direct naar inhoud van 4.2 Milieuaspecten
Plan: Sportcentrum Rozengaarde 2009
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0222.R22B032A-0010

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Bodem

Bij een bestemmingsplan moet worden bepaald dat de bodem geschikt is voor de beoogde bestemming. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geschikt moet zijn voor de beoogde functie.

In december 2008 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het plangebied. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 1 van dit bestemmingsplan. De onderzoeksresultaten zijn hieronder samengevat.

Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. In de bovengrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In de ondergrond zijn eveneens geen verontreinigingen geconstateerd. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en zink. Deze metaalverontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk, in combinatie met een verlaagde pH, te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.

Geconcludeerd wordt dat wat betreft de bodemkwaliteit er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan.

4.2.2 Akoestiek

Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij ruimtelijke plannen ter waarborging van een goed akoestisch woon- en leefklimaat rekening gehouden te worden met het aspect wegverkeerlawaai. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/uur-gebieden. Voor geluidgevoelige objecten dient rekening gehouden te worden met de geluidsbelasting op de gevels.

Het sportcentrum is geen voor geluid gevoelig object in de zin van de Wgh en hoeft om deze reden niet getoetst te worden aan de voorkeursgrenswaarden van de Wgh.

4.2.3 Lucht

Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden, Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Hieronder valt bijvoorbeeld te denken aan de realisatie van nieuwe woonwijken tot 1500 woningen. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

Het onderhavige project voldoet ruim aan de NIBM grens, er vindt immers niet of nauwelijks een toename van activiteiten plaats. Het plan draagt dus niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Nadere toetsing van het project is volgens het Besluit NIBM niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.2.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's en richt zich op het gebruik, de opslag, de productie van gevaarlijke stoffen en het transport van gevaarlijke stoffen. In de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' zijn de wettelijke kaders weergegeven.

In het plangebied moet rekening gehouden worden met het aspect externe veiligheid. In het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is een normering opgenomen voor de externe veiligheid voor bedrijven met gevaarlijke stoffen. Daarnaast bestaan er richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (via de weg, spoor of buisleidingen). Er dient voldoende afstand in acht genomen te worden tussen risicovolle bedrijven of routes voor gevaarlijke stoffen én (beperkt) kwetsbare objecten.

In en om het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder het BEVI. De wegen rondom het plangebied worden niet gebruikt voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarnaast bevinden zich in het plangebied geen buisleidingen die gevaarlijke stoffen transporteren.

Geconcludeerd wordt dat wat betreft de externe veiligheid er geen belemmeringen geconstateerd zijn voor de realisatie van het plan. Een nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk

4.2.5 Bedrijvigheid

De publicatie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten “Bedrijven en milieuzonering” uitgave 2007, bevat richtafstanden tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies waarmee rekening gehouden dient te worden bij het toewijzen van nieuwe functies in een gebied.

In de omgeving van het zwembad bevinden zich geen bedrijven die een belemmering vormen voor de uitbreiding van het zwembad. Daarnaast zal de uitbreiding van het zwembad niet voor belemmeringen zorgen voor de omgeving.

Geconcludeerd wordt dat wat betreft de bedrijven en milieuzonering er geen belemmeringen geconstateerd zijn voor de realisatie van het plan.