direct naar inhoud van 4.3 Overige aspecten
Plan: Hamburgerbroek-Intermecoterrein 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0222.R35B031A-0005

4.3 Overige aspecten

4.3.1 Flora en fauna

Binnen de grenzen van de gemeente Doetinchem is de Zumpe aangewezen als beschermd natuurgebied. Overige beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, waarin de gebiedsbescherming vanuit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn is geïmplementeerd, zijn binnen de gemeente Doetinchem niet aanwezig.

De Flora- en faunawet is per 1 april 2002 van kracht. In die wet is de zorgplicht, artikel 2, opgenomen. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.

De zorg houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Naast de zorgplicht voor álle dieren en planten zijn in de Wijziging Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet van 25 januari 2005 (Staatscourant, 2 februari 2005), drie tabellen opgenomen met een overzicht van beschermde inheemse dieren en planten. Ter voorkoming van verontrusting, verstoring, doden, vernieling van vaste rust- of verblijfplaatsen e.d. van beschermde soorten dient voorafgaand aan plan- en visievorming, uitvoering, verstrekken van vergunningen (bouw-, sloop-, aanleg-, en milieuvergunningen) en aanleg- of reconstructiewerken een inventarisatie plaats te vinden van de beschermde flora- en faunasoorten, met daaraan gekoppeld een beschrijving van de effecten en eventuele mitigerende (maatregelen om het fysische effect van barrières te verminderen) en compenserende maatregelen om de eventuele negatieve effecten te beperken of te voorkomen. Op basis van de aangetroffen soorten dient er een afweging plaats vinden voor de instandhouding van de biodiversiteit en hun ecotoop.

Bij het verlenen van een vergunning op grond van het bestemmingsplan, dienen de verbodsbepalingen artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet in acht te worden genomen. Dat houdt in dat, voorafgaand aan de verlening van een vergunning, onderzoek dient te worden uitgevoerd naar het voorkomen van dier- en plantsoorten die op grond van de Flora- en faunawet bescherming genieten. Met name binnen de stedelijke omgeving dient aandacht te worden geschonken aan de aanwezigheid van en de invloed op vleermuizen. Tevens dient te worden onderzocht in hoeverre de verstoring, vernieling of verontrusting van de beschermde soorten plaatsvindt. Indien inbreuk wordt gepleegd op de verbodsbepalingen die op grond van de bepalingen van de Flora- en faunawet zijn vastgesteld, kan een vrijstelling gelden of een verzoek tot ontheffing worden aangevraagd.

Om te onderzoeken of er in het plangebied te beschermen flora en fauna aanwezig is, is door Aveco de Bondt een Quickscan flora en fauna uitgevoerd. Hieruit is naar voren gekomen dat er in het plangebied geen beschermde planten voorkomen. Wel zijn er de volgende dieren mogelijk aanwezig: Konijn, Egel en de Gewone dwergvleermuis en de Laatvlieger. Er is geen sprake van vaste verblijfsplaatsen of belangrijke vliegroutes danwel foerageergebieden. De quickscan is mede gebaseerd op reeds uitgevoerde ecologische onderzoeken als een in 2007 uitgevoerd vlakdekkend natuuronderzoek Hamburgerbroek Noord-Zuid.

Ten aanzien van de mogelijk aanwezige zoogdieren zijn geen maatregelen of ontheffingen benodigd. Ten aanzien van het verstoren van broedende vogels kan geen ontheffing worden verleend. Ter voorkoming van het verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen dienen werkzaamheden als het snoeien/verwijderen van bomen, struiken en dichte begroeiingen buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling voor het aspect "flora en fauna" geen belemmeringen oplevert.

Het gehele rapport is als bijlage 7 opgenomen.

4.3.2 Water

De watertoets
Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt “Anders omgaan met water” vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. Specifiek voor de gemeente heeft het gemeentebestuur van Doetinchem in december 2003 de kaders van het Waterplan Doetinchem officieel vastgesteld in de Watervisie en het waterprofiel. Om dit concreet te kunnen maken wordt ook in deze gemeente de watertoetsprocedure (met als instrument de watertoets) gevolgd.

De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De watertoets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De toets heeft betrekking op alle wateren en alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik en de functie van het plangebied en de directe omgeving van het gebied, bijvoorbeeld veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit.

Waterhuishoudkundige aspecten

Thema   Toetsvraag   Relevant    
Hoofdthema's  
Veiligheid   1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?  
1. nee
2. ja  
1. In het plangebied of in de omgeving zijn geen primaire of secundaire waterkeringen en (regionale) waterbergingsgebieden aanwezig. De aanleghoogten van de kaden en de drempels van de parkeergarages worden op een niveau van 12,2 m + NAP gerealiseerd (eens per 1.250 jaar peil 11,7 m + waakhoogte 0,5 m).
2. In het plangebied wordt een 18 m brede bypass gerealiseerd. Aan beide zijden wordt een kade gerealiseerd.  
Riolering en
afvalwaterketen  
1. Is er een toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
1. ja
2. ja
3. nee  
1. Hiervoor wordt separaat een rapport en onderzoek/ ontwerp gemaakt.
2. Deze persleiding wordt verlegd in overleg met het waterschap.  
Wateroverlast (oppervlakte- water)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
1. nee
2. ja
3. nee  
1. In de huidige situatie is het plangebied nagenoeg volledig verhard. Hemelwater wordt in de huidige situatie afgevoerd via een gemengd stelsel. In de toekomstige situatie wordt geïnfiltreerd.
2. De doorlatendheid van de bodem is ca. 4,5 m/dag. Dit is voldoende om te infiltreren afhankelijk van de lokale grondwaterstand (GHG ca. 10,4 m + NAP).  
Grondwater- overlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?  
1. ja
2. ja
3. ja
4. nee
 
1. Lokaal komen er binnen 0- 2 m-mv leemlagen voor die de infiltratie kunnen belemmeren.
2. Het plangebied ligt op de grens waar de Oude IJssel van drainerend overgaat naar infiltrerend.
3. zie antwoord 2. De GHG voldoet aan de droogleggingseis.  
Oppervlakte- waterkwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?  
1. ja
2. nee
3. nee  
1. Gepland is om minimaal 21 mm hemelwater af te voeren via infiltratie in IT-riool. Surpluswater wordt zoveel mogelijk vastgehouden binnen het plangebied met een overloopvoorziening naar opp. water.
2. De Oude IJssel (ten westen van het plangebied) is aangewezen als EVZ. Het plangebied is bestaand bebouwd gebied.
3. idem 3  
Grondwater- kwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   nee   Er is geen sprake van een infiltratiegebied voor een drinkwaterwinning.  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
1. ja
2. ja  
1. Ten noorden van het plangebied.
2. Dit wordt nader uitgewerkt in het stedenbouwkundig ontwerp.  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?   nee    
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
1. ja
2. nee  
1. De Oude IJssel (ten westen van het plangebied) is aangewezen als EVZ. Het plangebied is bestaand bebouwd gebied.  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
1. ja
2. ja  
1. De Oude IJssel wordt beheerd door het waterschap. De bypass zal eveneens in beheer komen van het waterschap.
2. De aanleg van een bypass  
Aandachtsthema's    
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Ja   In het plangebied wordt een bypass gerealiseerd die gebruikt kan worden voor o.a. pleziervaart.  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee    

Als achtergronddocument bij de opstelling van dit hoofdstuk is het vooronderzoek van Witteveen en Bos geraadpleegd (kenmerk DTC188/-/falc/019) d.d. 10 juli 2008. In dat rapport is o.a. een gebiedsomschrijving opgenomen en wordt de toekomstige waterhuishouding op hoofdlijnen nader uitgewerkt. De relevante thema's van het genoemde rapport zijn voor de volledigheid en de leesbaarheid van onderhavig rapport overgenomen.

Huidige stand van zaken
Op 10 december 2009 heeft er een gesprek plaatsgevonden met de gemeente Doetinchem, het waterschap Rijn en IJssel, het stedenbouwkundig bureau De Urbanisten, KWP en Aveco de Bondt. Tijdens dit gesprek is geconcludeerd dat de waterhuishouding op hoofdlijnen voldoende is uitgewerkt. De locatie biedt voldoende mogelijkheden tot de ontwikkeling. Hierbij moet rekening worden gehouden met een afvoer van 21 mm via IT-riool en tijdelijk vasthouden en vertraagd afvoeren van surplussen, er dient nader te worden onderzocht wat de invloed van de infiltratie op de bodemverontreiniging is. Indien aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, dan vormt het aspect "water" geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Het waterhuishoudkundig onderzoek, inclusief het besprekingsverslag, is als bijlage 8 bijgevoegd.

4.3.3 Monumenten en archeologie

Het begrip cultuurhistorie omvat het cultureel erfgoed met betrekking tot archeologie, historische geografie en historische stedenbouwkunde. De zorg voor het cultureel erfgoed is ondergebracht bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, voorheen de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM).

In het geval van ruimtelijke planvorming dient de waarde van het cultuurhistorisch erfgoed in het plangebied te worden meegenomen in het toetsingskader, daar deze van invloed kan zijn op de ontwikkelingsmogelijkheden van de betreffende locatie. Gezien de sloop van de fabriek Intermeco is inpassing, herbestemming of transformatie niet meer van toepassing. Wel biedt het industrieel verleden van de plek kansen. Het verdient aanbeveling bij de stedenbouwkundige invulling van het plangebied te verwijzen naar de historie. Afbeeldingen van de oude gebouwen met hun specifieke vorm en sheddaken kunnen uitstekend als inspiratiemateriaal worden gebruikt voor de structuuropbouw en/of de architectuur.

Voor wat betreft het archeologisch erfgoed geldt dat er onderzoek is gedaan in het kader van het Masterplan De Schil. RAAP Archeologisch Adviesbureau heeft in 2008 voor verschillende onderzoekslocaties, waaronder het Intermecoterrein, archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (RAAP-Rapport 1518- herziene eindversie). Hieruit kwam naar voren dat de bodem van het plangebied voor het grootste gedeelte reeds verstoord is, dat er sprake is van opgespoten zand en dat aanwijzingen ontbreken voor de aanwezigheid van mogelijk belangrijke archeologische resten. Daarom is er geen vervolgonderzoek noodzakelijk. Wel is het mogelijk dat er nog sprake is van toevalsvondsten die, als daar sprake van is, gemeld moeten worden bij de overheid (RCE) en het bevoegd gezag in het kader van de meldingsplicht (Monumentenwet 1988, artikel 53).

Het archeologisch onderzoek is als bijlage 9 bijgevoegd.

4.3.4 Verkeer en parkeren

Uitgangspunten bij de inrichting van de wegen binnen het plangebied zijn:

  • de functie van de weg conform het wegencategoriseringsplan (wegennetvisie), dit betekent voor erftoegangswegen 30km/h en voor ontsluitingswegen 50 km/uur;
  • de inrichting van de weg (het wegbeeld) moet het gewenste rijgedrag en de rijsnelheid 'afdwingen';
  • herkenbare inrichting van de verschillende verkeersruimtes door materiaal/kleur;
  • de (kwaliteit van de) leefomgeving staat centraal;
  • de weg dient na realisatie goed te beheren te zijn (beheerbewust ontwerpen);
  • snelheidsremmende maatregelen worden getroffen in erftoegangsstraten en op gebiedsontsluitingsstraten waar kwetsbare verkeersdeelnemers de weg moeten kruisen.

De kwaliteit van de leefomgeving dient centraal te staan. Kunstmatig ingepaste maatregelen, zoals veel borden en bloembakken op de weg hebben vaak wel een kort effect op de rijsnelheid, maar zijn geen duurzame oplossingen. De omgeving en weg als geheel moeten zorgen voor het gewenste rijgedrag zodat deze kunstingrepen overbodig zijn.

Een duidelijk onderscheid aanbrengen tussen de verschillende verkeersruimtes zorgt er voor dat de verkeersdeelnemer duidelijk zijn plek en die van anderen op de weg weet en zo de verkeersruimte op de juiste wijze gebruikt. Op drukke erftoegangsstraten is het belangrijk dat voetgangers veilig kunnen lopen op een trottoir. Voor rustige erftoegangsstraten kan worden overwogen alle verkeersdeelnemers gebruik te laten maken van dezelfde ruimte. Een smalle weg die gebruikt wordt door iedereen leidt tot een lagere rijsnelheid.

Fysieke maatregelen als drempels ondervinden een steeds grotere weerstand bij de gebruikers en omwonenden en hulpdiensten. Ze leiden tot trillingshinder en toename van de geluidsoverlast. Met deze bij-effecten moet al rekening worden gehouden bij het ontwerp. Bij voorkeur wordt gezocht naar maatregelen die een lagere snelheid afdwingen, maar die geen of beperkte bij-effecten hebben voor de leefomgeving en hulpdiensten. Voorbeelden zijn: een smaller wegprofiel, toepassing andere materialen en kleuren, afwisselend parkeren aan weerszijden van de weg, afwisseling met groen, doorzicht beperken, beperken rechtstanden etc. Drempels en plateaus die op een logische plaats zijn gesitueerd (rekening houdend met de afstand tot de woning) en volgens de richtlijnen van het CROW (publicatie 172) zijn aangelegd kunnen bij uitzondering worden toegepast.

Voetgangers
In drukke erftoegangsstraten (richtgetal > 1.000 mvt/dag) heeft de voetganger een eigen verkeersruimte. Voor de voetgangersverplaatsingen is het wenselijk dat de paden goed toegankelijk (obstakelvrij) zijn en dat er voldoende rustpunten aanwezig zijn. Tenminste binnen de goudmerkcirkel (een gebied waarbij een goede samenhang tussen wonen, welzijn en zorg zelfredzaamheid waarborgt, zodat ouderen niet noodgedwongen hoeven te verhuizen) moet er een barrièrevrije voetgangerscirkel van 500 meter zijn (nota ouderenbeleid).

Fietsstructuur
Doetinchem is een fietsstad. Uit de fietsbalans (2004) blijkt dat Doetinchem in vergelijking met andere gemeenten een hoog fietsgebruik kent. 47% van de verplaatsingen tot 7,5 kilometer gebeurt op de fiets. Het fietsgebruik wordt gestimuleerd door directe en veilige fietsverbindingen tussen woongebied, voorzieningen en werkgebieden. In het mobiliteitsplan is aangegeven dat er een netwerk van fietsverbindingen moet komen met een maaswijdte van 250 meter.

Openbaar vervoer
Doetinchem is met het openbaar vervoer bereikbaar per trein en bus. Vanuit het oogpunt van vervoer, stedenbouwkundige ontwikkelingen en de bereikbaarheid per fiets en auto, gaat de voorkeur uit naar een compact knooppunt van openbaar vervoer aan de centrumzijde van het spoor. Op de ontsluitingswegen rond de wijk rijden verschillende buslijnen. In het kader van de toegankelijkheid zullen de intensief gebruikte bushaltes aangepast worden aan de nieuwe eisen van toegankelijkheid.

Parkeren
Het beleid van de gemeente is erop gericht dat parkeeroplossingen bij woningen meer worden gezocht op eigen terrein of in clusters. Voorwaarde is wel dat de kwaliteit van de openbare ruimte gewaarborgd blijft.

Door de GEM is een parkeerbalans opgesteld voor het Intermecoterrein. Voor het parkeren hanteert de gemeente de parkeerkengetallen zoals genoemd in het CROW (publicatie 182). In de parkeerbalans is zowel een berekening gemaakte met de minimumnorm als met de maximumnorm. Daarnaast is rekening gehouden met de gelijktijdigheid van het parkeren op maaiveld. Parkeerplaatsen op maaiveld kunnen uitgewisseld worden. Vanuit de minimum norm zijn 241 parkeerplaatsen noodzakelijk. Vanuit de maximumnorm zijn er 360 parkeerplaatsen noodzakelijk. De gemeente gaat uit van een gemiddeld aantal van 300 noodzakelijke parkeerplaatsen.

Er is in de omgeving van het Intermecoterrein een groot aantal parkeerplaatsen aanwezig. De parkeerplaatsen zijn echter ook al in gebruik voor andere doeleinden.

Hieronder is berekening gemaakt van de aanwezige parkeerplaatsen, claims en totaal tekort aan parkeerplaatsen. 151 Parkeerplaatsen zijn in eigendom van de Nederlandse Spoorwegen. De NS heeft inmiddels te kennen gegeven een claim te doen op haar parkeerplaatsen. De claim is in eerste instantie 120 parkeerplaatsen. De kans bestaat dat zij in de toekomst ook een beroep doen op haar overige 31 parkeerplaatsen.

Aanwezige parkeerplaatsen:

  • Sturkoterrein 275 pp
  • Langs het spoor (NS) 121 pp
  • Langs het spoor idem (NS) 30 pp
  • Voorzijde station 24 pp
  • Totaal 450 pp


Claims op Sturkoterrein:

  • Huidige gebruik van het terrein 40 pp
  • Rabobank 60 pp (gedurende 3 jr. van 1-1-2012 – 31-12-2014)
  • NS (claimt eigen parkeerplaatsen) 120 pp
  • Totaal 220 pp
  • Aantal resterende parkeerplaatsen 230 pp
  • Aantal benodigde parkeerplaatsen 300 pp
  • Aantal aanwezige parkeerplaatsen 230 pp
  • Tekort aan parkeerplaatsen 70 pp

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R35B031A-0005_0009.jpg" Afbeelding 4.1: Overzicht aanwezige parkeerplaatsen in omgeving plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R35B031A-0005_0010.jpg" Afbeelding 4.2: Overzicht claims op parkeerplaatsen in omgeving plangebied

Conclusie

Uitgaande van de minimumnorm voldoet het bouwplan nagenoeg aan de parkeernorm. Zoals hierboven aangegeven stellen wij voor niet van de minimumnorm uit te gaan maar van de gemiddelde norm van 300 pp. Dit betekent een tekort van 70 pp.

Dit tekort zal vanaf 1 januari 2015 “opgelost zijn”. Vanaf dat moment zal de Rabobank geen gebruik meer kunnen maken van het Sturkoterrein. Op dat moment is er voor het Intermecoterrein een oplossing voor het parkeren. Volgens de berekeningen ontbreken dan nog 10 parkeerplaatsen. Op het totale aantal van 300 parkeerplaatsen is dit te kort verwaarloosbaar.

Tussentijdse oplossing

In de tussenliggende periode zal minder commerciële ruimte in het plan in gebruik worden genomen. Deze ruimte kan in de tussentijd al dan niet worden gebruikt voor parkeren.

Per 100 m2 kunnen 4 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Wanneer tot 1 januari 2015 de niet in gebruik te nemen commerciële ruimte gebruikt wordt voor parkeren kan worden volstaan met 900 m2 minder commerciële ruimte. Er kunnen dan 36 parkeerplaatsen binnen worden gerealiseerd. En buiten zijn 36 parkeerplaatsen minder nodig.

Deze tussentijdse oplossing is in een overeenkomst tussen de gemeente en de GEM vastgelegd.

Na 1 januari 2015 zijn buiten voldoende parkeerplaatsen beschikbaar en kan de resterende commerciële ruimte (900 m2) in gebruik worden genomen.

De parkeerbalans is als bijlage 10 bijgevoegd.

4.3.5 Molenbiotoop

Nabij het plangebied, aan de noordzijde, is een molen "Walmolen" gesitueerd. De zogeheten molenbiotoop van de Walmolen is op basis van artikel 4.3 van de Gelderse Molenverordening beschermd. Een op te richten bouwwerk in de omgeving van de molen mag het normale of toekomstige gebruik van de molen niet aantasten. Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling van Hamburgerbroek Noord is door Peutz b.v. een vergelijkend windtunnelonderzoek uitgevoerd zodat inzicht wordt verkregen in de invloed van de geplande ontwikkeling op het windklimaat va de molen. De opzet van het onderzoek en de uitkomsten hiervan zijn besproken met de Stichting Doetichemse Walmolen en de Provincie Gelderland.

Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling van het Intermecoterrein geen significant nadelige invloed heeft op het windklimaat van de molen. Uit het onderzoek blijkt dat de ligging van het Brewincgebouw ten opzichte van het Intermecoterrein, voor de molen de meest belemmerende bebouwing betreft. Tevens wordt geconstateerd dat het aantal uren per jaar dat de wind vanuit de richting van het Intermecoterrein komt zeer gering is.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed heeft op de aanwezige molenbiotoop. Ten aanzien van de totale ontwikkeling van Hamburgerbroek Noord is een vergunning bij de Provincie aangevraagd in het kader van de Gelderse Molenverordening.

Het gehele onderzoek is als bijlage 11 bijgevoegd.