direct naar inhoud van 3.2 Milieuaspecten
Plan: Slangenburg Natuurontwikkeling - 2010
Status: vastgesteld
Plantype: projectbesluit
IMRO-idn: NL.IMRO.0222.R07P238A-0004

3.2 Milieuaspecten

3.2.1 Bodem

Voordat een projectbesluit kan worden genomen, dient te worden aangetoond dat de bodem en het grondwater vrij zijn van verontreinigingen.

Grondverzet:

Vanaf 1 augustus 2007 is de regionale bodemkwaliteitskaart met bijbehorend bodembeheerplan voor de regio Achterhoek in werking getreden. De regels voor grondverzet zijn hiermee aanzienlijk vereenvoudigd. De spelregels zijn uitgewerkt in het bodembeheerplan. In algemene zin geldt dat vrij grondverzet mogelijk is, mits er geen sprake is van voor bodemverontreiniging verdachte locaties. Belangrijk uitgangspunt is namelijk dat de bodem door het toepassen van grond niet viezer wordt (stand still). Voorafgaand aan het grondverzet dient een meldingsformulier ingediend te worden bij de gemeente waar de grond toegepast wordt. Daar wordt vervolgens beoordeeld of er sprake is van een verdachte locatie en of de spelregels goed zijn toegepast. Grondverzet op basis van de bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk.
Het grondverzet moet vijf werkdagen voor aanvang worden gemeld met een meldingsformulier. Verder dient bij elke vracht grond een kopie van de melding aanwezig te zijn.


Arseen:

Kenmerkend voor de hele regio Achterhoek is het voorkomen van arseen in de ondergrond. De afgelopen jaren is veel onderzoek gedaan naar het voorkomen van arseen en de gevolgen voor de gezondheid van mensen en dieren. Uit een analyse van het voorkomen van arseen in de regio Achterhoek blijkt dat het arseen heterogeen voorkomt en dat geen herkenbare arseenzone is aan te wijzen met uitzondering van Doetinchem.
In het bodembeheerplan van de regio Achterhoek is op basis van analyse van de onderzoeksgegevens en risicoberekeningen met de toolbox door RIVM geconcludeerd dat geen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn voor de omgang met arseen. Toch is het wenselijk blootstelling aan hoge arseenconcentraties te voorkomen.

Op basis van het bovenstaande, de geraadpleegde bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan is het mogelijk vrij grondverzet plaats te laten vinden. Het aspect bodem biedt dan ook geen belemmeringen voor de realisatie van het project.

3.2.2 Akoestiek

Wegverkeerslawaai

Wegverkeer kan overlast bij woningen of geluidsgevoelige functies veroorzaken. In de Wet geluidhinder zijn daarom geluidsnormen en voorkeursgrenswaarden opgenomen.

Er is van rechtswege een zone gelegen langs iedere weg, met uitzondering van woonerven en 30 km gebieden. Voor alle woningen en geluidgevoelige bestemmingen die binnen de zone van die weg liggen, moet de geluidbelasting als gevolg van verkeerslawaai berekend worden.

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh stelt dat in principe de geluidsbelasting op geluidgevoelige bebouwing niet de 48 dB mag overschrijden. Wanneer een ruimtelijk plan of projectbesluit nieuwe geluidgevoelige bebouwing toestaat, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen op een bepaalde afstand van die woningen.

In voorliggend project wordt geen geluidgevoelige bebouwing opgericht waardoor het aspect geluid geen nadelige gevolgen heeft voor de haalbaarheid.

3.2.3 Lucht

In de 'Wet luchtkwaliteit' (hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer) zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen om o.a. de verkeersgerelateerde emissies (o.a. fijnstof en stikstofdioxide) te reguleren.

Bij ieder (ruimtelijk) project moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als de luchtkwaliteit als gevolg van het project met ten hoogste 1% verslechterd.

Voorliggend project houdt natuurontwikkeling in. Hierdoor worden geen nieuwe activiteiten e.d. toegevoegd waardoor de luchtkwaliteit, in negatieve zin, niet veranderd. Een onderzoek naar luchtkwaliteit is daarom achterwege gelaten.

3.2.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's en richt zich op het gebruik, de opslag, de productie van gevaarlijke stoffen en het transport van gevaarlijke stoffen. De gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen, stationaire bronnen zoals een chemische fabriek of een LPG vulpunt en mobiele bronnen zoals transport van gevaarlijke stoffen over wegen en door leidingen.

In de nabijheid van het projectgebied is geen stationaire bron en zijn geen routes voor gevaarlijke stoffen aanwezig. Met voorliggend project wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt waardoor in dit project aan de normen voor externe veiligheid wordt voldaan.

Een onderzoek naar externe veiligheid is derhalve niet noodzakelijk. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

3.2.5 Bedrijvigheid

Gekeken moet worden of in de omgeving geen bedrijven in hun bedrijfsvoering worden belemmerd als gevolg van het onderhavige bestemmingsplan Slangenburg Natuurontwikkeling - 2010. Eveneens moet duidelijk zijn of bestaande functies in de omgeving de ontwikkeling al dan niet belemmeren.

Het dichtstbijzijnde agrarisch bouwperceel (en daarmee agrarisch bedrijf) is gelegen op circa 140 meter van de nieuwe natuur. Echter, direct aan de overzijde van de weg is reeds een bestaand bos aanwezig. De natuurontwikkeling heeft geen belemmeringen voor omliggende functies.

Het aspect bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.