direct naar inhoud van 4.2 Bodem
Plan: Prins Alexanderstraat 122 - 2012
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0222.R34B034A-0003

4.2 Bodem

Voor de vaststelling van een bestemmingsplan dient in verband met de uitvoering een reëel beeld aanwezig te zijn van de bodemkwaliteit voor de gronden waaraan een nieuwe bestemming wordt gegeven. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt moet zijn voor de beoogde functie.

In mei 2009 is op de locatie een bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport is als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen. De resultaten zijn onderstaand verwoord.

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot matig ziltig, matig fijn tot matig grof zand en is tot een diepte van maximaal 1,2 m -mv zwak tot matig humeus. Plaatselijk is de bodem zwak grindig, matig leemhoudend, zwak roesthoudend en/of matig gleyhoudend. De bovengrond is plaatselijk zwak wortelhoudend.

Op de onderzoekslocatie zijn de volgende deellocaties onderzocht:

A: oprit

In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen aangetroffen. De bovengrond is licht verontreinigd met lood. Het loodgehalte bevindt zich onder de voor het gebied geldende achtergrondwaarde. Het grondwater is in combinatie met deellocatie B onderzocht. Aan de noordwestzijde van de schuur is een asbestverdachte golfplaat aangetroffen, welke is afgebroken van het dak van de schuur. Tevens zijn 2 stukken asbestverdachte vlakke plaat aangetroffen, welke vermoedelijk is gebruikt als afdichting van een schoorsteen.

In de bovengrond ter plaatse van het noordelijk deel van de oprit, ten westen van de schuur, zijn 3 stukjes asbestverdachte golfplaat waargenomen. Deze stukjes zijn vermoedelijk afkomstig van de asbestverdachte golfplaten ter plaatse van het dak van een deel van de schuur.

B: overig terreindeel

Ter plaatse van het uiterst zuidelijk gelegen terreindeel van deellocatie B is de bovengrond matig puinhoudend. Verder zijn er zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. De matig puinhoudende bovengrond is licht verontreinigd met lood, PAK en PCB. Het loodgehalte bevindt zich onder de voor de zone geldende achtergrondwaarde. Het PAK-gehalte bevindt zich boven de voor de zone geldende achtergrondwaarde. Voor PCB is geen achtergrondwaarde vastgesteld. In de zintuiglijk schone bovengrond van het overige deel van deellocatie B zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In de ondergrond van de gehele deellocatie zijn eveneens geen verontreinigingen geconstateerd.

Het grondwater is licht verontreinigd met zink. De aangetoonde lichte metaalverontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan het regionaal voorkomen van verhoogde concentraties van metalen in het grondwater.

Conclusies algemeen verkennend bodemonderzoek (NEN 5740)

De vooraf gestelde hypothese dat deellocatie A als "verdacht" dient te worden beschouwd, wordt, op basis van de lichte verontreiniging in de bovengrond, bevestigd. De vooraf gestelde hypothese dat deellocatie B als "onverdacht" dient te worden beschouwd, wordt, op basis van de aangetoonde plaatselijke lichte verontreinigingen in de bovengrond en de lichte verontreiniging in het grondwater, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader

onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop van toepassing.

Conclusies algemeen verkennend onderzoek asbest in bodemonderzoek (NEN 5707)

De vooraf gestelde hypothese, dat deellocatie A ten aanzien van de parameter asbest als "onverdacht" wordt beschouwd dient formeel gezien te worden verworpen. Dit vanwege het plaatselijk voorkomen van asbestverdacht materiaal in de bovengrond direct onder het maaiveld van deellocatie A. Gelet op de visuele waarnemingen zijn de aangetroffen stukjes plaatmateriaal hoogstwaarschijnlijk afkomstig van de dakbedekking van de naastgelegen schuur. De verontreiniging met asbestverdacht materiaal zal derhalve zeer beperkt van omvang zijn. De gemiddelde asbestconcentratie in de bovengrond van deellocatie A zal zich beneden de interventiewaarde/restconcentratienorm bevinden. Er zijn verder geen aanwijzingen gevonden van vermenging van asbestverdacht materiaal, met een herkomst van buiten de onderzoeklocatie, met de grond ter plaatse van deellocatie A.

Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de sloop de asbestverdachte dakbedekking van de schuur te laten verwijderen door een daartoe gespecialiseerd en gecertificeerd bedrijf. Hierbij kunnen tevens alle overige aangetroffen asbestverdachte materialen van de locatie verwijderd worden.