direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijventerrein
Plan: Verheulsweide - Vredesteinterrein 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0222.R04B102A-0005

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven met bijbehorende bedrijfsactiviteiten in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten als vermeld in de bij deze regels behorende bijlage 'Staat van bedrijfsactiviteiten';
  • b. detailhandel in volumineuze goederen, niet zijnde perifere detailhandel;
  • c. kantoor, uitsluitend ten dienste van en voor maximaal 50% van de brutovloeroppervlakte per bouwperceel van de in sub a of b genoemde bestemming;
  • d. detailhandel in ter plaatse geproduceerde goederen, uitsluitend ten dienste van en voor maximaal 10% van de brutovloeroppervlakte tot een maximum van 200 m2 van de in sub a genoemde bestemming;
  • e. horeca, uitsluitend in de vorm van een bedrijfsrestaurant/kantine en ondergeschikt aan de in sub a of b genoemde bestemming;
  • f. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend in de vorm van een politiebureau;
  • g. verblijf en mogelijkheden voor ontmoeting;
  • h. waterlopen, waterbergingen en waterinfiltratievoorzieningen;
  • i. groen- en nutsvoorzieningen;

en daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en voorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de in 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming 'Bedrijventerrein' worden gebouwd.

3.2.2 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken (overkappingen)

Voor het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de navolgende regels:

  • a. realisatie is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage %)' gelden de weergegeven maatvoeringen. Deze bouwhoogte en bebouwingspercentage mogen niet worden overschreden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximaal bebouwingspercentage' geldt het maximale bebouwingspercentage. Dit bebouwingspercentage mag niet worden overschreden;
  • d. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens moet minimaal 5 m bedragen;
  • e. de afstand tot de naar de weg gekeerde perceelsgrens moet minimaal 6 meter bedragen;
  • f. gebouwen en/of bouwwerken welke niet direct onderdeel uitmaken van een hoofdgebouw dienen achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden opgericht.
3.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de navolgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag maximaal 2 m bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a, mag de bouwhoogte van:
    • 1. verlichting en vlaggenmasten maximaal 10 m bedragen;
    • 2. antennes maximaal 15 m bedragen;
    • 3. reclamemasten en reclamezuilen achter en tot maximaal 0,5 m vóór (het verlengde van) de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal de toegestane bouwhoogte als bedoeld in 3.2.2 sub b bedragen; indien geplaatst vóór 0,5 m van (het verlengde van) de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2 m bedragen;
  • c. de oppervlakte van een overkapping mag maximaal 20 m2 per bouwperceel bedragen.
  • d. bouwwerken geen gebouwen zijnde dienen achter de voorgevel van een hoofdgebouw te worden opgericht.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in 3.2 op gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' nadere eisen stellen met betrekking tot:

  • a. dakvormen, dakhellingen en nokrichtingen van bouwwerken;
  • b. de bouw- en goothoogte van bouwwerken;
  • c. de afmetingen van bouwwerken;
  • d. het aantal en de situering van bouwwerken;
  • e. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op eigen terrein;

onder voorwaarde dat de nadere eisen niet op onevenredige wijze aan een doelmatig gebruik van gronden en bouwwerken in de weg staan.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 sub a voor het bevestigen van een luifel aan een hoofdgebouw, onder voorwaarden dat:

  • a. de luifel wordt bevestigd aan de voorgevel en/of de zijgevel van het hoofdgebouw;
  • b. de luifel maximaal 1,25 m uit de gevel van het hoofdgebouw mag steken;
  • c. de breedte van de luifel niet meer dan de totale breedte van de gevel waaraan de luifel wordt bevestigd mag bedragen met aan weerszijden een overstek van maximaal 0,75 m;
  • d. de ruimtelijke uitwerking van de afwijking aanvaardbaar is;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  • f. de logistieke afwikkeling op eigen terrein blijft plaatsvinden.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 sub a voor het toestaan van een bedrijf met bijbehorende bedrijfsactiviteiten dat niet is vermeld in categorie 1 of 2 in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, onder voorwaarden dat:

  • a. de maximaal toelaatbare categorie ter plaatse niet wordt overschreden;
  • b. het bedrijf met bijbehorende bedrijfsactiviteiten naar aard, omvang en hinder gelijk te stellen is met de op grond van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegelaten bedrijven en dat dit indien nodig middels een milieuhygiënisch onderzoek door de aanvrager is aangetoond;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
3.5.2 Bedrijfscategorie

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 sub a voor het toestaan van bedrijven met bijbehorende bedrijfsactiviteiten in categorie 3.1, onder voorwaarden dat:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
3.5.3 Kantoren

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 sub c voor het gebruik van maximaal 80% van het brutovloeroppervlak voor kantoren, onder voorwaarden dat:

  • a. kantoor en bedrijfsruimte fysiek aan elkaar gekoppeld zijn;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de ruimtelijke uitwerking van de afwijking aanvaardbaar is.