direct naar inhoud van 3.2 Rijksbeleid
Plan: Oostelijke Randweg 2009
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0222.R17B063A-0005

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte, d.d. 27 februari 2006, bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen tot 2020, met een doorkijk tot 2030. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het kabinet kiest daarbij voor het motto 'decentraal wat kan en centraal wat moet'.

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om op een duurzame en efficiënte wijze ruimte te scheppen voor de verschillende ruimte vragende functies, de leefbaarheid van Nederland te waarborgen en te vergroten en de ruimtelijke kwaliteit van stad en platteland te verbeteren. Daarbij wordt speciaal aandacht geschonken aan het scheppen van de juiste condities voor het toepassen van ontwikkelingsplanologie.

Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen:

  • 1. versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • 2. bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • 3. borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  • 4. borging van de veiligheid.

De nota bevat generieke regels ter waarborging van de algemene basis van ruimtelijke kwaliteit in brede zin, de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen. In de Nota Ruimte geeft het rijk voor de nationale ruimtelijke hoofdstructuur, de gebieden en netwerken die het kabinet van belang acht, middels lagenbenadering de basiskwaliteit aan.

Voor de gemeente Doetinchem is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van belang. Op de planologische kernbeslissing kaart “Ecologische Hoofdstructuur” is een globale begrenzing weergegeven van de EHS. Deze globale begrenzing is in het Streekplan van de provincie Gelderland nader uitgewerkt. Het rijk is samen met de provincies verantwoordelijk voor de realisatie van de EHS. Bescherming, instandhouding en ontwikkeling is de verantwoordelijkheid van provincie en gemeenten.

De Oostelijke Randweg is voor een deel gelegen binnen de EHS-verweving zoals aangegeven in de Nota Ruimte en het Streekplan Gelderland 2005.

EHS-verweving omvat landgoederen onder de Natuurschoonwet (daarop aanwezige grotere natuur- en bosgebieden zijn tot de EHS-natuur gerekend), landbouwgebieden met natuurwaarden en landbouwgebieden met een hoge dichtheid aan natuur- en boselementen. Door natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer wordt de natuurwaarde van het gebied als geheel versterkt. In het Streekplan Gelderland 2005 is het beleid ten aanzien van de EHS nader uitgewerkt.
Verder staan voor het plangebied Oostelijke Randweg 2009 in de Nota Ruimte geen specifieke ontwikkelingen beschreven. De ontwikkeling sluit aan op de algemene doelstellingen zoals aangegeven in de nota.

3.2.2 Wet op de archeologische monumentenzorg

Sinds september 2007 hebben we te maken met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het archeologisch erfgoed in situ (ter plekke). Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Vroegtijdig onderzoek maakt ruimte voor de overweging van archeologie vriendelijke alternatieven. Wie ondanks de aanwezigheid van archeologische waarden toch de grond in wil, moet archeologisch (voor)onderzoek doen en opgravingen betalen.

In de meeste gevallen is de gemeente bevoegd gezag en daarmee verantwoordelijk voor toetsing van de onderzoeksrapporten, het nemen van selectiebesluiten en goedkeuring van de Programma's van Eisen en dergelijke. In het geval van provinciale en rijksmonumenten zijn dat de hogere overheden.

Eén van de gevolgen van de nieuwe wetgeving is de noodzaak voor gemeenten om de archeologische waarden in kaart te brengen en op grond hiervan beleid te maken. Paragraaf 4.3.3 Monumenten en archeologie gaat verder in op de cultuurhistorie inclusief de archeologie in het plangebied.

3.2.3 Monumentenwet en Nota Belvedere

Op dit moment is de Monumentenwet het nationale kader als het gaat om de bescherming van cultuurhistorische waarden. Daarnaast zijn de Nationale Landschappen en het nationaal beschermd landschapsgezicht bedoeld om waardevolle landschappen te beschermen. De afgelopen tien jaar is de Nota Belvedère het belangrijkste beleidsinstrument geweest om richting te geven aan zowel het behoud als de ontwikkeling van cultuurhistorie in relatie tot planvorming. In 2009 heeft de toenmalige minister Plasterk voorstellen gedaan voor de modernisering van de Monumentenwet. Hij wil de rol van cultuurhistorie vergroten door net als bij de archeologie onderzoek naar cultuurhistorische waarden verplicht te stellen in de beginfase van de planvorming. Ook wil hij het Belvederebeleid in de wet verankeren. Zijn beleidsbrief is met veel enthousiasme ontvangen en een en ander wordt verwerkt in nieuwe wetgeving. Paragraaf 4.3.3 Monumenten en archeologie gaat verder in op de cultuurhistorische waarde van het plangebied.

3.2.4 Natuurbeschermingswet

Gebiedsbescherming in Nederland is geregeld in de Natuurbeschermingswet. De Natuurbeschermingswet (1998) regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura 2000) beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing.

De Zumpe is aangewezen als Staatsnatuurmonument en als Beschermd Natuurmonument. Het betreft een gebied van 24 hectare dat bestaat uit loofbos, grasland, open water en moerasvegetaties.

Ten behoeve van de realisatie van de Oostelijke Randweg is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 4 Ecologisch onderzoek, natuur en stikstofdepositie (ARCADIS, MER Oostelijke Randweg, 26-05-09, B02022/CE9/068/300004/ws). Uit dit onderzoeksrapport blijkt dat De Zumpe niet wordt aangetast door de realisatie van de Oostelijke Randweg. De tunnelbak die gerealiseerd dient te worden ten behoeve van de Oostelijke Randweg mag geen invloed hebben op de Zumpe, deze dient dan ook zodanig aangelegd te worden dat geen negatieve effecten op de Zumpe optreden en een drainerende werking wordt voorkomen. Het voorkomen van drainerende werking is o.a. mogelijk door (deels) verhoogde aanleg daar waar een laagte in het landschap ligt, maar ook door technische maatregelen, bijvoorbeeld door geïsoleerde aanleg. Bij de nadere uitwerking van het ontwerp en de realisatie van de Oostelijke Randweg dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden. Uit dit onderzoek moet blijken welke maatregelen genomen moeten worden om de tunnelbak te realiseren in dit gebied.

Het omliggende EHS-verwevingsgebied wordt in het noordelijk deel wel deels aangetast. Ten behoeve van mitigatie en compensatie is een natuurcompensatieplan en inpassingsplan opgesteld dat is opgenomen in paragraaf 5.6 Natuur en landschap van dit bestemmingsplan.