direct naar inhoud van 3.1 Het landschap
Plan: Buitengebied - 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0222.R07B300A-0002

3.1 Het landschap

Binnen de gemeente Doetinchem komen een vijftal verschillende landschapstypen voor. Op de hiernavolgende kaart is te zien welk landschap waar ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R07B300A-0002_0001.jpg"

arcering: Rood = Essenlandschap
Geel = Kampenlandschap
Blauw = Nattebroek- en heideontginningenlandschap
Grijs = Rivierweidenlandschap
Groen = Bos- en landgoederenlandschap

In de hiernavolgende subparagrafen worden de verschillende landschappen beschreven.

3.1.1 Essenlandschap

Kenmerkend zijn de grote aaneengesloten en open bouwlanden, de essen. De essen hebben een glooiend verloop en vaak een bolle ligging. De randen liggen lager dan het midden. De hoogteverschillen kunnen enkele meters bedragen. De boerderijen liggen bij elkaar langs de benedenrand van de es, op de overgang naar de lager liggende natte weidegronden. Het landschap langs de rand is kleinschalig met privékavels, boomgaarden, moestuinen, bosjes en houtwallen. Langs de randen van de es komen vaak kleine steilrandjes voor, soms met een haag of houtwalletje. De boerderijen lagen oorspronkelijk aan een fijn vertakt netwerk van paden over de es. Tegenwoordig ontsluit een slingerende weg rond de es de boerderijen. De erven liggen vaak niet aan de weg. De oriëntatie van het erf ten opzichte van de weg is minder duidelijk. Dat komt omdat de wegenstructuur vaak jonger is dan het erf. De (nieuwe) toegangsweg leidt de bezoeker vaak eerst naar de deel, de oorspronkelijke bedrijfsfunctie van de boerderij. Het oorspronkelijke woongedeelte is gericht naar het landschap.

De erven aan de rand van de es hebben van oorsprong opgaande beplanting aan de zijde van de es. Die beplanting biedt beschutting aan de gebouwen en de ruimte daar direct omheen. De windwerende beplanting staat meestal groepsgewijs aan de rand van het erf. Een singel of houtwal is ook mogelijk. Doordat de beplanting niet doorgaand is ontstaat een beeld waarbij gesloten kappen en groen elkaar afwisselen. Beplanting, bijvoorbeeld een haag, geeft vaak ook de grens tussen het erf en de omgeving duidelijk aan. Vanaf de es en vanaf de weg zijn vooral de stoere kappen en de erfbeplanting zichtbaar. De beplanting onttrekt de lage zijgevels aan het zicht.

Aan de noordzijde van Wehl liggen nog gave, bolliggende en open essen, die bijzonder goed herkenbaar zijn. Veelvoorkomende bedreigingen voor de essen zijn bebouwing op de es, niet passend grondgebruik, zoals kwekerijen, het egaliseren of slechten van steilranden en grootschalige bebouwing in het kleinschalige landschap.

3.1.2 Kampenlandschap

Kenmerkend voor het kampenlandschap zijn de kleinschaligheid en de grote verscheidenheid. Het landschap bestaat uit een aaneenschakeling van afzonderlijke erven langs beekdalen. Kampen zijn van oorsprong eenmans-essen. Het zijn kleine opbollende akkers die op hogere gronden in het beekdal liggen. Opgaande beplanting - bomenlanen, bosopstanden, houtwallen, hoge erf- of wegbeplanting - omkaderen de essen. De boerenerven liggen aan de rand van de es, op de overgang naar de lager liggende hooi- en weidegronden langs de beek. De erven vormen een langgerekt lint langs de beekdalen. Beplanting sluit de ruimte om het erf af. Kleine bosjes en houtsingels vormen een afscherming tussen het erf en het bouwland. Het samenhangende patroon van erfbeplanting en de houtsingels zorgen voor een aaneenschakeling van fijnmazige ruimtes. De wegen in het kampenlandschap ontstonden vanuit elk erf. Het gebruik van de eigen gronden bepaalden het beloop ervan. Door het aan elkaar knopen van privépaden ontstond een grillig en bochtig wegenstelsel. Door de kleinschaligheid van het landschap zijn de afzonderlijke erven vanuit een beperkt aantal plekken in het landschap te beleven. Het kampenlandschap is visueel relatief dicht.

De boerderij met schuren vormen een compacte cluster. In het lint is de vrijheid in vorm en massa groot, maar binnen één cluster is de samenhang groot. Vooral de kappen zorgen voor maat en schaal van de gebouwen en voor de samenhang. De oriëntatie van de boerderij verschilt per erf, maar meestal heeft het woongedeelte zicht op de akker.

Door schaalvergroting, intensivering van de landbouw, rationalisering van de waterlopen en van de wegen en door de verstedelijking werd de kleinschalige afwisseling in het landschap minder. Beplantingselementen verdwenen en nieuwe bebouwing verscheen op plaatsen waar van oudsher geen bebouwing was. De vroegere herkenbare relatie tussen de landschappelijke ondergrond en het ruimtegebruik vervaagde. Door de rationalisering van de wegen lijken de boerderijen toevallig in het landschap te liggen.

3.1.3 Nattebroek- en heideontginningen landschap

De gronden zijn vooral in gebruik als grasland voor melkveehouderijen en deels als bouwland voor maïs. Langs de beken en haaks daarop zijn houtwallen aanwezig. In het algemeen staan langs de rechte wegen bomenrijen. De beplantingselementen zijn spaarzaam en anders relatief transparant, zodat grote ruimten ontstaan. Door de grote openheid van het gebied vallen weg- en erfbeplanting direct op.

De erven liggen langs de rechte wegen die dienden als basis van de ontginningen. Soms geconcentreerd, soms gelijkmatig verspreid. De afstand van de erven tot de weg verschilt per situatie. Langs de erven staan windsingels en houtwallen. Waar windsingels staan is afhankelijk van de oriëntatie van het erf. Soms eenzijdig, soms tweezijdig. In grote open gebieden soms rond het hele erf. Het beeld van het erf van buitenaf is meestal groen met hier en daar een glimp van de bebouwing. De erven zelf hebben een rationele vorm met haakse hoeken. De bebouwing staat in een rechthoekig patroon, waarbij één as evenwijdig is aan de zijdelingse perceelsgrens. Als die perceelsgrens niet haaks op de weg staat, ligt het erf scheef ten opzichte van de weg. Het woonhuisgedeelte van de boerderij richt zich naar de weg. Dit gedeelte staat meestal los van de schuren. Schuren staan achter het woonhuis met de nok evenwijdig aan de perceelsgrens. Vaak ontwikkelt bebouwing zich in de diepte van het perceel. Als er al variatie is in de nokrichting dan staat de bebouwing haaks op elkaar.

3.1.4 Rivierenlandschap

Het rivierenlandschap ligt in het dal van de Oude IJssel. Dit gebied werd van oudsher extensief gebruikt als weiland of hooiland. Wegen en bebouwing ontbreken nagenoeg. Het ruimtelijk beeld is open. Langs de Oude IJssel zijn geen beplantingen en rietkragen meer, zodat de rivier nauwelijks zichtbaar is in het open gebied. De herkenbaarheid van het rivierdal verdwijnt door het verschijnen van bebouwing, beplantingen en wegen in het gebied. Hierdoor vervaagt het visuele onderscheid met het glooiend rivierenlandschap.

3.1.5 Bos- en landgoederen landschap

De bosgebieden binnen de gemeente zijn Het Stille Wald ten westen van Wehl, de Kruisbergse bossen ten noordwesten van Doetinchem en de bossen langs de Beneden Slinge bij Doetinchem. De bodem in deze gebieden bestaat grotendeels uit zand. Het bos bestaat voor een groot deel uit productiebos (naald- en loofhout) in een rationele verkaveling. Hier en daar komen in het boslandschap bouw- en graslanden voor. In het boslandschap is nagenoeg geen bebouwing.

In de gemeente Doetinchem komen een aantal landgoederen voor:

  • De Slangenburg, aan de Beneden Slinge
  • Stille Wald/Jagershuis, in Het Stille Wald
  • Hagen/kasteel de Kelder, in de Kruisbergse bossen
  • Maetland, nabij Gaanderen

De eerste drie landgoederen zijn oude landgoederen. Het Maetland is begin 21e eeuw aangelegd. Kenmerken van landgoederen zijn dat een veelheid aan beplantingselementen elkaar afwisselt, evenals meer open en meer besloten delen. De grond is vooral in gebruik voor bosbouw en als parkbos, maar agrarisch bouwland en weidegrond komt ook voor. Bij oude landgoederen is meestal een kasteel of landhuis de belangrijkste bebouwing op het landgoed. Bij Het Maetland is de bebouwing nog niet gerealiseerd. De natuur is daar al wel aangelegd.