwikkelen locatie binnen Doetinchem, kan worden gesteld dat er sprake is van herstructurering van bestaand stedelijk gebied. Dit wordt onderstreept door de Structuurvisie Doetinchem 2035, waar aan de locatie een centrum-stedelijk woonmilieu is toegekend. Geconcludeerd kan worden dat de planontwikkeling plaatsvindt in bestaand stedelijk gebied.

Conclusie

De nieuwe stedelijke ontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied en voorziet in een behoefte. Het plan voldoet aan de Ladder.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland

Op 9 juli 2014 stelden Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsvisie vast. De bijbehorende Omgevingsverordening is vervolgens op 24 september 2014 vastgesteld. Op 18 oktober 2014 zijn de Omgevingsvisie en de -verordening Gelderland in werking getreden. Daarna is een aantal besluiten genomen waardoor de omgevingsverordening aangepast is. De geconsolideerde Omgevingsvisie en -verordening Gelderland van januari 2018 gelden nu als uitgangspunt.

De Omgevingsvisie en -verordening bevatten de belangrijkste maatschappelijke opgaven in Gelderland. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de Omgevingsvisie.

De Omgevingsverordening bevat de regels, waarmee het beleid uit de visie is vastgelegd.

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze opgaven zijn:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.

Via co-creatie en uitnodigingsplanologie streeft de provincie er naar sneller in te spelen op de maatschappelijke ontwikkelingen in Gelderland.

Onderzoek en conclusie

In de Omgevingsverordening is in artikel 2.2.1.1 bepaald dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerend door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

De Omgevingsverordening vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit initiatief. Voor de toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3. Voor de toetsing aan het regionaal woonbeleid wordt verwezen naar paragraaf 3.4.

3.3.2 Omgevingsvisie Gelderland

In deze visie beschrijft de provincie hoe zij de komende jaren willen omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. Het is een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. De provincie kiest er in deze visie voor om vooral opgaven en rollen te benoemen. Omstandigheden veranderen; nieuwe ontwikkelingen en kansen kunnen zich voordoen. De provincie wil daarop inspelen en nodigt partijen daarom uit om mee te denken en te werken.

De Omgevingsvisie Gelderland is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten van de provincie Gelderland vastgesteld. De laatste actualisatie heeft in januari 2018 plaatsgevonden. Uitwerking van de Omgevingsvisie voor nieuwe ontwikkelingen en kansen vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is onderdeel van de Omgevingsvisie Gelderland. Omdat de ladder van toepassing is op elk ruimtelijk besluit dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling, komt de ladder hier apart aan de orde.

Voor de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik ligt het accent bij ruimtelijke ontwikkelingen op het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Als juridische basis gebruikt de provincie de Ladder die het Rijk vastlegde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zie paragraaf 3.2.3 De Ladder voor duurzame verstedelijking. Het voorliggende plan is in deze paragraaf getoetst aan de landelijke ladder.

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebieden en gebouwen te benutten in plaats van het ontwikkelen van nieuwe gebieden of gebouwen. Een goede afweging vraagt om kennis van de bestaande voorraad, gekoppeld aan kennis over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland?
  • zo ja, hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Belangrijk is het voorkomen van het vastleggen van bijvoorbeeld woningbouwcapaciteit in uitleglocaties, waardoor transformatie van gebieden en/of (toekomstige) leegstaande gebouwen leidt tot overcapaciteit of niet van de grond komt.

Woningen worden gebouwd om te voorzien in een woonbehoefte:

  • alle nieuwe woningen dienen in de Regionale woonprogrammering of Woonagenda te passen,
  • er moet een aangetoonde (regionale) behoefte zijn en de afspraak is dat de betreffende gemeente (een deel van) de behoefte gaat accommoderen.
  • Voor de ontwikkeling in het plangebied is verder het volgende van belang:
  • bij grootschalige ontwikkelingen is een afweging op grond van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik nodig. Een ontwikkeling is grootschalig als de situatie qua omvang (aantallen woningen of oppervlaktes) of qua effecten (zoals milieuhinder, verkeersaantrekkende werking) het karakter van het betreffende buitengebied verandert.
  • bij kleinschalige ontwikkelingen is een expliciete afweging met de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik niet nodig.

Onderzoek en conclusie

De voorliggende ontwikkeling maakt woningen mogelijk in bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling in het gebied zorgt er voor dat de bestaande ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt verbeterd, aangezien een verpauperde plek in het bestaand stedelijk wordt opgevuld. Het bouwplan is niet in strijd met het beleid uit de Omgevingsvisie.

Wat betreft de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt opgemerkt dat er sprake is van een binnenstedelijke locatie. Voor de toetsing van de ontwikkeling aan de ladder zoals opgenomen in het rijksbeleid wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3.

De Omgevingsvisie doet verder geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor de voorliggende ontwikkeling. Voor het overige staan in de Omgevingsvisie geen specifieke ontwikkelingen beschreven voor de ontwikkeling.

3.3.3 Omgevingsverordening Gelderland

De provincie beschikt over diverse instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De Omgevingsverordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de Omgevingsverordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening Gelderland richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie Gelderland op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening Gelderland. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening Gelderland is op 24 september 2014 door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld en is sindsdien verschillende keren geactualiseerd. De laatste actualisatie heeft in december 2017 plaatsgevonden. De meest recente versie van de verordening betreft de Geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland (januari 2018).

Onderzoek en conclusie

Voor de ontwikkeling Hofstraat - J.F. Kennedylaan - 2018 zijn de volgende regels in de Omgevingsverordening Gelderland van toepassing.

Nieuwe woonlocaties

In de Omgevingsverordening Gelderland is opgenomen dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan worden wanneer dit past in het geldende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma opeenvolgend de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

In de toelichting wordt hierbij aangegeven dat voornoemde betrekking heeft op alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing of woningen die in het kader van functieverandering van kantoren, scholen, zorggebouwen, nieuwe (zorg-)landgoederen, vrijkomende agrarische bebouwing en dergelijke worden gerealiseerd.

De Omgevingsverordening vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit initiatief. Voor de toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3. Voor de toetsing aan het regionaal woonbeleid wordt verwezen naar paragraaf 3.4.2.

Voor het overige staan in de Omgevingsverordening geen specifieke regels die de ontwikkeling beïnvloeden.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012

Op 26 april 2012 heeft de gemeenteraad van Doetinchem de Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012 vastgesteld. Dit is een actualisatie van de Regionale structuurvisie uit 2004.

Als basis voor ruimtelijk beleid zijn er een aantal speerpunten voor de regio benoemd. Dat zijn:

  • omgaan met de krimp;
  • externe relaties;
  • veranderingen in het landelijk gebied;
  • overstap naar duurzame energie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R01B199A-0002_0010.jpg"

Visiekaart Achterhoek

Huidige kwaliteit als basis voor de toekomst

De kaart geeft de regionale structuren en kwaliteiten weer.

Landschap: De verschillen in landschaptypen zijn een belangrijkste identiteitsdrager van de Achterhoek. De Achterhoekse gemeenten willen die kenmerken en landschappelijke verschillen in de toekomst behouden, versterken of herstellen. Het gaat er daarbij niet om terug te keren naar het verleden, maar om het opdoen van inspiratie uit het verleden bij de toekomstige inpassing van nieuwe ontwikkelingen. De karakteristieken van deze landschapstypen bieden aanknopingspunten voor de inpassing van nieuwe ontwikkelingen. Het Achterhoekse landschap kan veel functies absorberen. De 'landschapstypekaart' (bijlage 5 van de structuurvisie) geeft het regionale kader weer. De aanbevelingen met betrekking tot lokale wijze van inpassing staat hier ook verder beschreven.

Onderhavig plangebied bevindt zich in het landschapstype Rivierduinen. Dit landschap laat zich kenmerken door hoger gelegen duinen langs de Oude IJssel. Verder bestaat het landschap grotendeels uit bebost gebied, waarbij het bos grillige patronen volgt die de natuurlijke loop van de duinen/de ondergrond volgen, het bos wordt onderbroken door landbouwenclaves (essen) en enkele dorpen, in het bosgebied is een enkel landhuis gelegen. Ten slotte kenmerkt de vrij scherpe overgang tussen kernen en landelijk gebied het landschap.

Infrastructuur: Bereikbaarheid van en in de regio is van groot belang. De infrastructuur is derhalve wel functioneel van belang. Deze is voor de toekomst maar zeer beperkt ruimtelijk ordenend, niet meer dan het nu al is. De pijlen geven de verbindingen aan waar verbetering noodzakelijk-wenselijk is.

Dorpenlandschap: Voorzieningen worden in een bepaalde mate geconcentreerd in bestaande grotere kernen, te weten Doetinchem, Winterswijk, Vorden, Hengelo, Borculo, Eibergen, Ruurlo, Neede, Lichtenvoorde, Groenlo, Aalten, Dinxperlo, Varsseveld, Gendringen, Steenderen , Wehl, Didam, 's-Heerenberg, Zelhem, Ulft /Gendringen en Silvolde/Gaanderen/Terborg. Dit betekent echter niet dat overal hetzelfde voorzieningenniveau wordt nagestreefd. In eerste instantie bepalen lokale behoefte en initiatief het niveau van de voorzieningen. Regionaal wordt afstemming gezocht om overaanbod en/of concurrentie door nabijheid te voorkomen. Het uitkristalliseren van deze afstemming is nog in voorbereiding.

Overige speerpunten, zoals duurzame energie, toerisme enzovoort: deze speerpunten gelden regionaal en zijn in banners in de zijkant weergegeven. Er zijn geen specifieke locaties voor aangewezen. Wel wordt regionale afstemming nagestreefd.

3.4.2 Regionale woonagenda Achterhoek 2015-2025

Op 25 juni 2015 heeft de gemeenteraad van Doetinchem de Regionale woonagenda Achterhoek 2015-2025 vastgesteld als opvolger van de Regionale Woonvisie 2010-2020. De Regionale woonagenda schets de kaders en geeft ruimte om de inhoud mede door andere partijen te laten invullen. Daarmee verschuift de rol van de overheid van inhoudelijk bepalend naar procesbegeleidend. Kernbegrippen zijn kaders stellen, faciliteren en ruimte geven.

De kernboodschap voor de komende jaren luidt dan ook:

  • er zijn (bijna) voldoende woningen (in aantallen) om te voorzien in de vraag. Het is noodzakelijk om de regionale ambitie (5.900 woningen toevoegen tussen 2010 en 2025) verder te verlagen met 10%. Het nieuwe regionale aantal is 3.145 woningen tussen 1 januari 2015 en 1 januari 2025;
  • een integrale aanpak is nodig om de bestaande woningen toekomstbestendig te maken (kwalitatief), waarbij de eigenaar een persoonlijke mix kiest van onderhoud, isolatie, energieopwekking en levensloopbestendig maken. Sloop/nieuwbouw kan een optie zijn;
  • voor leegstaand en leegkomend vastgoed is een gezamenlijke beeldvorming met een lokale aanpak nodig. Naast herbestemmen zal in toenemende mate ook sloop aan de orde zijn;
  • wonen en zorg vormt een belangrijk aandachtspunt bij al deze genoemde ontwikkelingen.

De zeven gemeenten uit de regio zijn na vaststelling van de Regionale woonagenda begonnen om deze lokaal uit te werken. Doetinchem heeft daartoe een herziene woningbouwstrategie en een lokale woonagenda opgesteld. Op 5 november 2015 is de Herziene woningbouwstrategie 2015 door de gemeenteraad vastgesteld. Voor Doetinchem betekent dit dat is ingestemd met een maximaal aantal woningen. In de gemeente Doetinchem mogen tussen 1 januari 2015 en 1 januari 2025 maximaal 1.375 woningen toegevoegd worden.

De opgaven uit de Regionale woonagenda die betrekking hebben op de kwalitatieve ontwikkeling van de woningvoorraad zijn, in de lokale woonagenda, verder uitgewerkt.

De Lokale woonagenda gemeente Doetinchem 2016-2025 is op 22 september 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Meer hierover in paragraaf 3.5.3 Herziene woningbouwstrategie 2015.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Doetinchem 2035

Op 26 september 2013 heeft de gemeenteraad van Doetinchem de Structuurvisie Doetinchem 2035 vastgesteld. Deze structuurvisie schetst een beeld van de huidige ruimtelijke situatie en gaat zowel in op de kwaliteiten als op onderdelen waar verbeteringen denkbaar zijn. Er worden ruimtelijke kaders geschetst waarbinnen de gemeente Doetinchem de komende jaren wil werken. Daarbij gelden vier thema's, waarvan drie voor de ontwikkelingen in het plangebied van belang zijn. Dit zijn:

  • beherend ontwikkelen van stad en land;
  • kwaliteit en beleving;
  • economische kansen.

Beherend ontwikkelen van stad en land

Het accent verschuift van ontwikkeling naar beheer als gevolg van de te verwachten vergrijzing van de bevolking en daling van het aantal inwoners. De focus komt te liggen op het verbeteren van bestaande gebieden en functies. Wat goed is vraagt om goed beheer en behoud. Wat niet langer voldoet vraagt om aanpassing of, in het uiterste geval, om vervanging door iets anders. Denkbaar is de sloop van bebouwing en het transformeren van stukken stad naar natuur of stadspark.

Kwaliteit en beleving

De verschuiving van het accent naar beheer biedt kansen voor kwalitatieve ontwikkeling. Doetinchem moet aantrekkelijk zijn voor bewoners, bezoekers en bedrijven. In de structuurvisie ligt de focus op de beleving en ruimtelijke kwaliteit. De structuurvisie streeft een hoge ruimtelijke kwaliteit na. De kwaliteit zal er overal weer anders uitzien en is op verschillende manieren te realiseren.

Economische kansen

De gemeente Doetinchem wil aantrekkelijk blijven door bestaande kwaliteiten te versterken en nieuwe kwaliteiten aan te boren. Inzet is het behoud van werkgelegenheid en het redden van de traditioneel sterke sectoren, zoals de maakindustrie en de zorg. Daarnaast zet de gemeente in op onverwachte kansen die zich voordoen en het anticiperen daarop. De stad moet vernieuwend zijn zonder de bestaande kwaliteiten te verwaarlozen.

Onderzoek en conclusie

De voorliggende ontwikkeling voorziet in de sloop van 12 verouderde woningen waarbij deze plaatsmaken voor nieuwbouw; 8 grondgebonden woningen en 14 appartementen in bestaand stedelijk gebied. Hierbij wordt aangesloten op de Structuurvisie Doetinchem 2035, waarin vermeld wordt dat de focus komt te liggen op het verbeteren van bestaande gebieden. Verder bevat de Structuurvisie geen specifieke voorwaarden voor de ontwikkeling van het plangebied.

3.5.2 Doetinchem Natuurlijk Duurzaam

Op 18 februari 2016 heeft de gemeenteraad het koersdocument Doetinchem Natuurlijk Duurzaam vastgesteld. In het koersdocument staat beschreven wat duurzaamheid voor Doetinchem betekent, welke middelen de gemeente inzet en welke doelen de gemeente heeft om onze duurzaamheidsambities te behalen.

Duurzaamheid is een heel breed begrip. Voor Doetinchem komt duurzaamheid terug op de beleidsvelden energie, natuur, klimaat, circulaire economie, mobiliteit en duurzame producten en diensten. De gemeente zet zichzelf in als verbinder die andere partijen ondersteunt en enthousiasmeert bij hun duurzame initiatieven.

Met het koersdocument legt de gemeente de focus voornamelijk op het terrein van energie. Op dit terrein kan de gemeente grote 'winsten' behalen. Doetinchem wil, samen met de andere Achterhoekse gemeenten, in 2030 energieneutraal zijn. Dit doet de gemeente door zowel energie te besparen als schone energie op te wekken. De gemeente ziet het als taak om deze energietransitie te faciliteren en te stimuleren. Daarbij wil de gemeente het goede voorbeeld geven en de te banen wegen vrijmaken.

Wat betreft de energiebesparing richten de gemeente zich voornamelijk op de bestaande woningvoorraad en het bedrijfsleven. De gemeente informeert en zorgt voor subsidieregelingen of leningen. Wat betreft energieopwekking zijn zon, biomassa en ook wind kansrijke duurzame energiebronnen. In theorie kan elk gebouw voorzien in zijn eigen duurzame energieopwekking. Daar waar dit niet mogelijk is bieden collectieve duurzame energievoorzieningen het alternatief.

Onderzoek en conclusie

Duurzaamheid is een belangrijk thema bij de ontwikkeling. Onder andere door het gebrek aan duurzaamheid in de bestaande bebouwing is besloten om sloop en nieuwbouw toe te passen, zodat een toekomstbestendige situatie ontstaat. Verder zal de toekomstige bebouwing worden aangesloten bij de duurzaamheidseisen uit het Bouwbesluit.

3.5.3 Herziene woningbouwstrategie 2015

De gemeente Doetinchem heeft het kwantitatieve deel van de regionale woonagenda uitgewerkt in de Herziene woningbouwstrategie 2015 (HWS). Deze is op 5 november 2015 door de gemeenteraad van Doetinchem vastgesteld.

Ongebruikte woningbouwmogelijkheden in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen moeten verdwijnen. Zodat de gemeente kan sturen, welke woningen wanneer en waar gebouwd worden. Hierdoor krijgt de gemeente de regie over het bouwen van nieuwe woningen. In de herziene woningbouwstrategie is vastgelegd, dat in Doetinchem tussen 1 januari 2015 en 1 januari 2025 maximaal 1.375 woningen mogen worden toegevoegd.

Kortom, met de herziene woningbouwstrategie wordt geregeld dat niet passende woningbouwinitiatieven geschrapt of tegengehouden kunnen worden, terwijl daartegenover de mogelijkheid gecreëerd wordt om mee te kunnen werken aan gewenste initiatieven. De gemeente krijgt hierdoor meer sturing op de woningbouwmarkt en daarmee op de ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente.

De herziene woningbouwstrategie is nader uitgewerkt met de uitvoering herziene woningbouwstrategie, vastgesteld door de gemeenteraad van Doetinchem op 22 september 2016. Dit is het woningbouwprogramma van de gemeente Doetinchem zoals deze nu geldt.

De voorgenomen ontwikkeling betreft de sloop van 12 sociale huurwoningen en de (her)bouw van 8 grondgebonden sociale huurwoningen en 14 sociale huurappartementen in de bebouwde kom van Doetinchem.

Onderzoek en conclusie

De voorliggende ontwikkeling draagt bij aan een gelijkblijvende verhouding tussen de sociale huurwoningvoorraad en de totale woningvoorraad in de gemeente Doetinchem. In Bijlage 1: lijst toegestane woningen, behorend bij het raadsbesluit uitvoering herziene woningbouwstrategie d.d. 22 september 2016, is hiervoor een reservering gemaakt van 400 woningen. Het voorliggende plan vermindert deze reservering met 10 woningen.

3.5.4 Planologisch beleid 2011

Op 6 januari 2011 heeft de gemeenteraad van Doetinchem ingestemd met het Planologisch beleid 2011. Het planologisch beleid vormt het ruimtelijk beleidskader voor woningen en bijbehorende bouwwerken. In de nota wordt beleid geformuleerd voor kleine bouwplannen met betrekking tot woningen. Ook voorziet de nota in een belangrijke verruiming en versoepeling van de tot nu toe gehanteerde bouwvoorschriften.

In de voorgestelde regeling is een onderscheid gemaakt tussen:

  • a. ruimtelijke aspecten die betrekking hebben op het woonhuis en bijbehorende bouwwerken alleen;
  • b. de ruimtelijke aspecten van de woning die alleen geregeld kunnen worden als de kenmerken van de omgeving daarbij betrokken worden.

Daarnaast is een aantal relatief ondergeschikte bouwactiviteiten, die voorheen als afwijking verleend kon worden, nu als 'bij recht' toegestane bouwactiviteiten opgenomen. Dit zijn bijvoorbeeld erkers, toegangspartijen en overkappingen in de voortuin van een woning. Verder zijn versoepelingen doorgevoerd voor:

  • woonruimte in bijbehorende bouwwerken;
  • overkappingen;
  • erfafscheidingen;
  • beroepen en bedrijven aan huis;
  • mantelzorg.

Met het Planologisch beleid 2011 ligt er een vernieuwde basis voor omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen. Daarnaast is het beleid de basis voor nieuwe planontwikkelingen.

De onderstaande uitgangspunten van het Planologisch beleid 2011 zijn relevant voor het bestemmingsplan Hofstraat - J.F. Kennedylaan - 2018.

3.5.4.1 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

Hoofdgebouwen

Hoofdgebouwen (woningen) moeten in een bouwvlak worden gerealiseerd.

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsregels om het bouwen buiten het bouwvlak mogelijk te maken. De goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen is in principe 6 respectievelijk 10 m. Als er sprake is van een bijzondere bouwstijl, dan worden in het bestemmingsplan afwijkende hoogtenormen opgenomen (maatwerk).

Om in de toekomst levensloopbestendige woningen mogelijk te maken is er ruimte nodig in de woning. Daartoe moet de woning in elk geval een minimale voorgevelbreedte van 6 meter hebben. Deze eis geldt voor zowel nieuwbouw als vervangende nieuwbouw.

Bijbehorende bouwwerken

Situering

In het bestemmingsplan is een bouwperceel opgedeeld in twee bestemmingsvlakken: 'Wonen' en 'Tuin'. Bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen en overkappingen) kunnen in de regel slechts op grond met de bestemming 'Wonen' worden gerealiseerd, zowel binnen als buiten het bouwvlak. Bijbehorende bouwwerken moeten op minimaal 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw te worden gebouwd. Met 'voorkant' wordt hier de voorgevel van het hoofdgebouw bedoeld en niet de voorzijde van bijvoorbeeld een erker of een toegangspartij.

De voortuin moet in principe gevrijwaard blijven van bijbehorende bouwwerken. Er geldt een uitzondering voor erkers, toegangspartijen en overkappingen (zie paragraaf 3.5.4.2 Erkers, toegangspartijen en overkappingen). Voor het overige kunnen slechts zogenaamde andere bouwwerken geen gebouwen zijnde in de voortuin worden gerealiseerd.

Bijbehorende bouwwerken mogen tot op de perceelsgrens worden gebouwd. Bij hoekwoningen moet meestal maatwerk worden geleverd. Dat gebeurt in het bestemmingsplan in kwestie.

Maatvoering

Per woning mag een oppervlakte van maximaal 100 m² aan bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. Als de bouwmogelijkheden bij recht voor het hoofdgebouw in het bouwvlak niet volledig zijn benut, mogen deze worden gebruikt voor de realisatie van bijbehorende bouwwerken zonder dat dit ten koste gaat van deze 100 m2.

Naast de genoemde oppervlaktenorm, mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 50% van de totale oppervlakte van het totale bouwperceel in de bestemming “Wonen” buiten het bouwvlak. Voor bijbehorende bouwwerken geldt een goothoogte van maximaal 3 meter. Als een bijbehorend bouwwerk wordt aangebouwd aan een hoofdgebouw, geldt als goothoogte maximaal de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van dat gebouw, verhoogd met 30 centimeter (voor de dakconstructie). De bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 6 meter zijn.

Gebruik als woonruimte

Aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt ten behoeve van de uitbreiding van de woonruimte. Daarbij mag (het verlengde van) de van de weg afgekeerde bouwgrens worden overschreden. Uit oogpunt van privacy moet bij bouwwerken buiten het bouwvlak wel een afstand van minimaal 8 meter in acht genomen worden tussen woonruimte en de achterste perceelsgrens. Van deze bepaling kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken voor het gebruik tot een afstand van minimaal 3 meter uit de achterste perceelsgrens. Een afwijking kan uitsluitend worden verleend als op de aangrenzende grond(en), ter hoogte van het geplande bijbehorende bouwwerk, geen woningbouw mogelijk is doordat daarop een groen-, natuur-, water, verkeer- of daarmee vergelijkbare bestemming rust. Bij een schuin lopende perceelsgrens geldt maatwerk.

De bouwvoorschriften voor bijbehorende bouwwerken zijn in die gevallen onverminderd van toepassing. Wonen in vrijstaande bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan.

3.5.4.2 Erkers, toegangspartijen en overkappingen

Erkers en toegangspartijen

De erker/toegangspartij moet qua omvang en vormgeving duidelijk ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw. Het bouwwerk moet daarom aan de volgende eisen voldoen. Een erker of toegangspartij mag maximaal 1,50 meter diep zijn. Voorts mag de bouwhoogte maximaal 3 meter zijn, vermeerderd met 30 centimeter (voor de dakconstructie). Om esthetische redenen mag de erker/toegangspartij nooit hoger zijn dan de bovenkant van eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw. Tot slot mag het bouwwerk maximaal 50% van de breedte van de bestaande voorgevel van het hoofdgebouw bedragen.

In hoeksituaties, waar op grond van het bestemmingsplan sprake is van twee voorgevels kunnen desgewenst twee erkers worden geplaatst.

Overkappingen

Voor een overkapping (veelal gebruikt als carport) geldt dat deze onder bepaalde voorwaarden ook mag worden gebouwd naast en vóór de woning, op plekken waar geen bijbehorende bouwwerken ('bijgebouwen') zijn toegestaan. Het gaat dan om gronden met zowel de bestemming “Wonen” als “Tuin”. Een overkapping is er toelaatbaar vanwege het open karakter. Een overkapping mag dan ook maximaal drie wanden hebben. En die wanden mogen uitsluitend worden gevormd door bestaande constructies. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een zijgevel van een woning, een voorgevel van een garage/berging en/of een erfscheiding. Een overkapping kan en mag dus nooit 'eigen' wanden hebben. Een vrijstaande overkapping is dus geheel open.

Een overkapping mag een oppervlakte hebben van maximaal 30 m², met dien verstande dat een bebouwingspercentage geldt van 50%. Voor grond met de bestemming “Tuin” mag maximaal 50% van het gehele bouwperceelsgedeelte worden bebouwd dat die bestemming heeft. De oppervlakte van een overkapping binnen de bestemming “Wonen” telt gewoon mee met de per woning toelaatbare oppervlaktenorm van 100 m² aan bijbehorende bouwwerken.

Voor een overkapping geldt een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 3,50 meter. Deze hoogte is veelal voldoende om een camper onder de overkapping te kunnen stallen. Als de overkapping wordt aangebouwd aan een bestaand gebouw, dan gelden afwijkende hoogtenormen.

Wordt een overkapping aangebouwd aan een hoofdgebouw (woning), dan geldt als maximale goothoogte de hoogte van de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer van dat gebouw, vermeerderd met 30 centimeter. Als wordt aangebouwd aan een bijbehorend bouwwerk, dan geldt de goothoogte van dat bouwwerk als maximum goothoogte. Als in de bovengeschetste gevallen de goothoogte hoger wordt dan 3 meter, dan geldt een bouwhoogte die 50 centimeter ligt boven de 'nieuwe' goothoogte.

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken tot een bouwhoogte van 3,5 meter. Afwijken kan alleen in uitzonderlijke gevallen en uitsluitend als de situatie ter plaatse (grootte en situering van het bouwperceel, omvang van de woning en afstand tot de openbare ruimte) er zich voor leent.

Onderzoek en conclusie

De uitgangspunten van het Planologisch beleid 2011 zijn verwerkt in bestemmingsplan Hofstraat - J.F. Kennedylaan - 2018.

De voorliggende ontwikkeling heeft betrekking op de (her)bouw van 22 woningen. Voor de bouw moet rekening gehouden met de randvoorwaarden zoals beschreven in deze paragraaf. Hiermee is het plan in overeenstemming met het Planologisch beleid 2011.

3.5.5 Masterplan Schil

Het structuurplan Masterplan Schil, d.d. 13 december 2007, geeft een brede ruimtelijke visie over het gebied rondom het centrum van Doetinchem. Daarin zijn verschillende ontwikkellocaties opgenomen. Het Masterplan spreekt zich uit over de stedenbouwkundige kwaliteit in De Schil en schetst het plan de agenda en spelregels voor de verschillende ontwikkellocaties. Centraal bij de gebiedsontwikkeling in De Schil staat een zodanige aanpak dat de ruimtelijke kwaliteit van De Schil verbetert, de centrumfunctie van Doetinchem sterker wordt, de investeringen en plankosten worden terugverdiend en er vanaf 2008 zichtbare resultaten zijn.

Het plangebied Hofstraat - J.F. Kennedylaan - 2018 is gelegen binnen het plangebied van het Masterplan De Schil. In het masterplan zijn geen ontwikkellocaties benoemd die relevant zijn voor het bestemmingsplan Hofstraat - J.F. Kennedylaan - 2018.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R01B199A-0002_0011.jpg"

Uitsnede Masterplan Schil met aanduiding plangebied

Voorliggend plan past stedenbouwkundig goed in de directe omgeving en draagt zorg voor vernieuwing van bebouwing aan historische linten, wat in overeenstemming is met het Masterplan. Geconcludeerd wordt, dat het project zich verhoudt tot het Masterplan. Voorliggend bestemmingsplan Hofstraat - J.F. Kennedylaan - 2018 voldoet aan het Masterplan Schil voor de genoemde locaties.

3.5.6 Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 vormt de basis voor de omgang met water in het algemeen en het rioleringsstelsel in het bijzonder.

Met betrekking tot de ruimtelijke ordening en het stedelijk gebied zijn de volgende gidsprincipes voor integraal waterbeheer van belang:

  • het toepassen van de drietrapsstrategie: vasthouden, bergen en afvoeren;
  • water van schoon naar minder schoon laten stromen (geen afwenteling);
  • met water de identiteit van een plek zichtbaar maken;
  • een goede communicatie opzetten (intern en extern);
  • water als mede-ordenend principe toepassen bij ruimtelijke plannen;
  • samenwerken en afstemmen;
  • balans in watersysteem en waterketen.

Door het toepassen van deze principes wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een robuust, veerkrachtig en gezond watersysteem binnen de gemeentegrenzen, gecombineerd met een aantrekkelijke woonomgeving met optimale belevings- en gebruiksmogelijkheden van het water. Er is een goede samenwerking en afstemming tussen alle bij het waterbeheer betrokken partijen, en er vindt geen bestuurlijke, financiële of ruimtelijke afwenteling plaats. Dit is het algemene streefbeeld voor 2030.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan wordt het algemene streefbeeld per functie en thema nader uitgewerkt. In paragraaf 4.9 Water wordt nader op het aspect water ingegaan. Dit bestemmingsplan sluit aan op het gestelde in het Gemeentelijk Rioleringsplan.

3.5.7 Groenstructuurplan Doetinchem 2017

Het Groenstructuurplan Doetinchem 2017 vormt de basis van de groene bestemmingen in dit plan. Het groenstructuurplan is recent geactualiseerd en op 27 juni 2017 vastgesteld door het college. Het plan is het beleidsdocument waarin beleid en ambities ten aanzien van de groen- en bomenstructuren zijn vastgelegd. Het gaat daarbij zowel om de functionele als de visueel-ruimtelijke aspecten van het groen. Het groenstructuurplan is leidend bij ruimtelijke vraagstukken waar zij onderdeel van uitmaakt. De beleidsuitgangspunten voor het plan komen voort uit de Structuurvisie Doetinchem 2035. De belangrijkste doelen van het plan zijn:

  • vastleggen van bestaande, te behouden, te versterken en nieuw te ontwikkelen (hoofd)groen- en bomenstructuren;
  • verwoorden groene ambities en uitwerken naar concrete projecten en acties;
  • handvatten bieden voor afwegingen bij ruimtelijke claims, afstoten en verkoop van het openbaar groen;
  • functioneren als toetsingsinstrument voor de Bomenverordening;
  • mede richting geven aan aanleg, beheer en onderhoud.

Onderzoek en conclusie

De groenstructuur in het plangebied Hofstraat - J.F. Kennedylaan - 2018 bestaat uit de groenstructuren van de Hofstraat en J.F. Kennedylaan. Deze zijn in het bestemmingsplan vastgelegd met de bestemmingen 'Tuin' en 'Groen'.

3.5.8 Parkeervisie gemeente Doetinchem 2017-2020

Op 8 juni 2017 heeft de gemeenteraad de parkeervisie gemeente Doetinchem 2017-2020 vastgesteld. De gemeente biedt voor haar eigen inwoners en bezoekers een aantrekkelijke binnenstad waarbij bereikbaarheid en parkeren belangrijke pijlers zijn. Het parkeren biedt in en rond de binnenstad van Doetinchem, in de kernen van Wehl en Gaanderen en in woongebieden en buitengebied ondersteuning aan de daar aanwezige functies (wonen, winkelen werken en recreëren). De parkeervisie is opgedeeld in 4 pijlers:

  • parkeerlocatie en kwaliteit: alle openbare parkeerplaatsen moeten sociaal veilig, beschikbaar, vindbaar en te financieren zijn;
  • doelgroep gericht: per locatie hebben specifieke parkeerdersgroepen prioriteit. Binnenstad - werkers en publiek, woongebieden - bewoners en bezoek en op bedrijfsterreinen - medewerkers;
  • flexibiliteit: de uitvoering van de werkzaamheden uit de Parkeervisie moeten gefaseerd uitgevoerd kunnen worden;
  • exploiteerbaarheid: de parkeerexploitatie dient te voldoen aan de financiële taakstelling.

Als bijlage bij de parkeervisie is ook de nota Parkeernormen Auto en Fiets gemeente Doetinchem vastgesteld. Parkeernormen hebben tot doel een zodanig aantal parkeerplaatsen voor nieuwe ontwikkelingen voor te schrijven, dat voorzien wordt in de in te schatten parkeervraag. Dat aantal voorkomt dat door de aanleg van te weinig plaatsen er een tekort ontstaat. Ook voorkomt het toepassen van de normen dat er teveel plaatsen komen, waardoor de automobiliteit gestimuleerd wordt en de leefbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en bereikbaarheid nadelig wordt beïnvloed. De nota wil ook de toepassing van de normen voor burgers, bedrijven, gebouweigenaren, ontwikkelaars, e.d. inzichtelijk maken.

Onderzoek en conclusie

In de nota Parkeernormen Auto en Fiets staat per situatie de parkeernormen. Het parkeerbeleid is voor het plangebied nader uitgewerkt in paragraaf 4.11 Verkeer en parkeren.

Hoofdstuk 4 Haalbaarheid

4.1 Algemeen

Dit hoofdstuk geeft de randvoorwaarden van de milieukundige aspecten en andere omgevingsaspecten waarmee rekening gehouden moet worden bij het bouwen en bij de inrichting en het beheer van het plangebied. Deze aspecten kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van bepaalde locaties. Als dit zo is, blijkt dit uit de tekst onder het bepaalde aspect.

4.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Algemeen

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r.

In de bijlage van het Besluit m.e.r zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. In onderdeel C zijn activiteiten genoemd waarbij direct sprake is van een m.e.r.-plicht als bij besluiten de genoemde drempelwaarden worden overschreden. Voor de activiteiten die zijn genoemd in onderdeel D geldt dat als de drempelwaarden worden overschreden een m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarde moet een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling worden gedaan.

Het bevoegde gezag (het college van burgemeester en wethouders of de gemeenteraad) moet voorafgaande aan het besluit inzake het plan formeel de beslissing nemen of, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die de activiteit mogelijk voor het milieu kan hebben, een m.e.r. moet worden doorlopen. Het bevoegd gezag kan dit besluit nemen aan de hand van een 'aanmeldingsnotitie'. Het uiteindelijke besluit dient als bijlage bij de stukken van het ruimtelijke plan worden gevoegd.

Toetsing

Het project / de voorgenomen ontwikkeling voorziet in de (her)bouw van 8 grondgebonden sociale huurwoningen en 14 sociale huurappartementen. Per saldo worden er 10 woningen toegevoegd. Het realiseren van woningen wordt als activiteit genoemd in categorie D.11.2 van het Besluit m.e.r. met als drempelwaarde 2.000 woningen. De omvang van het voorliggende project is (veel) kleiner. Om te kunnen beoordelen of sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling in onderhavig geval, moet eerst de vraag worden beantwoord of sprake is van een 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Conform jurisprudentie is de beantwoording van de vraag afhankelijk van het concrete geval en de aard en omvang van de ontwikkeling. Jurisprudentie heeft uitgewezen dat er in vergelijkbare gevallen geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Gelet op de geringe omvang van het project, ruim onder de drempelwaarde en het feit dat momenteel in het plangebied reeds woningen aanwezig zijn, is geen verdere beoordeling in het kader van het Besluit m.e.r. noodzakelijk. Daarnaast wordt het milieubelang in dit bestemmingsplan in navolgende paragrafen in voldoende mate afgewogen en wordt geconcludeerd dat geen sprake is van wezenlijke effecten van het plan op het milieu. Een nadere beoordeling in een (vormvrije) m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is niet noodzakelijk.

4.3 Bodem

Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit mag niet worden gebouwd op verontreinigde grond. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.

Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:

  • nog geen gegevens betreffende de bodemgesteldheid bekend zijn (dit betekent dus ook dat als er een bodemkwaliteitskaart is, er geen bodemonderzoek meer hoeft te komen);
  • er meer dan twee uur per dag mensen in verblijven;
  • als het bouwwerk de grond raakt en;
  • als er na sloop wordt herbouwd.

Onderzoek

De voorliggende ontwikkeling maakt bouwwerken mogelijk. Daarom is voor het voorliggende plan een bodemonderzoek3 uitgevoerd.

Uit het bodemonderzoek komt naar voren dat in geen van de geanalyseerde parameters in zowel grond als grondwater de waarde voor nader onderzoek (tussenwaarde) en/of de interventiewaarde is overschreden. De aangetroffen licht verhoogde gehalten in de grond vormen geen belemmering voor het toekomstige gebruik. De hypothese “De gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd” wordt grotendeels aangenomen.

Opmerking

Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt.

Conclusie

Op basis van de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken is de milieuhygiënische bodemkwaliteit van de locaties in voldoende mate vastgesteld. Het uitgevoerde onderzoek is als bijlage 4 toegevoegd aan dit plan. Er is geen aanleiding voor aanvullend of nader bodemonderzoek en er zijn geen belemmeringen voor onderhavig project.

4.4 Akoestiek

4.4.1 Wegverkeerslawaai

Wegverkeer kan overlast bij woningen of geluidsgevoelige functies veroorzaken. In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn daarom geluidsnormen en voorkeursgrenswaarden opgenomen.

Er is van rechtswege een zone gelegen langs iedere weg, met uitzondering van woonerven en 30 km gebieden. Voor alle woningen en geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van die weg liggen, moet de geluidsbelasting als gevolg van verkeerslawaai berekend worden.

Onderzoek en conclusie

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrooks wegen die aan weerszijden van de weg gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 250 meter. Binnen de bebouwde kom bedraagt deze afstand 200 meter. Ingeval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone moet een akoestisch onderzoek plaatsvinden.

Aangezien de voorliggende ontwikkeling een geluidsgevoelige functie mogelijk maakt in de vorm van woningen binnen de geluidzone van de akoestische aandachtszone van de JF Kennedylaan, Hofstraat en Dominee van Dijkweg is akoestisch onderzoek uitgevoerd4. Daarnaast ligt het plangebied tevens in de nabijheid van de Nieuweweg waar een snelheidsregime geldt van maximaal 30 km/uur.

In het akoestisch onderzoek zijn de volgende conclusies worden getrokken:

  • 1. De geluidbelasting vanwege de JF Kennedylaan bedraagt maximaal 61 dB. Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde, maar lager dan de hoogst toelaatbare geluidbelasting. Maatregelen zijn derhalve onderzocht (zie punt 4);
  • 2. De geluidbelasting vanwege de Hofstraat bedraagt maximaal 60 dB. Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde, maar lager dan de hoogst toelaatbare geluidbelasting. Maatregelen zijn derhalve onderzocht (zie punt 4);
  • 3. De geluidbelasting vanwege de overige wegen zijn niet hoger dan de voorkeurs-grenswaarde. Onderzoek naar maatregelen is voor deze wegen niet noodzakelijk. Wel is de geluidbelasting betrokken in de cumulatie berekening ter bepaling van de benodigde gevelwering.
  • 4. Onderzoek naar bron- en overdrachtsmaatregelen wijst uit dat deze niet voldoende soelaas bieden, financieel niet doelmatig zijn en stedenbouwkundig niet mogelijk zijn. Er dient derhalve een hogere grenswaarde te worden aangevraagd waarbij tevens maatregelen aan de ontvanger zijde moeten worden getroffen om zodoende de binnenwaarde van 33 dB te waarborgen. Een naderonderzoek naar de daadwerkelijke gevelbelastingen en een gevelwering onderzoek in het kader van de omgevingsvergunning bouwen dient dit te bevestigen.
  • 5. Voor het plan dient een hogere grenswaarde te worden aangevraagd van maximaal 61 dB voor de JF Kennedylaan en 60 dB voor de Hofstraat.

Uit het onderzoek wordt geconcludeerd dat de geluidbelasting van de JF Kennedylaan en de Hofstraat de voorkeursgrenswaarde overschrijdt. Hierdoor dient er een hogere grenswaarde te worden aangevraagd waarbij tevens maatregelen aan de ontvanger zijde moeten worden getroffen om zodoende de binnenwaarde van 33 dB te waarborgen. Een nader gevelwering onderzoek in het kader van de omgevingsvergunning bouwen dient dit te bevestigen.

Voorgaande toont aan dat het aspect geluid en de daarmee samenhangende Wet geluidhinder onderhavige ontwikkeling niet in de weg staat (indien ontheffing wordt verleend op grond van de Wet geluidhinder). Het uitgevoerde onderzoek is als bijlage 5 toegevoegd aan dit plan.

4.4.2 Railverkeerslawaai

Voor railverkeerslawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Er is van rechtswege (Wgh) een zone gelegen langs iedere spoorlijn. De spoorlijn Arnhem - Doetinchem - Winterswijk heeft een zone van 100 meter.

Onderzoek en conclusie

De spoorlijn Arnhem - Doetinchem - Winterswijk bevindt zich op circa 1,2 kilometer van het plangebied en vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

4.5 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Onderzoek

NIBM

Wat betreft de toets Wet luchtkwaliteit maakt onderhavig plan de (her)bouw van 8 grondgebonden woningen en 14 appartementen mogelijk, waarbij in totaal 10 woningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. Op grond van de ministeriële regeling NIBM draagt een woningbouwplan van deze omvang niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet noodzakelijk.

Blootstelling luchtverontreiniging

Wat betreft de toets ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden bij wo-ningen, op grond van de regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007, mensen blootgesteld aan luchtverontreiniging gedurende een significante periode ten opzichte van een etmaal. Om onacceptabele gezondheidsrisico's uit te sluiten, is de lokale luchtkwaliteit onderzocht. Hiervoor zijn de luchtkwaliteitsconcentraties in beeld gebracht zoals die gepresenteerd worden in de Atlas Leefomgeving. Zie onderstaande afbeeldingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R01B199A-0002_0012.jpg"

Achtergrondconcentratie NO2 met aanduiding plangebied (bron: Atlasleefomgeving.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R01B199A-0002_0013.jpg"

Achtergrondconcentratie PM10 met aanduiding plangebied (bron: Atlasleefomgeving.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R01B199A-0002_0014.jpg"

Achtergrondconcentratie PM2,5 met aanduiding plangebied (bron: Atlasleefomgeving.nl)

Uit de kaartbeelden blijkt dat de achtergrondconcentratie van NO2 circa 20-25 ug/m3 is en de achtergrondconcentraties van fijnstof circa 19-20 ug/m3 (PM10) en 11-12 ug/m3 (PM2,5). Dit zijn de cijfers uit 2015, maar op de korte termijn (tot 2020) wordt een verdere verbetering voorzien. De optredende jaargemiddelde concentraties blijven daarmee ruim onder de in de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) gestelde grenswaarden (die bedraagt 40 ug/m3 bij PM10 en NO2 en 25 ug/m3 bij PM2,5), zodat gesteld kan worden dat in de direct omgeving van het plangebied vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig plan.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's en richt zich op het gebruik, de opslag, de productie van gevaarlijke stoffen en het transport van gevaarlijke stoffen. De gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen:

  • stationaire bronnen, zoals een chemische fabriek of een LPG vulpunt;
  • mobiele bronnen, zoals transport van gevaarlijke stoffen over wegen en door leidingen.

Voor inrichtingen (bedrijven) is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' van belang. In dit besluit wordt externe veiligheid omschreven als 'de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting waar een gevaarlijke stof bij betrokken is'.

Voor transport is de 'Wet vervoer gevaarlijke stoffen' van belang. Daarnaast zijn er een aantal besluiten en regelingen vastgesteld waarin het beleid verder uitgewerkt is.

Bij externe veiligheid wordt een onderscheidt gemaakt tussen een plaatsgebonden risico en een groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon, die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-5 (één op 100.000) en een contour waarbinnen deze kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt. Binnen deze contour mogen in ieder geval geen kwetsbare objecten (onder andere scholen, gebouwen waar zich veel mensen bevinden en gebouwen waar zich minder zelfredzame personen kunnen bevinden) aanwezig zijn of geprojecteerd worden.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Voor de contour van het groepsrisico geldt in ieder geval dat het niet wenselijk is om hier kwetsbare bestemmingen toe te staan. Het streven moet zijn om het aantal personen binnen het invloedsgebied onder de oriëntatiewaarde en waar mogelijk zo laag mogelijk te houden.

Onderzoek

Om de haalbaarheid van het plan aan te kunnen tonen is onderzoek verricht naar de aanwezigheid van stationaire en mobiele bronnen in de omgeving van het plangebied. Door SAB is een quick scan externe veiligheid uitgevoerd5. Dit onderzoek is als bijlage 6 aan dit bestemmingsplan toegevoegd. De belangrijkste conclusies zijn navolgend weergegeven.

Stationaire bronnen

Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting. Nadere toetsing aan het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.

Transport over wegen

In de omgeving van het plangebied zijn geen wegen waarover gevaarlijke stoffen vervoerd kunnen worden gelegen.

Buisleidingen

Ten zuidwesten, op ongeveer 850 m van het plangebied, ligt een buisleiding voor transport van aardgas. De aardgasleiding kent geen PR 10-6 contour. Omdat het plangebied buiten het invloedsgebied van de buisleidingen is gelegen kan een nadere onderbouwing achterwege blijven.

Conclusie

Het groepsrisico hoeft niet verder te worden verantwoord, omdat het plangebied buiten het invloedsgebied van de aangegeven risicobron ligt. De planontwikkeling heeft daardoor geen effect op het groepsrisico. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.

Onderzoek en conclusie

Door SAB is een quick scan bedrijven en milieuzonering uitgevoerd6. Dit onderzoek is als bijlage 2 aan dit bestemmingsplan toegevoegd. De belangrijkste conclusies zijn hierna weergegeven.

Het plangebied is omgeven door woningen, ligt langs een N-weg en kijkt uit op een complex waar bedrijven en kantoren zijn gevestigd. Achter dit complex bevindt zich een moskee (maatschappelijke functie). Op basis van het voorgaande en de VNG-uitgave kan het plangebied worden gekwalificeerd als gemengd gebied. Gemengde gebieden betreffen namelijk gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Het plangebied kan worden aangemerkt als gemengd gebied. Dit betekent dat de hinderafstanden met een afstandsstap mogen worden gereduceerd.

Hinder in het plangebied

Op de ontwikkelingslocatie worden geen hinderveroorzakende functies mogelijk gemaakt, aangezien ter plaatse uitsluitend in een nieuwe woonfunctie wordt voorzien.

Hinder in de omgeving van de ontwikkelingslocatie

Naast hinder in het plangebied moet onderzocht worden of de functies in het plange-bied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. De woningen binnen het plangebied moeten worden aangeduid als milieuhindergevoelig.

Aan de J.F. Kennedylaan 101, tegenover het plangebied, bevindt zich in de vorm van kantoren en bedrijvigheid een hinderveroorzakende functie. In de navolgende tabel is de richtafstand voor deze functie op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieu-zonering' weergegeven. Hierbij is rekening gehouden met het feit dat er vermindering van één stap van de richtafstand van toepassing is, omdat het plangebied zich in gemengd gebied bevindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R01B199A-0002_0015.jpg"

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de woningen op voldoende afstand worden gerealiseerd. Daarmee worden de kantoren niet onevenredig geschaad in hun ontwikkelingsmogelijkheden en is een goed woon- en leefklimaat van de woningen gewaarborgd.

4.8 Flora en fauna

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. De Wet natuurbescherming is het wettelijke stelsel voor de natuurbescherming. De wet is de vervanger van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De Wet natuurbescherming regelt allereerst de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en plant- en diersoorten. Daarnaast bevat het voorstel onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden.

De Wet natuurbescherming neemt de Europese regelgeving als uitgangspunt. Het toetsingskader van de nieuwe wet is, voor wat betreft soortbescherming, deels gelijk aan dat van de oude Flora- en faunawet. Al is de lijst met beschermde soorten wel gewijzigd. In de nieuwe wet zijn 945 soorten actief beschermd. Waar dat noodzakelijk is voor een adequate bescherming van natuurwaarden waarvoor geen specifieke bescherming is voorzien in Europese regelgeving worden op formeel wetsniveau aanvullende, als zodanig kenbare 'nationale' beschermingsvoorschriften verankerd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en planologische procedures die na 1 januari 2017 geïnitieerd worden zal getoetst moeten worden aan de Wet natuurbescherming. De provincies worden het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming.

In de Wet natuurbescherming is geregeld dat er voldoende zorg in acht moet worden genomen voor de in het wild levende dieren en planten, inclusief de directe leefomgeving.

Bij het verlenen van een vergunning op grond van het bestemmingsplan, moeten de verbodsbepalingen in acht worden genomen. Dat houdt in dat, voorafgaand aan de verlening van een vergunning, onderzoek moet worden uitgevoerd naar het voorkomen van dier- en plantsoorten die op grond van de Wet natuurbescherming beschermd zijn. Vooral binnen de stedelijke omgeving moet aandacht worden geschonken aan de aanwezigheid van en de invloed op vleermuizen, huismus, gierzwaluw en steenmarter. De nestlocaties en vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soort(groep)en zijn jaarrond beschermd. Daarnaast zijn de bezette nesten van alle inheemse vogelsoorten beschermd en mogen niet opzettelijk verstoord worden. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart t/m 15 juli, maar broedgevallen daarbuiten zijn ook beschermd.

Ook moet worden onderzocht in hoeverre de verstoring, vernieling of verontrusting van de beschermde soorten plaatsvindt. Als inbreuk wordt gepleegd op de verbodsbepalingen die op grond van de bepalingen van de Wet natuurbescherming zijn vastgesteld, kan een verzoek tot ontheffing worden aangevraagd. Uit een verleende ontheffing kunnen aanvullende mitigerende en/of compenserende maatregelen voortkomen die van invloed zijn op de (her)inrichting van een gebied. Het niet verkrijgen van een ontheffing is van invloed op de haalbaarheid van een project.

Onderzoek en conclusie

Door Econsultancy is ten behoeve van dit project een quick scan flora en fauna uitgevoerd waarbij de Nieuweweg, Kennedylaan, Weustenstraat, Hofstraat en Themanstraat te Doetinchem zijn onderzocht. Dit onderzoek is als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan toegevoegd. Omdat ten tijde van het onderzoek nog niet in beeld was welke werkzaamheden op welke termijnen gaan plaatsvinden, betreft het onderzoek een raamwerk waardoor op voorhand rekening gehouden kan worden met eventueel aanwezige beschermde soorten. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in een groter gebied dan onderhavig plangebied. In het onderzoek is onderhavig plangebied aangeduid als 'Hofstraat'. Het onderzoek is als separate bijlage 3 aan dit bestemmingsplan toegevoegd. De belangrijkste conclusies zijn hierna weergegeven.

Gebiedsbescherming

De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Rijntakken, bevindt zich op meer dan 10 kilometer afstand van de onderzoekslocatie. De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het Gelders Natuurnetwerk of in de nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 0,8 kilometer ten noordwesten van de onderzoekslocatie. De onderzoekslocatie is niet gelegen in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als beschermd natuurmonument.

Soortenbescherming

Voorafgaand aan het veldonderzoek is een geschiktheidsbeoordeling van de bebouwing uitgevoerd. Hiervan is geen separate rapportage opgesteld. Van het centrum van Doetinchem is bekend dat de gierzwaluw, de huismus en vleermuissoorten als gewone dwergvleermuis en laatvlieger voor kunnen komen. Uit de geschiktheidsbeoordeling is naar voren gekomen dat in het plangebied Hofstraat, met uitzondering van de gierzwaluw, met alle genoemde soorten rekening gehouden moet worden. De resultaten van de inventarisatie zijn opgenomen in de navolgende tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R01B199A-0002_0016.jpg"

Voorgaande toont aan dat bij sloop en bebouwing in het plangebied aan de Hofstraat een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) benodigd is door de aanwezigheid van de huismus, laatvlieger en de gewone dwergvleermuis in het plangebied. Daarnaast zullen maatregelen getroffen moeten worden om de huidige functionaliteit te behouden. De nieuwe bebouwing zal geschikt gemaakt moeten worden voor de aangetroffen jaarrond beschermde soorten. Verder zal er tijdelijke mitigatie plaats moeten vinden.

Ontheffing

Op 13 juli 2017 is door Sité Woondiensten een aanvraag gedaan voor een ontheffing in het kader van hoofdstuk 3 van de Wnb voor het (mogelijk) beschadigen of vernielen van voortplantings- of rustplaatsen van de gierzwaluw, huismus, gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Op 23 november 2017 heeft Gedeputeerde Staten van Gelderland besloten een ontheffing te verlenen voor de sloop en nieuwbouw van de woningen aan de Hofstraat. Voorwaarde is dat een aantal preventieve en mitigerende maatregelen, zoals opgenomen in de ontheffing, dienen te worden getroffen. In de navolgende tabel zijn de maatregelen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R01B199A-0002_0017.jpg"

Overzicht van aangetroffen soorten in het plangebied en de te realiseren preventieve en mitigerende maatregelen

Uit veldonderzoek blijkt de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. De sloop en herbouw van woningen aan de Hofstraat is daardoor zonder een ontheffing van de Wnb niet toegestaan. De initiatiefnemer heeft bij de Gedeputeerde Staten van Gelderland een ontheffing verkregen. Wanneer de beschreven maatregelen in de ontheffing worden opgevolgd zoals beschreven in de ontheffing, is de sloop en bouw van onderhavig plan hierdoor wel toegestaan. Het aspect flora en fauna vormt dan ook geen belemmering voor dit plan.

4.9 Water

4.9.1 Waterbeheerplan 2016-2021

Het waterschap laat in dit waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn. Vanuit de primaire taakgebieden zijn dit in de planperiode 2016-2021:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water;
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water;
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water;
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater;
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.

Voor het plangebied Hofstraat - J.F. Kennedylaan - 2018 staan in het beheerplan geen specifieke doelstellingen beschreven. Verdere toetsing zal in de volgende paragraaf plaatsvinden aan de hand van de watertoets.

De ontwikkeling sluit aan op de doelstellingen zoals aangegeven in het plan.

4.9.2 Watersysteem

De bestaande woningen in het plangebied zijn in de huidige situatie aangesloten op de bestaande riolering. Er is geen oppervlaktewater in het plangebied aanwezig. Op basis van de geologische overzichtskaarten en grondwaterkaart van Nederland kan een beeld van de bodemopbouw worden geschetst. Het maaiveld bevindt zich volgens het Actueel Hoogtebestand Nederland op een hoogte van circa 14,75 m +NAP. De gemiddelde stand van het freatisch grondwater bedraagt ± 10,75 m +NAP, waardoor het grondwater zich op ± 4 m -mv zou bevinden. Uit de grondwaterkaarten van TNO blijkt dat de regionale grondwaterstromingsrichting zuidwestelijk is gericht. Het grondwater is voor zover bekend niet onderhevig aan invloeden van buitenaf.

4.9.3 Gemeentelijk Rioleringsplan

In paragraaf 3.5.6 Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 is het rioleringsplan van de gemeente Doetinchem behandeld. Het beleid dat daarin is verwoord komt terug in deze waterparagraaf.

4.9.4 Watertoets

Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt “Anders omgaan met water” vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De watertoets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De toets heeft betrekking op alle wateren en alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik en de functie van het plangebied en de directe omgeving van het gebied, bijvoorbeeld veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit. Deze toets is in de navolgende tabel opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R01B199A-0002_0018.png"

Toelichting per relevant waterhuishoudkundig aspect

Toename afvalwater (DWA)

Door de toevoeging van het appartementencomplex, neemt het aantal woningen in het plangebied toe. Hiermee zal ook de hoeveelheid afvalwater (DWA) groter worden. De nieuwe woningen zullen, waar nodig, voorzien worden van een nieuwe gescheiden riolering. De grondgebonden woningen worden aangesloten op de bestaande, al aanwezige riolering.

Toename verhard oppervlak

Het verhard oppervlak in het plangebied neemt minimaal toe. Dit is met name het resultaat van de toevoeging van het appartementencomplex op de onbebouwde grond in de noordoostelijke hoek van het plangebied. De toename van het verhard oppervlak betreft hierdoor circa 150 m2. Het openbare terrein, dat na herontwikkeling in het plangebied ontstaat, geeft ruimte voor de realisatie van groenvoorzieningen, die mogelijk gecombineerd kunnen worden met waterberging.

Kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak
Door de (her)bouw van de woningen ontstaat er de kans om de afkoppeling van het verhard oppervlak te optimaliseren. Door het gebrek aan oppervlaktewater in (de buurt van) het plangebied is dit niet mogelijk. Derhalve zal door water passerende ingrepen het hemelwater zoveel mogelijk in de bodem worden geïnfiltreerd.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Het gemeentelijke beleid van archeologie en cultuurhistorie sluit aan bij het provinciale beleid van deze aspecten. In de volgende twee paragrafen wordt nader ingegaan op archeologie en cultuurhistorie.

4.10.1 Archeologisch erfgoed

Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden moeten als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.

Met het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in september 2007 is het verdrag wettelijk verankerd en is de Monumentenwet 1988 herzien. Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht, die de Wamz en de Monumentenwet 1988 heeft vervangen.

Een belangrijk archeologisch doel van de Erfgoedwet is om het archeologisch erfgoed ter plekke te behouden. Daarom is het verplicht om vroegtijdig in het proces van de ruimtelijke ordening rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en hierin een afweging te maken. Vroegtijdig onderzoek maakt namelijk ruimte om te overwegen om archeologievriendelijke alternatieven toe te passen.

Als het archeologisch bodemarchief niet kan worden ontzien, kan voorafgaande aan de bodemverstoring een archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Of een onderzoek nodig is en welk onderzoek dit moet zijn, wordt bepaald op basis van de aanwezige archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingreep. De kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die ook als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.

Een betere bescherming van de archeologie en het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om goed inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het archeologisch bodemarchief. Daarom heeft de gemeente Doetinchem een archeologische beleidskaart laten opstellen door adviesbureau RAAP, waarop de archeologische vindplaatsen en verwachtingszones zijn aangegeven. Afhankelijk van de (verwachtings)waarde in een gebied zal het beschermingsregime meer of minder streng zijn.

De archeologische beleidskaarten zijn op 18 november 2010 door de gemeenteraad van Doetinchem vastgesteld. De archeologische beleidskaarten worden periodiek geactualiseerd aan de hand van uitgevoerd archeologisch onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R01B199A-0002_0019.jpg"

Uitsnede archeologische waarden en verwachtingen met globale aanduiding plangebied (in rood)

De uitgangspunten voor het archeologiebeleid sluiten al aan op het nieuwe beleid, die regionaal is opgesteld. Dit beleid staat in de nota 'Archeologie met beleid. Afwegingskader voor archeologiebeleid in de Regio Achterhoek' (vastgesteld in 2013). Dit beleid geeft een verlichting van de grenzen voor archeologisch onderzoek. De gebieden zoals deze in de archeologische beleidskaarten onderscheiden zijn, veranderen hier niet door. Wel zijn er nu in de basis 5 verschillende niveaus van bescherming. Deze komen terug in de navolgende tabel.

De volgende archeologische gebieden komen in het plangebied voor:

  uitgangspunten
archeologiebeleid  
dubbelbestemming  
Archeologische waardevol verwachtingsgebieden (AWV)  
AWV categorie 5 (hoog+afgedekt)   bij bodemingrepen dieper dan 40 centimeter - maaiveld en bij plangebieden groter dan 100 m² vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek   Waarde - Archeologische verwachting 1  
AWV categorie 6 (hoog)   bij bodemingrepen dieper dan 30 centimeter - maaiveld en bij plangebieden groter dan 100 m² vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek   Waarde - Archeologische verwachting 2  

De verwachtingszone blijft gehandhaafd en wordt als dubbelbestemming opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Het betreft gedeeltelijk de dubbelbestemming ´Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2' met bijbehorend omgevingsvergunningenstelsel.

Te allen tijde moet rekening worden gehouden met de wettelijke meldingsplicht bij toevalsvondsten (Erfgoedwet, art. 5.10):
Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Ook wordt geadviseerd om de verantwoordelijke ambtenaar van de gemeente Doetinchem hierover direct te informeren.

Aangezien de bodemingrepen groter dan 100 m² zijn, dient er archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Onderzoek

In december 2017 en juni 2018 is door Salisbury Archeologie een bureauonderzoek en verkennend booronderzoek verricht aan de Hofstraat - J.F. Kennedylaan te Doetinchen7.

Bureauonderzoek

Het plangebied ligt in een rivierduinengebied deels afgedekt door een dekzandrug en/of plaggendek. Hierdoor dient rekening te worden gehouden met het voorkomen van archeologische resten vanaf het Laat-Paleolithicum tot in de Nieuwe tijd, bestaande uit restanten van een basis-/extractiekamp (jagers/verzamelaars) en/of een nederzettingscomplex of huisplaats. Het mogelijk voorkomen van een plaggendek in het plangebied brengt met zich mee dat de conserveringsomstandigheden goed kunnen zijn. Daarnaast lijkt het plangebied tot en met de 20e eeuw onbebouwd geweest te zijn. De verwachting ten aanzien van de aanwezigheid van archeologische resten wordt derhalve hoog ingeschat. De kans bestaat dat het plaggendek en/of de top van de rivierduin/dekzandrug is verstoord door de bouw van woningen in het plangebied en agrarische activiteiten in voorliggende perioden.

Inventariserend veldonderzoek

Door een veldonderzoek, kan worden vastgesteld welk bodemtype in het plangebied aanwezig is en in hoeverre er nog sprake is van een intact bodemprofiel. Het inventariserend veldonderzoek dient om de in het archeologisch bureauonderzoek opgestelde hoge verwachting te toetsen. Op basis van het veldonderzoek kan dan bepaald worden of de hoge verwachting blijft staan of dat deze naar beneden kan worden bijgesteld.

In het plangebied is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in de vorm van een verkennend en karterend booronderzoek. In totaal zijn 16 boringen gezet tot maximaal 2,9 m -mv. De eerste 6 boringen zijn met een Edelmanboor met een diameter van 7 cm gezet (verkennende fase van het veldonderzoek). De resterende boringen zijn met een Edelmanboor met een diameter van 15 cm gezet tot daar waar dat mogelijk was.

Tijdens het veldonderzoek is gebleken dat het plangebied op een rivierduin ligt met in de top van het rivierduinzand een bouwvoor en een podzolprofiel afgedekt door dekzand. De bodem in het plangebied is tot op grote diepte verstoord, tot in de C-horizont van het dekzand of tot in het onderliggende rivierduinzand. Eventueel intacte archeologische resten zouden nog kunnen worden aangetroffen in het rivierduinzand met een podzolbodem afgedekt door een bouwvoor (boringen 3, 8 en 11; vanaf 2,1 m -mv, 12,6 m +NAP). Tijdens het karterend booronderzoek waarbij het sediment is gezeefd over een 3 mm-zeef zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. In het plangebied worden dan ook geen archeologische resten meer verwacht. Daarnaast is de verstoring ten behoeve van de nieuwbouw niet dieper dan 1,5 m -mv en blijkt uit het booronderzoek dat tot deze diepte geen archeologische resten meer worden verwacht.

Conclusie

Op basis van de resultaten, wordt geconcludeerd dat de hoge verwachtingswaarde van het plangebied naar een lage verwachting kan worden bijgesteld voor het dekzand maar ook voor de onderliggende rivierduin. De kans op het aantreffen van een (intacte) archeologische vindplaats wordt klein ingeschat. Met het oog op voorgaande is het plangebied door het bevoegd gezag vrijgegeven voor de voorgenomen ingrepen. De verwachtingswaarde is bijgesteld naar 'laag', hetgeen heeft geleid tot de dubbelbestemming Waarde - archeologische verwachting 4 op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan.

Ook voor een vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor onderhavig plan. Het uitgevoerde onderzoek is als bijlage 7 toegevoegd aan dit plan.

4.10.2 Cultuurhistorisch erfgoed

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van cultuurhistorie is in Doetinchem vastgelegd in de structuurvisie 'Doetinchem, cultuurhistorierijk!' (vastgesteld 3 november 2008), de Erfgoedverordening gemeente Doetinchem 2013 (vastgesteld 30 mei 2013) en de nota 'Continuïteit in Karakter Cultuurhistorie Doetinchem' (vastgesteld op 21 september 2017).

Onderzoek

De woningen aan de Hofstraat maken onderdeel uit van de historische lintbebouwing en zijn van oorsprong de eerste uitbreiding van het sociale woningbouwcomplex van 'Volkshuisvesting' aan de Nieuweweg. Samen met de aangrenzende complexen aan de Nieuweweg (1910-1912) en de Paul Krugerlaan (1920- 1922, De Goede Woning) vormen de woningen in het plangebied een historisch-ruimtelijk samenhangend ensemble ten zuiden van de J.F. Kennedylaan. Hoewel 1 blokje van het complex in het verleden is gesloopt, zijn de overige 3 blokjes intact qua verkaveling, hoofdvorm, gevelindeling en bouwstijl.

Het huidige licht gebogen rijtje van 3 vier-onder-één-kap woningen is uitgevoerd in de destijds populaire overgangsarchitectuur, maar dan in een sterk versoberde versie van het eerste complex aan de Nieuweweg. Die versobering komt onder andere tot uitdrukking in de toepassing van zadeldaken en zinken goten op uitgemetselde lagen baksteen. De gevels met trasraam zijn gemetseld in kruisverband, hebben rollagen boven de ramen en worden verlevendigd door Vlaamse gevels (2 per blokje) met baksteenvlechtwerk langs de dakranden.

Het gevelbeeld oogt in de huidige situatie evenwel enigszins schraal door de verwijdering van gemetselde schoorstenen en houten vensterluiken, de toepassing van betonpannen en de toevoeging van rolluiken. Bovendien waren de ramen oorspronkelijk openslaand ramen en de deuren onder meerruits bovenlichten. In het straatbeeld staat de samenhang onder druk omdat de groene voortuin en meer in het bijzonder de ligusterhaag als collectief verbindend element bij steeds meer woningen verdwijnt en plaats maakt voor een grote variëteit aan harde inrichtingselementen.

Conclusie

De woningen in onderhavig plangebied leveren door hun stedenbouwkundige situering een positieve bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van het historische lint. De woningen zijn geen panden welke cultuurhistorische waarden hebben die van invloed zijn op de realisatie van de beoogde projectontwikkeling. In onderhavig plan wordt doormiddel van de stedenbouwkundige situering rekening gehouden met het feit dat de locatie deel uit maakt van een historische lintbebouwing.

Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering voor onderhavig plan.

4.11 Verkeer en parkeren

Verkeer

Als gevolg van de realisatie van de ontwikkeling worden extra verkeersbewegingen gegenereerd. Het extra aantal verkeersbewegingen is berekend op basis van kengetallen van het CROW (publicatie 317). De resultaten zijn hieronder nader toegelicht.

Doetinchem hoort volgens de CROW-richtlijn tot het 'matig stedelijk gebied'. Het plangebied ligt in het gebiedstype 'schil centrum'. In de navolgende tabel zijn de maximale verkeersintensiteiten van de verschillende functies in het plangebied opgenomen.

Programma   Functie CROW   Omvang   Verkeersgeneratie kencijfer8    Totale verkeersgeneratie  
Eengezinswoningen   Huurhuis, sociale huur   8 woningen   5 per woning   40  
Appartementen   Huur, etage, midden/goedkoop   14 woningen   3,8 per woning   53,2  
Totaal         93,2  

Tabel. Etmaalintensiteiten planverkeer.

Op basis van deze uitgangspunten is bij een maximale invulling een gemiddelde verkeersgeneratie (verkeersaantrekkende werking) van maximaal 93,2 voertuigen per etmaal.

In de huidige situatie bevinden zich 12 sociale huurwoningen in het plangebied. Deze woningen zorgen al voor verkeersbewegingen:

Programma   Functie CROW   Omvang   Verkeersgeneratie kencijfer   Totale verkeersgeneratie  
Eengezinswoningen   Huurhuis, sociale huur   12 woningen   5 per woning   60  

Door de toename van het aantal woningen neemt het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de realisatie van de ontwikkeling met 33,2 bewegingen toe in en om de omgeving van het plangebied.

Het plangebied wordt door het gemotoriseerde verkeer ontsloten via de Pompenhof op de Nieuweweg. De bestaande verkeersstructuur van deze wegen blijft gehandhaafd. De capaciteit van de wegen is voldoende om het extra verkeer te geleiden.

Parkeren

De normering van het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de 'Nota Parkeernormen Auto- en Fiets gemeente Doetinchem'. In de nota is onder andere opgenomen dat de parkeernormen altijd dienen aan te sluiten op de actuele landelijke kencijfers van het CROW.

Aan de achterzijde van de woningen, aan de Pompenhof, wordt ruimte geboden voor 38 parkeerplaatsen. Dit zijn voldoende parkeerplaatsen voor de nieuwe woningen aangezien er 36,8 parkeerplaatsen noodzakelijk zijn.

Programma   Functie CROW   Omvang   Parkeerkencijfer9    Totale parkeercijfers  
Eengezinswoningen   Huurhuis, sociale huur   8 woningen   1,8 per woning   14,4  
Appartementen   Huur, etage, midden/goedkoop   14 woningen   1,6 per woning   22,4  
totaal         36,8  

In de huidige situatie zijn de parkeerplaatsen aan de Pompenhof voor openbaar gebruik geschikt. Om voldoende parkeerplaatsen voor de toekomstige bewoners te garanderen, zullen er maatregelen worden genomen. De parkeerplaatsen zullen in de nieuwe situatie nog steeds een openbaar karakter hebben, maar aan de hand van parkeervergunningen voor bewoners worden voldoende parkeerplaatsen voor bewoners gegarandeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R01B199A-0002_0020.jpg"

Nieuwe situatie parkeerplaatsen in het plangebied (bron: opZoom architecten bv)

Conclusie

Het voorgaande toont aan dat de aspecten verkeer en parkeren geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling vormen.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan is een ontwikkelingsplan, waarbij flexibiliteit wenselijk is. Voor een deel is dat mogelijk met de in het plan opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Daarmee kunnen al voorziene maar ook onvoorziene ontwikkelingen planologisch worden geregeld zoals verschuiving binnen de bedrijfsbestemmingen en uitbreidingen van gebouwen en functies. Het plan is daarom opgezet als een globaal bestemmingsplan. Op hoofdlijnen is duidelijk waarvoor gronden en gebouwen mogen worden gebruikt en wat er aan bebouwing wordt toegestaan. Dit biedt voldoende rechtszekerheid voor de burger.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Inleidende regels

De inleidende regels omvatten de in de planregels gebruikte begripsomschrijvingen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2). Hiermee is planspecifiek vastgelegd wat bedoeld wordt en hoe gemeten moet worden. Als een begrip niet omschreven is, dan geldt de algemeen gangbare uitleg van het begrip.

5.2.2 Bestemmingsregels

In de bestemmingsregels zijn de regels voor de verschillende bestemmingen omschreven. Elke bestemmingsregel is, in overeenstemming met de RO-Standaarden 2012 waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (2012), in beginsel opgebouwd uit:

  • een bestemmingsomschrijving: een omschrijving van de doeleinden waarvoor de gronden zijn bestemd en de toegelaten bijbehorende bebouwing;
  • de bouwregels: deze bevatten de voorgeschreven maatvoering van de bouwwerken;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

5.2.2.1 Groen

Binnen de bestemming 'Groen' is het structurele groen van het plangebied geregeld.

In de regels is een beperkte bebouwingsregeling opgenomen voor gebouwen (nutsvoorzieningen) en bouwwerken geen gebouwen zijnde (straatverlichting, straatmeubilair, en dergelijke) ten behoeve van de bestemming en eromheen gelegen openbaar gebied.

Ten behoeve van extensieve dagrecreatie mogen fiets- en wandelpaden worden aangelegd zonder een direct verbindend karakter. Onder extensieve dagrecreatie wordt ook het plaatsen van onder andere bankjes, tafels en prullenbakken begrepen.

5.2.2.2 Tuin

De gronden met de bestemming 'Tuin' maken juridisch en feitelijk deel uit van de bouwpercelen waarop woningen zijn gesitueerd. In de bestemmingsomschrijving is daartoe een koppeling aangebracht met de bestemming 'Wonen'.

De bestemming 'Tuin' is toegekend aan de gronden aan de voorzijde van en tot 1 meter achter de naar de weg gekeerde bouwgrens van het bouwvlak waarbinnen de woning mag worden gesitueerd. Vanwege het behoud van het straatbeeld en het zicht op de woningen is binnen deze bestemming alleen een beperkte bebouwingsregeling opgenomen voor het bouwen van vlaggenmasten, speeltoestellen, en dergelijke. In het algemeen geldt dat gebouwen op deze gronden dan ook niet zijn toegestaan. Alleen de bouw van bijbehorende bouwwerken (een erker, toegangspartij en overkapping) is binnen deze bestemming mogelijk.

Binnen de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Tuin' om te zetten naar de bestemming 'Wonen'. Deze wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om maatwerk mogelijk te maken, voor het realiseren van bijgebouwen ter plekke van de opgenomen bestemming 'Tuin'.

5.2.2.3 Verkeer

De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan de gronden met een ontsluitende en verkeersdoorstromende functie. Ook is de bestemming toegekend aan bermen, parkeerplaatsen en niet structurele groenvoorzieningen. In de regels van deze bestemming is een beperkte bebouwingsregeling opgenomen voor gebouwen ten behoeve van de bestemming zoals bushokjes en nutsvoorzieningen. Er is een bebouwingsregeling opgenomen voor bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals straatmeubilair, straatverlichting, en dergelijke. Binnen de regels zijn afwijkingsregelingen opgenomen om onder voorwaarden van de maximale bouwhoogte te mogen afwijken.

5.2.2.4 Wonen

De bestemming 'Wonen' omvat alle percelen waarop woningen en bijbehorende bouwwerken zijn toegelaten.

De hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. De bouwvlakken zijn voorzien van een bouwaanduidingen. Zo is te zien of aaneengebouwde of gestapelde woningen gerealiseerd mogen worden en wat het maximum aantal wooneenheden per bouwvlak is. Daarnaast is op de verbeelding aangegeven wat de maximale goothoogte- en bouwhoogtematen mogen zijn.

Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan binnen de bestemming 'Wonen' en het daarin gelegen bouwvlak. Zij moeten op minimaal 1 meter achter de voorgevel van de woning worden gebouwd.

Ten behoeve van het bouwen van het hoofdgebouw buiten het bouwvlak en het plaatsen en gebruiken van een tijdelijke woonunit als woonruimte voor mantelzorg kan onder bepaalde voorwaarden een afwijking van het in het bestemmingsplan bepaalde worden verleend.

Op gronden met de bestemming 'Wonen' is de uitoefening van een vrij beroep en een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf toegestaan. Voorwaarde daarvoor is dat de woonfunctie in alle gevallen de hoofdfunctie binnen de bestemming blijft. In beperkte mate mag bij de uitoefening van een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf ook detailhandel plaatsvinden. Overige detailhandel is binnen de bestemming 'Wonen' niet toegestaan.

5.2.2.5 Waarde

Archeologie

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4' is eerder in de toelichting al uitgelegd. Zie hiervoor paragraaf 4.10 Archeologie en cultuurhistorie.

5.2.3 Algemene regels
5.2.3.1 Anti-dubbeltelregel

Deze standaardbepaling heeft als doel te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruik gemaakt.

5.2.3.2 Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is onder andere omschreven wanneer er geen verbod geldt voor het overschrijden van de bouw- en/of bestemmingsgrenzen voor bepaalde bouwdelen. Ook is omschreven wanneer het bevoegd gezag kan afwijken van bouw- en/of bestemmingsgrenzen.

De regeling voor bestaande maten is bedoeld voor legale bouwwerken die afwijken van de vastgestelde situering, goot- en/of bouwhoogte, afstand, oppervlakte en/of inhoud van de bouwregels in dit plan. De bestaande afwijking is daarmee toegestaan.

In het artikel 'Ondergronds bouwen' is aangegeven dat de opgenomen bouwregels zijn bedoeld voor bouwwerken boven de grond.

5.2.3.3 Algemene gebruiksregels

De algemene gebruiksregel luidt dat het verboden is om gronden en opstallen te gebruiken in strijd met de bestemming. Hierbij zijn een aantal gebruiksvormen specifiek benoemd. Gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemming of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken wordt toegelaten.

5.2.3.4 Algemene afwijkings- en wijzigingsregels

De algemene afwijkingsregel voorziet in de mogelijkheid om op ondergeschikte onderdelen af te wijken van de regels van het bestemmingsplan. Bijvoorbeeld voor kleine bouwwerken voor nutsvoorzieningen. De in het plan opgenomen algemene wijzigingsbevoegdheden laat meer ingrijpende afwijkingen toe en wordt daarom gekoppeld aan een zwaardere procedure dan die voor het verlenen van een afwijking van de bouw- en gebruiksregels.

De wijzigingsregels voorzien in de mogelijkheid om in voorkomende gevallen de bestemmingsgrens met maximaal 5 meter en de bouwgrens met maximaal 10 meter te verschuiven. Verder kan het plan gewijzigd worden om kleine gebouwen van openbaar nut op te richten en om bouwvlakken anders te situeren of uit te breiden. Voorwaarde daarbij is dat de oppervlakte van het gewijzigde bouwvlak met maximaal 20% van de oorspronkelijke oppervlakte toeneemt.

5.2.3.5 Overige regels

Onder overige regels zijn die regels geplaatst die niet onder een andere regel zijn te vatten.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In de loop van de tijd kan het gebruik van gronden of bouwwerken gaan afwijken van datgene wat mogelijk is op basis van het bestemmingsplan. In de overgangsregels wordt geregeld hoe met deze afwijking wordt omgegaan. Daar waar maten van bestaande legale bouwwerken op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan meer bedragen dan is voorgeschreven in het nieuwe bestemmingsplan, gelden deze maten als gevolg van het in het bestemmingsplan neergelegde 'bestaande matenregeling' als maximum.

De naam van het plan wordt in de slotregel aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gemaakt worden voor het opstellen van het bestemmingsplan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Er is een anterieure overeenkomst met de gemeente gesloten. Daarin is ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Door deze overeenkomst is er geen financieel risico voor de gemeente.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan doorloopt de procedure als bedoeld in afdeling 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing. Ook wordt het plan op grond van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening overlegd met de besturen van waterschap, provincie en Rijk. In dit hoofdstuk worden de resultaten van deze procedure en overleggen behandeld. De resultaten van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan worden niet toegevoegd aan dit hoofdstuk. Dit maakt onderdeel uit van het raadsvoorstel en -besluit omtrent de vaststelling.

7.2 Inspraak

Voor het plan is, overeenkomstig de door het gemeentebestuur bekrachtigde werkafspraken, geen inspraak door de gemeente georganiseerd. Initiatiefnemer Sité Woondiensten heeft het plan zelf aan de buurt gepresenteerd bij wijze van inspraak.

Sité Woondiensten heeft voor deze ontwikkeling een uitgebreid participatietraject doorlopen. De ontwikkeling maakt onderdeel uit van een groter herstructureringsplan van de woningvoorraad van Sité Woondiensten in Doetinchem. Hiervoor is in 2016 gestart met startbijeenkomst voor de bewoners, waarbij een globaal plan werd geschetst waarover de bewoners hun mening konden geven. Aan de hand van deze input is een plan voor de herstructurering van de woningen opgesteld. Bewoners hebben dit plan beoordeeld en kregen de mogelijkheid om input te leveren voor wensen en eisen omtrent de nieuwe woningen en de omgeving. Dit is zoveel mogelijk in de inrichtingsschets verwerkt en wordt bij de verdere uitwerking ter harte genomen.

Het plan is niet ter inzage gelegd op grond van de gemeentelijke inspraakverordening, Om de proceduretijd te versnellen heeft het college aan de raad voorgesteld om dit bij bestemmingsplannen niet meer te doen. De raad heeft op 23 februari 2012 met dit voorstel ingestemd.

7.3 Overleg

Het plan is op basis van artikel 3.1.1. Bro overlegd met de volgende instanties:

  • provincie Gelderland. De provincie Gelderland heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een provinciaal belang.
  • Waterschap Rijn en IJssel: overleg heeft plaatsgevonden over de watertoets.
  • Gasunie: overleg is niet nodig aangezien er geen hoofdleiding aanwezig is.
  • Vitens: overleg is niet nodig aangezien er geen hoofdleiding aanwezig is.

Op basis van richtlijnen van de rijksoverheid is vooroverleg met deze instantie niet nodig. Er is geen rijksbelang dat hiertoe aanleiding geeft.