direct naar inhoud van 4.3 Overige aspecten
Plan: Verheulsweide - Vredesteinterrein 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0222.R04B102A-0005

4.3 Overige aspecten

4.3.1 Flora en fauna

Binnen de grenzen van de gemeente Doetinchem is de Zumpe aangewezen als beschermd natuurgebied. Overige beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, waarin de gebiedsbescherming vanuit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn is geïmplementeerd, zijn binnen de gemeente Doetinchem niet aanwezig.

De Flora- en faunawet is per 1 april 2002 van kracht. In die wet is de zorgplicht, artikel 2, opgenomen. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.

De zorg houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Naast de zorgplicht voor álle dieren en planten zijn in de Wijziging Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet van 25 januari 2005 (Staatscourant, 2 februari 2005), drie tabellen opgenomen met een overzicht van beschermde inheemse dieren en planten. Ter voorkoming van verontrusting, verstoring, doden, vernieling van vaste rust- of verblijfplaatsen e.d. van beschermde soorten dient voorafgaand aan plan- en visievorming, uitvoering, verstrekken van vergunningen (bouw-, sloop-, aanleg-, en milieuvergunningen) en aanleg- of reconstructiewerken een inventarisatie plaats te vinden van de beschermde flora- en faunasoorten, met daaraan gekoppeld een beschrijving van de effecten en eventuele mitigerende (maatregelen om het fysische effect van barrières te verminderen) en compenserende maatregelen om de eventuele negatieve effecten te beperken of te voorkomen. Op basis van de aangetroffen soorten dient er een afweging plaats vinden voor de instandhouding van de biodiversiteit en hun ecotoop.

Bij het verlenen van een vergunning op grond van het bestemmingsplan, dienen de verbodsbepalingen artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet in acht te worden genomen. Dat houdt in dat, voorafgaand aan de verlening van een vergunning, onderzoek dient te worden uitgevoerd naar het voorkomen van dier- en plantsoorten die op grond van de Flora- en faunawet bescherming genieten. Met name binnen de stedelijke omgeving dient aandacht te worden geschonken aan de aanwezigheid van en de invloed op vleermuizen. Tevens dient te worden onderzocht in hoeverre de verstoring, vernieling of verontrusting van de beschermde soorten plaatsvindt. Indien inbreuk wordt gepleegd op de verbodsbepalingen die op grond van de bepalingen van de Flora- en faunawet zijn vastgesteld, kan een vrijstelling gelden of een verzoek tot ontheffing worden aangevraagd.

Ter bepaling van de mogelijke verstoring van aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied is in opdracht van de gemeente Doetinchem door Stichting Staring Advies in januari 2010 een natuuronderzoek opgesteld voor Verheulsweide, hierin is het onderhavige plangebied tevens onderzocht op de aanwezigheid van flora en fauna.

Uit het onderzoek is gebleken dat in het plangebied beschermde soorten voorkomen waarvan de functionaliteit van de voortplantings-, vaste rust- en verblijfplaatsen zouden kunnen worden verstoord door de uitvoering van dit bestemmingsplan. Voor sommige soorten geldt een vrijstelling van de flora en faunawet om ruimtelijke ontwikkelingen uit te kunnen voeren. Voor zover mogelijk worden in het plan maatregelen genomen om de verstoring van de aanwezige beschermde soorten te voorkomen en te beperken. In het geval met de te nemen maatregelen niet afdoende de negatieve gevolgen kunnen worden beperkt, is ontheffing van de flora- en faunawet mogelijk voor bepaalde soorten.

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat in het plangebied de volgende soorten voorkomen:

  • Algemene soorten (zgn. tabel 1 soorten). Voor deze soorten geldt een vrijstelling ten behoeve van het uitvoeren van ruimtelijke ontwikkelingen.
  • Vogels (tabel 2 soort): vrijstelling van de flora- en faunawet geldt voorzover wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode (o.a. gedragscode Bouwend Nederland). Ontheffing van de flora en faunawet is niet mogelijk.
  • Steenmarters (tabel 2 soort): voor deze soort geldt een vrijstelling van de flora - en faunawet, mits gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode (o.a. gedragscode Bouwend Nederland). Eventueel kan ontheffing worden aangevraagd indien de te nemen maatregelen uit de gedragscode niet voldoende zijn om verstoring afdoende te beperken. Die ontheffing wordt getoetst aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
  • Vleermuizen (tabel 3 soort , bijlage IV van de habitatrichtlijn): Vrijstelling van de flora- en faunawet is niet mogelijk. Ontheffing voor ruimtelijke ontwikkelingen kan worden aangevraagd. Die aanvraag zal worden getoetst op 1) in welke mate vindt verstoring plaats, 2) is er sprake van een dwingende redenen van groot openbaar belang, 3) is er een alternatieve oplossing en 4) komt de gunstige staat van instandhouding in gevaar.

Indien bij de realisatie van de plannen rekening gehouden wordt met de eventueel aanwezige dieren middel het volgen van een goedgekeurde gedragscode, kan enkel de aangetroffen vleermuizen (Gewone Dwergvleermuis en de Laatvlieger) een belemmering vormen voor onderhavig project. Uit een uitgevoerd onderzoek "Natuuronderzoek Hamburgerbroek Noord-Zuid 2007" opgesteld door Stichting Staring Advies in opdracht van de gemeente Doetinchem is echter gebleken dat het Vredensteinterrein niet gebruikt wordt als foerageergebied en/of belangrijke vliegroute voor vleermuizen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de aangetroffen vleermuizen geen belemmering vormen voor de uitvoering van het plan.

Indien rekening gehouden wordt met bovenstaande uitgangspunten vormt het aspect Flora en fauna geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Het onderzoek naar flora en fauna is als bijlage 7 bijgevoegd.

4.3.2 Water

De watertoets

Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt "Anders omgaan met water" vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De watertoets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De toets heeft betrekking op alle wateren en alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik en de functie van het plangebied en de directe omgeving van het gebied, bijvoorbeeld veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit.

De waterhuishoudkundige gevolgen van de ontwikkeling zijn onderzocht en weergegeven in een waternotitie, welke in de bijlage is opgenomen.

Waterplan Doetinchem

In paragraaf 2.5.10 is het Waterplan Doetinchem behandeld. Het beleid dat daarin is verwoord is vertaald in deze waterparagraaf.

Waterhuishoudkundige aspecten

Thema   Toetsvraag   Relevant   Toelichting  
Hoofdthema's      
Veiligheid   1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?  
1. nee
2. nee  
N.v.t.  
Riolering en
afvalwaterketen  
1. Is er een toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van waterschap?  
1. ja
2. nee
3. nee  
In het plangebied is sprake van een toename van afvalwater. Dit dient via een gescheiden riool te worden afgevoerd. Het hemelwater dient (via infiltratieriolering indien openbare ruimte) binnen het plangebied geïnfiltreerd en/of geborgen te worden.  
Wateroverlast (oppervlakte- water)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
1. ja
2. ja
3. nee  
Het hemelwater welke op verhard oppervlak valt dient binnen het plangebied geïnfiltreerd en/of geborgen te worden. De hoeveelheid te bergen water (4.800 m3) dient te worden geïnfiltreerd/geborgen binnen het plangebied. Hierin wordt met name voorzien door de aanleg van een wadi (à 3.626 m2) en afvoer van hemelwater van verhard oppervlakte binnen openbaar gebied via het aangelegde IT-stelsel.  
Grondwater- overlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?  
1. nee
2. nee
3. nee
4. nee  
In het plangebied zijn geen slecht doorlatende lagen aangetroffen.
Het plangebied ondervindt een licht drainerende werking van de Oude IJssel, de resultante is matige infiltratie in het plangebied.
Er worden in onderhavig plan geen sloten of andere wateren gedempt.  
Oppervlakte- waterkwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?  
1. nee
2. nee
3. nee  
Er wordt vanuit het plangebied geen water op oppervlakte water geloosd, ook is er geen sprake van HEN en SED water. Het plangebied ligt niet binnen een Strategisch actiegebied.  
Grondwater- kwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   1. nee   In het plangebied is geen sprake van een boringsvrije zone of van onttrekking ten bate van drinkwatervoorziening.  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
1. nee
2. nee  
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich riooloverstorten uit het gemengde stelsel. Deze staan echter niet in verbinding met onderhavig plangebied en zijn derhalve niet relevant voor de waterhuishoudkundige aspecten van onderhavig plangebied. Verder bevinden en komen er geen functies in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen.  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?   1. nee   Er wordt vanuit het plangebied geen water op oppervlaktewater geloosd, ook is er geen sprake van HEN of SED water. Het plangebied ligt niet binnen een strategisch gebied.  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
1. ja
2. nee  
De Oude IJssel maakt deel uit van de EVZ. De ontwikkeling van het plangebied zal echter geen invloed hebben op de Oude IJssel. Het plangebied bevindt zich niet in of nabij beschermingszones voor natte natuur.  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
1. ja
2. nee  
De Oude IJssel wordt beheerd door waterschap Rijn en IJssel. De ontwikkeling heeft echter geen invloed op de inrichting en het beheer van de Oude IJssel. Er worden binnen het plan geen watergangen heringericht.  
Aandachtsthema's    
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   nee   N.v.t.  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   nee   N.v.t.  


Wateroverlast / Riolering en afvalwaterketen
De bovengrond ter plaatse van het plangebied bestaat uit zand (zwak siltig, plaatselijk kleiig). Uit doorlatendheidsmetingen van Tauw (juni 2007) is af te leiden dat een groot gedeelte van het
plangebied een doorlatendheid heeft tussen de 1,5 en 3,0 m/dag. In het zuidoostelijke deel van het plangebied is een lagere doorlatendheid gemeten (< 0,5 m/dag). De gebiedsafvoer mag conform het beleid door de voorgenomen ontwikkeling niet toenemen zodat voorzieningen moeten worden getroffen op het gebied van berging en/of infiltratie. De bergings- en infiltratievoorziening moeten gedimensioneerd worden op basis van T=100 + 10 % en een gebiedsafvoer van 0,7 l/s/ha. Hieruit volgt dat een hoeveelheid van 4.800 m3 hemelwater binnen het gebied geborgen moet kunnen worden. Hiervan wordt 20 mm (1.250 m3) op eigen terrein geborgen.

Aan de resterende 3.550 m3 hemelwaterberging kan invulling worden gegeven door aanleg van:

  • een wadi à 3.626 m2 (berging van ca. 1.270 m3) op de oostelijke rand van het plangebied, op basis van het beeldkwaliteitsplan;
  • infiltratriekratten à 4.800 m2 (berging van ca. 2.280 m3) ter plaatse van toekomstige parkeerplaatsen.

Middels overlopen van bedrijvenoppervlakten, wegverharding en infiltratiekratten op het aanwezige IT-stelsel wordt het water via de wadi en het regenwaterriool in de Industriestraat afgevoerd naar de Oude IJssel.

Naar verwachting zijn deze voorzieningen, samen met de goed tot matige doorlatendheid van de grondslag binnen het plangebied, voldoende om een bij neerslag optredende piekafvoer af te vangen waardoor geen sprake zal zijn van wateroverlast.

De hoeveelheid afvalwater neemt toe door de ontwikkelingen in dit plan. De toekomstige gebouwen dienen te worden aangesloten op het aanwezige VWA- en IT-stelsel.

Oppervlaktewaterkwaliteit
Een overloopconstructie van de Industriestraat naar de Oude IJssel wordt voorgesteld. Om verslechtering van de waterkwaliteit tegen te gaan kan een overloop met bodempassage worden overwogen.

Overige thema's
De benoemde thema's: veiligheid, grondwateroverlast, grondwaterkwaliteit, volksgezondheid en verdroging blijken na het invullen van de tabel niet relevant. De aandachtsthema's (watertoetstabel: Recreatie en Cultuurhistorie) zijn beide eveneens als irrelevant benoemd. Het plangebied vormt geen onderdeel van de ecologische hoofdstructuur, er zijn geen waterkeringen in de directe omgeving en het is geen waterbergingsgebied. Het plangebied is geen natte ecologische verbindingszone, geen waterwingebied en kent ook geen functie als grondwaterbeschermingsgebied. Vanuit het waterschap wordt aangegeven dat de gangbare normen van toepassing zijn voor de drooglegging en de ontwateringsdiepte.

Aanbevelingen
In algemene zin past de invulling van de ontwikkeling aan de randvoorwaarden van het beleid. Met aanvullende maatregelen (infiltratiekratten e.d.) heeft de ontwikkeling waterhuishoudkundig geen negatieve invloed op de omgeving.

Het onderzoek naar het aspect "water" is als bijlage 8 bijgevoegd.

4.3.3 Monumenten en archeologie

Historisch stedenbouwkundig erfgoed

Het ketelhuis en de daarbij behorende schoorsteen van de voormalige fietsenbandenfabriek zijn aangewezen als gemeentelijk monument. Bescherming vindt plaats via de gemeentelijke erfgoedverordening.

Architectuurhistorische criteria

In de bij de aanwijzing tot gemeentelijk monument behorende redegevende beschrijving wordt aangeven dat de aanwezige schoorsteen van belang is als een voor Doetinchem zeldzaam voorbeeld van een fabrieksschoorsteen uit de vroege twintigste eeuw waarbij bovendien nog een functionalistische trant opgetrokken ketelhuis aanwezig is. Beide elementen zijn in functioneel opzicht onlosmakelijk met elkaar verbonden. Zowel de schoorsteen als het ketelhuis worden gekenmerkt door een voor deze bouwtijd kenmerkende detaillering en materiaalgebruik.

Stedenbouwkundige criteria

Aangegeven wordt dat de schoorsteen deel uitmaakt van het historisch gegroeide stadsbeeld van Doetinchem en dat de schoorsteen vanwege de hoogte van belang is voor de instandhouding van het historisch stadsbeeld.

Cultuurhistorische criteria

De schoorsteen herinnert aan de rubberfabriek "Vredestein" en is als zodanig van belang als zichtbaar relict van de komst in de vroeg twintigste eeuw van de rubberindustrie in de gemeente Doetinchem. Deze tak van industrie is van groot belang geweest voor de economische ontwikkeling van Doetinchem in de twintigste eeuw.

In het besluit tot aanwijzing tot gemeentelijk monument is aangeven dat het in slechte staat verkerende ketelhuis enkel behouden kan blijven indien het ketelhuis onderdeel zal uitmaken van de gehele herontwikkeling van het Vredesteinterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R04B102A-0005_0016.jpg"
Afbeelding 4.2: Situering gemeentelijk monument

In opdracht van de gemeente Doetinchem is door BBA, Bureau voor bouwhistorie en architectuurgeschiedenis, een onderzoek genaamd "Inventarisatie Industrieel Erfgoed Doetinchem" uitgevoerd naar het in de Doetinchem aanwezige industriële erfgoed. In dit onderzoek wordt de cultuurhistorische waarde van het gemeentelijk monument beschreven. Dit onderzoek is als bijlage 9 bijgevoegd.

Het gemeentelijk monument wordt beschermd onder de werking van de "Erfgoedverordening 2010 gemeente Doetinchem", welke door de gemeenteraad op 18 november 2010 is vastgesteld. Hierin staat vastgelegd dat aanpassingen, sloop of aantasting van een gemeentelijk monument niet toegestaan zijn zonder een omgevingsvergunning.

Archeologisch erfgoed

Voor wat betreft het archeologisch erfgoed geldt dat er onderzoek is gedaan in het kader van het Masterplan De Schil. RAAP Archeologisch Adviesbureau heeft in 2008 voor verschillende onderzoekslocaties, waaronder het Vredensteinterrein, archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (RAAP-Rapport 1518- herziene eindversie). Hieruit kwam naar voren dat de bodem van het plangebied voor het grootste gedeelte reeds verstoord is, dat er sprake is van opgespoten zand en dat aanwijzingen ontbreken voor de aanwezigheid van mogelijk belangrijke archeologische resten. Daarom is er geen vervolgonderzoek noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R04B102A-0005_0017.png" Afbeelding 4.3: Uitsnede kaart archeologisch onderzoek Masterplan De Schil (Bron: RAAP-rapport 1518)

Wel is het mogelijk dat er nog sprake is van toevalsvondsten die, als daar sprake van is, gemeld moeten worden bij de overheid (RCE) en het bevoegd gezag in het kader van de meldingsplicht (Monumentenwet 1988, artikel 53).

Het archeologisch onderzoek is als bijlage 10 bijgevoegd.

4.3.4 Verkeer en parkeren

Voor het functioneren van het plangebied is het van groot belang dat de bereikbaarheid voor en door alle verkeersvormen goed geregeld is. Het gebied is voor gemotoriseerd vervoer, fietsers en voetgangers veilig, goed en vlot bereikbaar.

Een belangrijk verkeersaspect in het plangebied is de aansluiting van de Hamburgerbroekweg op de Havenstraat. Hierbij dient rekening gehouden te worden met ondermeer de verkeersveiligheid van de fietsers naar de toekomstige school in het plangebied en de vrachtwagens die staan te wachten voor de weegbrug van Provimi. Om te komen tot een goede en verkeersveilige doorstroming ter plaatse van het kruispunt is een verkeerskundig onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek is nevenstaande opzet van het kruispunt naar voren gekomen.

Belangrijkste uitgangspunten bij dit ontwerp zijn:

  • een afzonderlijke fietsontsluiting;
  • gescheiden rijbanen Hamburgerbroeklaan;
  • gescheiden opstelplaats van vrachtwagens wachtend voor de weegbrug.

De kavels in het plangebied worden ontsloten vanuit de Hamburgerbroeklaan. De verbindingslus fungeert als secundaire ontsluiting met een aantakking op de Hamburgerbroeklaan. De beide straten hebben voldoende breedte, zodat een goede toegankelijkheid voor (vracht)verkeer wordt gegarandeerd.

Aansluiting Havenstraat

Een belangrijk verkeersaspect in het plangebied is de aansluiting van de Hamburgerbroekweg op de Havenstraat. Hierbij dient rekening gehouden te worden met ondermeer de verkeersveiligheid van de fietsers naar de toekomstige school in het plangebied, de vrachtwagens die staan te wachten voor de weegbrug van Provimi. Om te komen tot een goede en verkeersveilige doorstroming ter plaatse van het kruispunt is een verkeerskundig onderzoek opgesteld, welke als bijlage 11 is bijgevoegd. Uit dit onderzoek is onderstaande opzet van het kruispunt naar voren gekomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R04B102A-0005_0018.png"
Afbeelding 4.4: Verkeersontsluiting Havenstraat

Fietsstructuur
Doetinchem is een fietsstad. Uit de fietsbalans (2004) blijkt dat Doetinchem in vergelijking met andere gemeenten een hoog fietsgebruik kent. 47% van de verplaatsingen tot 7,5 kilometer gebeurt op de fiets. Het fietsgebruik wordt gestimuleerd door directe en veilige fietsverbindingen tussen woongebied, voorzieningen en werkgebieden. In het mobiliteitsplan is aangegeven dat er een netwerk van fietsverbindingen moet komen met een maaswijdte van 250 meter. Onderhavig plan voorziet in een afzonderlijke fietsontsluiting, waarmee invulling wordt gegeven aan het stimuleren van het fietsgebruik.

Parkeren
Het beleid van de gemeente is erop gericht dat parkeeroplossingen bij woningen meer worden gezocht op eigen terrein of in clusters. Voorwaarde is wel dat de kwaliteit van de openbare ruimte gewaarborgd blijft.

Het aantal parkeerplaatsen in het plangebied zal worden afgestemd op het uiteindelijk te realiseren programma. Uitgangspunt hierbij zal het opvangen van de eigen parkeerbehoefte in het plangebied zijn. Het aantal benodigde parkeerplaatsen zal worden berekend aan de hand van de algemeen aanvaarde parkeerkencijfers van het CROW. In het beeldkwaliteitsplan is aangetoond dat er per perceel voldoende ruimte op eigen terrein aanwezig is om voldoende parkeerplaatsen te realiseren. Middels het vastleggen van een maximaal bebouwingspercentage per perceel worden de planologische randvoorwaarden geschapen en vastgelegd.