direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tuinstraat 6 - 2017
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0222.R07H314A-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Aan de Tuinstraat 6 te Gaanderen is een voormalig agrarisch bedrijf gelegen. Aldaar staan een bedrijfswoning, meerdere schuren, een mestopslag en enkele voeropslagen. Op de locatie vinden al enige jaren geen agrarische activiteiten meer plaats en de gebouwen zijn aan achterstallig onderhoud onderhevig. Mede gezien de ligging van de locatie ten opzichte van het dorp Gaanderen is een moderne agrarische bedrijfsvoering ter plaatse niet meer realistisch.

Om verpaupering te voorkomen is een nieuw gebruik en een nieuwe inrichting wenselijk. Dat is mogelijk op basis van beleid ten aanzien van 'vrijkomende agrarische bedrijvigheid" ('VAB-beleid)". Doel is om op de locatie na sloop van een deel van de aanwezige bebouwing twee nieuwe woningen te realiseren. De voormalige agrarische bedrijfswoning met achterhuis zal blijven staan, evenals een deel van de voormalige varkensstal (allen cultuurhistorisch waardevol).

Het geheel zal worden bestemd tot drie woonbestemmingen, uiteraard op een goede manier in het landschap ingepast.

1.2 Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R07H314A-0002_0001.jpg"

Afbeelding 1: globale ligging perceel Tuinstraat 6

Het plangebied Tuinstraat 6 is gelegen aan de rand van het dorp Gaanderen in het buitengebied van gemeente Doetinchem. De Tuinstraat is qua karakter een klein straatje waaraan enkele boerderijen en woningen zijn gesitueerd.

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het bestemmingsplan Tuinstraat 6 - 2017 is een partiële herziening van het in het plangebied geldende bestemmingsplan. Voor het plangebied geldt op dit moment één bestemmingsplan dat na het onherroepelijk worden van het onderhavige bestemmingsplan voor betreffende perceel komt te vervallen:

  • Bestemmingsplan Buitengebied - 2012, vastgesteld door de raad van de gemeente Doetinchem d.d. 29 oktober 2015.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het perceel is gelegen ten oosten van Gaanderen op ongeveer 400 meter afstand van de bebouwde kom. Rondom het perceel bevinden zich agrarische gronden en op afstand enkele vrijstaande woningen, agrarische en kleinschalige niet-agrarische bedrijven. Ook bevinden zich enkele houtsingels en andere kleine houtopstanden in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R07H314A-0002_0002.png"

Afbeelding 2: ligging plangebied (bron:ruimtelijkeplannen.nl)

De locatie is gelegen in het buitengebied van de gemeente Doetinchem en bevindt zich aan een aftakking van de Tuinstraat. Deze aftakking wordt enkel ten behoeve van deze locatie gebruikt. Het perceel heeft de kadastrale aanduiding AMBT-DOETINCHEM H 1782.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R07H314A-0002_0003.png"

Afbeelding 3: kadastrale kaart (bron: kadaster)

De locatie is altijd in gebruik geweest als agrarisch bedrijf. Al enige tijd is het niet meer als zodanig in gebruik. De voormalige bedrijfsgebouwen zijn nog wel aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R07H314A-0002_0004.png"

Afbeelding 4: Foto's locatie Tuinstraat 6

2.2 Toekomstige situatie

Een agrarische bedrijfsvoering op deze locatie wordt niet meer haalbaar geacht. De aanwezige opstallen hebben een te geringe omvang en voldoen niet meer aan de moderne eisen die worden gesteld aan een veehouderij. Vanwege de ligging in de nabijheid van de bebouwde kom is een grootschalige bedrijfsontwikkeling ongewenst. Er zijn andere locaties die hiervoor meer geschikt zijn. Om deze redenen heeft er een beoordeling plaatsgevonden naar een alternatief gebruik van het perceel.

De gemeente Doetinchem biedt onder voorwaarden mogelijkheden voor functieverandering naar wonen (het zogenaamde "VAB-beleid') Mede in combinatie met sloop van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen kunnen nieuwe woningen worden gerealiseerd. Voor initiatiefnemers is dit gebruik het meest passend.

Plan is om de voormalige agrarische bedrijfswoning met achterhuis te gebruiken voor woondoeleinden (deel woning / deel berging). Een gedeelte van een voormalige varkensstal zal fungeren als bijgebouw bij deze woning. Alle overige bebouwing op het terrein zal worden gesloopt. Vervolgens zullen op het perceel twee nieuwe woningen gerealiseerd worden, beide in principe met een inpandige berging. De woningen zullen elk een inhoud hebben van maximaal 535 m3. Dit is exclusief de inhoud van de berging. Deze zullen (per woning) maximaal 100 m2 groot zijn.

De nieuwe woningen met aangebouwde of inpandige berging zullen in de stijl van zogenaamde schuurwoningen worden ontworpen. Dit houdt in dat er sprake is van relatief smalle en lange gebouwen en dat gekozen wordt voor een sobere uitstraling. Het geheel zal landschappelijk worden ingepast, waarbij tevens de oude toegangsweg naar de locatie in ere zal worden hersteld. De bestaande toegangsweg wordt aangepast tot wandelpad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R07H314A-0002_0005.png"

Afbeelding 5: visualisatie van de beoogde opzet

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke analyse

3.1 Landschap

Ten aanzien van de locatie kan genoemd worden dat het gaat om een oud agrarisch erf met een meerdere gebouwen. Het plangebied wordt omsloten door graslanden, welke deels extensief worden beheer. Het bedrijf ligt vanwege het ontbreken van erfbeplanting open in het landschap. Een fysieke barrière tussen agrarisch cultuurland en erf is nauwelijks aanwezig.

Het plangebied ligt in een kampenlandschap. Het is een oud agrarisch cultuurlandschap dat gekenmerkt wordt door een grillig wegenpatroon, verspreid liggende boerderijen, ongelijkmatige en vormige percelen en een afwisseling van kampen (essen) en hooilanden. In het noordoosten gaat dit landschap geleidelijk over in de bossen van de Slangenburg. In zuidwestelijke richting gaat het over in een essenlandschap op de rivierduingordel en uiterwaardenlandschap van de Oude IJssel.

Terugkijkend naar het historisch landschap:

Het karakteristieke kampenlandschap was een kleinschalig en besloten agrarisch cultuurlandschap waarbij het landschap bepaalde welke agrarische activiteiten ontplooid konden worden. De hogere-drogere-dekzandkoppen werden vaak gebruikt als akker terwijl de natte delen gebruikt werden als hooiland of weide. De essen waren meestal omzoomd met struweelhagen om het vee buiten te houden. De boerderijen lagen willekeurig verspreid in het landschap, van oorsprong op de droge kop in het landschap. Traditionele beplantingsvormen op een oud agrarisch erf zijn de boomgaard, walnootboom (tegen insecten) en wat geriefhout in de vorm van elzen, knotwilgen of een erfbosje met zomereik, elzen, wilgen of populieren.

Een voorwaarde bij toepassing van rood-voor-rood (bouw woning na slopen schuren) is dat er sprake is van een goede inpassing in het landschap. Door Natuurbank Overijssel is een erfinrichtingsplan gemaakt, waarbij rekening is gehouden met het (historische) kampenlandschap.

Uitgangspunten zijn de volgende:

Het aanbrengen van traditionele beplantingsvormen op het erf zoals hoogstamboomgaard en walnoot;

Het aanbrengen van fysieke grens tussen erf en het omringende agrarische cultuurland;

Het verkleinen van het erf waardoor een duidelijke scheiding tussen wonen (erf) en werken (agrarisch cultuurland) aangebracht wordt;

Herstel van de oude erftoegangsweg wat de enige toegangsweg naar de locatie wordt. De bestaande toegangsweg wordt aangepast tot wandelpad.

Eén en ander heeft geresulteerd in een plan met de volgende onderdelen:

  • Hoogstamboomgaard
  • Zomereiken als laanbomen langs Tuinstraat
  • Scheerhaag rondom nieuwe tuin
  • Solitaire zomereiken en walnoten op het erf
  • Meidoornhaag rondom weide tussen Tuinstraat en erf OF afrastering gekloofde eigenhouten palen.

Het complete rapport is toegevoegd als bijlage 4 Erfinrichtingsplan bij de regels van het bestemmingsplan.

3.2 Erf

Na de sloop van de voormalige bedrijfsgebouwen worden twee woningen met in principe inpandige berging gerealiseerd. Bewust wordt gekozen voor inpandige bergingen aangezien daarmee minder (kleine) gebouwen op het erf komen wat mogelijk een rommelig beeld kan geven. Via een afwijking is aangebouwd ook mogelijk mits van voldoende kwaliteit. De situering van de gebouwen ten opzichte van de overblijvende bebouwing is zodanig gekozen, dat er ook in de nieuwe situatie sprake is van een erf. De beplanting om en op het perceel versterken de erfachtige opzet. Er komt één toegangweg naar het perceel met de drie woningen, wat de één-erfgedachte versterkt (oude toegangsweg wordt in ere hersteld).

Via een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan wordt de uitvoering van het erfinrichtingsplan (bijlage 4 bij de regels) gegarandeerd.

3.3 Bebouwing

Als onderdeel van het plan zullen een tweetal nieuwe woningen met in principe inpandige berging worden opgericht. Het ontwerp van de woningen moet aansluiten bij de aanwezige bedrijfswoning en passend zijn op het erf zoals dat wordt voorgesteld. De woningen zullen in de stijl van zogenaamde schuurwoningen worden ontworpen en opgericht. Dit houdt in dat er sprake is van relatief smalle en lange gebouwen en dat gekozen wordt voor een sobere uitstraling. Duidelijk zal zijn dat de huidige bedrijfswoning het hoofdgebouw zal zijn.

Hierna zijn enkele sfeerbeelden voor de nieuwbouw opgenomen. Hiermee wordt een indruk gegeven hoe de beoogde nieuwbouw eruit komt te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R07H314A-0002_0006.png"

3.4 Beeldkwaliteitsplan

In het bijgevoegde 'Beeldkwaliteitsplan Tuinstraat 6 Gaanderen' (Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Tuinstraat 6 - Gaanderen van de toelichting) zijn de diverse uitgangspunten met betrekking tot de gewenste beeldkwaliteit vastgelegd. Het beeldkwaliteitsplan wordt tegelijkertijd met het voorliggende bestemmingsplan door de raad vastgesteld. Daarmee is het beeldkwaliteitsplan formeel toetsingskader voor de bouwplannen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komt het overheidsbeleid aan de orde dat van invloed is op de specifieke ontwikkeling van de gewenste woningen. Uit onderzoek blijkt dat de volgende beleidsstukken niet van invloed zijn:

  • Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
  • Waterbeheerplan 2010-2015
  • Cultuur- en erfgoedprogramma 2013-2016; provincie Gelderland, vastgesteld 2 oktober 2012;
  • Mobiliteitsplan, gemeente Doetinchem, vastgesteld 12 juli 2007;
  • Groenstructuurplan, gemeente Doetinchem, vastgesteld 1992; Cultuurnota Dossier Cultuur 2003, gemeente Doetinchem, vastgesteld d.d. 18 december 2003;
  • Detailhandelsnota 'Perspectief detailhandel Doetinchem', gemeente Doetinchem, vastgesteld op 27 november 2006;
  • Kantorennota 'Ruimte voor kantoren', gemeente Doetinchem, vastgesteld op 7 februari 2008;
  • Nota cultuurhistorie, Doetinchem Cultuurhistorierijk, gemeente Doetinchem, vastgesteld 25 september 2008;
  • Parapluherziening Verbod dak- en thuislozenvoorziening - 2013;
  • Planologisch beleid 2011, gemeente Doetinchem, vastgesteld op 30 juni 2011
    en onherroepelijk op 5 september 2011;
  • Parapluherziening verbod bedrijfswoningen 2009, onherroepelijk op 1 juni 2011.

Deze plannen zijn daarom ook niet verder toegelicht in dit plan.

Het beleid wat mogelijk wel van invloed is op de ontwikkeling is in dit hoofdstuk verwoord en afgewogen.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen (artikel 3.1.6 lid 2). De Ladder voor duurzame verstedelijking (verder: 'de Ladder') is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

De Ladder geldt bij stedelijke ontwikkelingen zoals bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur, indoorsport en leisure. In het bestemmingsplan moet een motivatie worden opgenomen of er aan de hand van de Ladder gekeken is of het project past bij de regionale behoefte en of de functies binnenstedelijk kunnen worden gerealiseerd. Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de Ladder moeten worden doorlopen. De Ladder bestaat uit drie treden:

  • 1. trede 1: Behoefte:
    voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan;
  • 2. trede 2: Binnen- of buitenstedelijk:
    als er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties;
  • 3. trede 3: Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten:
    als gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.


De navolgende afbeelding toont een schematisch overzicht van de treden van de Ladder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R07H314A-0002_0007.png"

Overzicht treden van de Ladder voor duurzame verstedelijking (bron: handreiking Ministerie van Infrastructuur en Milieu)


Gewijzigde Ladder per 1 juli 2017

De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 juli 2017 gewijzigd. De Ladder is aangepast om de in de praktijk ervaren knelpunten op te lossen en de onderzoekslasten te verminderen. De effectiviteit van het instrument blijft behouden. Het uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is (en blijft) een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand.

De belangrijkste wijzigingen

De belangrijkste wijzigingen zijn een vereenvoudiging door het loslaten van de afzonderlijke "treden" en het vervangen van het begrip "actuele regionale behoefte" door: "behoefte". Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Als de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet dat nadrukkelijk worden gemotiveerd in de toelichting. Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden in een nieuw derde lid, om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder hierdoor beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.


Onderzoek en conclusie

Toetsing aan de Ladder van duurzame verstelijking levert de volgende resultaten op: Aangezien de voorgenomen ontwikkeling betrekking heeft op een VAB-project, waarbij voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt wordt en ter compensatie drie woningen gerealiseerd worden, kan niet worden gesproken van een stedelijke ontwikkeling. Derhalve is de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

In deze visie beschrijft de provincie hoe zij de komende jaren willen omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. Het is een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. De provincie kiest er in deze visie voor om vooral opgaven en rollen te benoemen. Omstandigheden veranderen; nieuwe ontwikkelingen en kansen kunnen zich voordoen. De provincie wil daarop inspelen en nodigt partijen daarom uit om mee te denken en te werken. Waar u 'energie' heeft, wil de provincie met u aan de slag. Dit als antwoord op de vraag: is het allemaal haalbaar? De provincie wordt pragmatischer, nodigt uit en kiest voor dynamiek.

De Omgevingsvisie Gelderland is op 9 juli 2014 door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland vastgesteld. Uitwerking van de Omgevingsvisie voor nieuwe ontwikkelingen en kansen vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik:

De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is onderdeel van de Omgevingsvisie Gelderland. Omdat de ladder van toepassing is op elk ruimtelijk besluit dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling, komt de ladder hier apart aan de orde.

Voor de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik ligt het accent bij ruimtelijke ontwikkelingen op het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Als juridische basis gebruikt de provincie de Ladder van duurzame verstedelijking die het Rijk vastlegde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder voor duurzame verstedelijking waar het voorliggende plan getoetst is aan deze landelijke ladder.

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebieden en gebouwen te benutten in plaats van het ontwikkelen van nieuwe gebieden of gebouwen. Een goede afweging vraagt om kennis van de bestaande voorraad, gekoppeld aan kennis over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland?
  • zo ja, hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Belangrijk is het voorkomen van het vastleggen van bijvoorbeeld capaciteit woningbouw in uitleglocaties, waardoor transformatie van gebieden en/of (toekomstige) leegstaande gebouwen leidt tot overcapaciteit of niet van de grond komt.

Woningen worden gebouwd om te voorzien in een woonbehoefte:

  • alle nieuwe woningen dienen in de Regionale woonprogrammering of Woonagenda te passen,
  • er een aangetoonde (regionale) behoefte moet zijn en dat er de afspraak is dat de betreffende gemeente (een deel van) de behoefte gaat accommoderen.

Voor de ontwikkeling in het plangebied is het verder van belang:

  • Bij grootschalige ontwikkelingen is een afweging op grond van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik nodig. Een ontwikkeling is grootschalig als de situatie qua omvang (aantallen woningen of oppervlaktes) of qua affecten (zoals milieuhinder, verkeer aantrekkende werking) het karakter van het betreffende buitengebied verandert.
  • Bij kleinschalige ontwikkelingen is een expliciete afweging met de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik niet nodig.

Onderzoek en conclusie

De voorliggende ontwikkeling maakt de bouw van twee extra woningen in het buitengebied mogelijk. Deze woningen zijn regionaal afgestemd in het woningbouwprogramma, zie hiervoor paragraaf 4.4.3 Herziene woningbouwstrategie. De woningen kunnen gezien worden als kleinschalige ontwikkeling waardoor een verdere toetsing aan Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik niet nodig is.

De Omgevingsvisie doet verder geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor de voorliggende ontwikkeling. Voor het overige staan in de Omgevingsvisie geen specifieke ontwikkelingen beschreven voor de ontwikkeling. De Omgevingsvisie vormt dan ook geen belemmering voor het beoogde project.

4.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening Gelderland is op 24 september 2014 door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld.


Onderzoek en conclusie

In de verordening is in de regels opgenomen dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan worden wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

De gemeente heeft met de Achterhoekse gemeenten een regionaal woonprogramma afgesproken. Dit projectplan past binnen kaders van deze regionale afspraken en het lokaal vastgestelde woonprogramma.

In de toelichting wordt hierbij aangegeven dat voornoemde betrekking heeft op alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing of woningen die in het kader van functieverandering van kantoren, scholen, zorggebouwen, nieuwe (zorg-)landgoederen, vrijkomende agrarische bebouwing e.d. worden gerealiseerd.

Voor de ontwikkeling van dit project zijn de volgende regels in de Omgevingsverordening van toepassing.

In artikel 3.1.3.2 Wonen en werken in het 'buitengebied' is opgenomen dat de provincie en haar partners samen streven naar een vitaal buitengebied:

  • met behoud van levendigheid;
  • met een verbetering van de kwaliteit van wonen, werken en vrijetijdsbesteding;
  • rekening houdend met grote verschuivingen door schaalvergroting in de landbouwenergietransitie en urbanisatie de komende jaren.

Het projectplan is erop gericht verpaupering en leegstand van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing te voorkomen. Daarbij geeft het een invulling aan de behoefte van landelijk wonen. Middels een aanvullende landschappelijke inpassing en in ere herstellen van een oude toegangsweg worden de gebiedskwaliteiten verder versterkt.

Voor het overige staan in de Omgevingsverordening geen specifieke regels die de ontwikkeling beïnvloeden.

4.4 Regionaal beleid

4.4.1 Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012

Op 26 april 2012 heeft de gemeenteraad van Doetinchem de Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012 vastgesteld. Dit is een actualisatie van de Regionale structuurvisie uit 2004.

Als basis voor ruimtelijk beleid zijn er een aantal speerpunten voor de regio benoemd. Dat zijn:

  • omgaan met de krimp;
  • externe relaties;
  • veranderingen in het landelijk gebied;
  • overstap naar duurzame energie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R07H314A-0002_0008.jpg"
Visiekaart Achterhoek

De Visiekaart geeft de regionale structuren en kwaliteiten weer. De verschillen in landschapstypen zijn een belangrijke identiteitsdrager van de Achterhoek. De Achterhoekse gemeenten willen die kenmerken en landschappelijke verschillen in de toekomst behouden, versterken of herstellen. Het gaat er daarbij niet om terug te keren naar het verleden, maar om het opdoen van inspiratie uit het verleden bij de toekomstige inpassing van nieuwe ontwikkelingen. De karakteristieken van deze landschapstypen bieden aanknopingspunten voor de inpassing van nieuwe ontwikkelingen. Het Achterhoekse landschap kan veel functies absorberen. De 'landschapstypekaart' (bijlage 5 van de structuurvisie) geeft het regionale kader weer. De aanbevelingen met betrekking tot lokale wijze van inpassing staat hier ook verder beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R07H314A-0002_0009.png"

Landschapstypenkaart

Onderzoek en conclusie

Volgens de Landschapstypenkaart is de locatie gelegen binnen het gebied dat is bestempeld als Heide-ontginningen. Functieverandering van VAB kan worden toegestaan buiten het hervestigingsgebied intensieve veehouderij. De omliggende gronden zijn niet als hervestigingsgebied aangewezen en daarmee is het projectplan op dit onderdeel niet strijdig met de structuurvisie. Ook is er geen sprake van strijdigheid met de overige speerpunten.

4.4.2 Regionale woonagenda Achterhoek

Op 25 juni 2015 heeft de gemeenteraad van Doetinchem de Regionale woonagenda Achterhoek 2015-2025 vastgesteld als opvolger van de Regionale Woonvisie 2010-2020. De Regionale woonagenda schets de kaders en geeft ruimte om de inhoud mede door andere partijen te laten invullen. Daarmee verschuift de rol van de overheid van inhoudelijk bepalend naar proces begeleidend. Kernbegrippen zijn kaders stellen, faciliteren en ruimte geven.

De kernboodschap voor de komende jaren luidt dan ook:

  • Er zijn (bijna) voldoende woningen (in aantallen) om te voorzien in de vraag. Het is noodzakelijk om de regionale ambitie (5.900 woningen toevoegen tussen 2010 en 2025) verder te verlagen met 10%. Het nieuwe regionale aantal is 3.145 woningen tussen 2015 en 2025.
  • Een integrale aanpak is nodig om de bestaande woningen toekomstbestendig te maken (kwalitatief), waarbij de eigenaar een persoonlijke mix kiest van onderhoud, isolatie, energieopwekking en levensloopbestendig maken. Sloop/nieuwbouw kan een optie zijn.
  • Voor leegstaand en leegkomend vastgoed is een gezamenlijke beeldvorming met een lokale aanpak nodig. Naast herbestemmen zal in toenemende mate ook sloop aan de orde zijn.
  • Wonen en zorg vormt een belangrijk aandachtspunt bij al deze genoemde ontwikkelingen.

De gemeenten uit de regio zijn na vaststelling van de Regionale woonagenda begonnen om deze lokaal uit te werken. Doetinchem heeft daartoe een herziene woningbouwstrategie opgesteld. Meer hierover in paragraaf 4.5.3 Herziene woningbouwstrategie 2016.

4.4.3 Functies zoeken plaatsen zoeken functies

Vooral door de ontwikkelingen in de landbouw hebben veel bedrijfsgebouwen in het buitengebied hun functie verloren. Deze ontwikkeling zal de komende jaren doorgaan. In de nota 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' van 19 mei 2006 formuleren de samenwerkende gemeenten in de regio Achterhoek hun visie op het vraagstuk van deze vrijkomende bebouwing.

Met het beleid voor functieverandering en hergebruik bieden de samenwerkende gemeenten in de Achterhoek onder voorwaarden mogelijkheden voor wonen en werken na “inlevering” van vrijkomende bebouwing. Hiermee willen ze een aantal doelen bereiken:

  • Behouden van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied en waar mogelijk die kwaliteiten verder ontwikkelen. Dit betekent dat vooral rust, ruimte en groen behouden en versterkt moeten worden.
  • Impulsen geven aan nieuwe economische activiteiten, aan de agrarische sector, de natuur, de recreatie en de woonfunctie van het landelijk gebied.
  • Bijdragen aan doelstellingen vanuit het Reconstructieplan Achterhoek en Liemers door met toepassing van maatwerk uitplaatsing van intensieve veehouderijen uit de extensiveringsgebieden te stimuleren.

De mogelijkheid tot hergebruik of functieverandering bestaat alleen als daar een tegenprestatie tegenover staat. Die tegenprestatie (verevening) is het leveren van een bijdrage aan de kwaliteit van het buitengebied. Bij de functieverandering in het plangebied Tuinstraat 6 te Gaanderen is sprake van de volgende vormen van verevening:

  • Sloop van vrijgekomen agrarische bebouwing
  • Verkleining van het bouwvlak
  • Behoud van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen
  • Landschappelijke inpassing
  • Beschikbaar stellen van gronden ten behoeve van de oostelijke randweg Doetinchem.

De uitwerking van het regionale beleid voor vrijkomende (agrarische) bebouwing heeft de gemeente Doetinchem beschreven in de notitie “Hergebruik Vrijgekomen Agrarische Bedrijfsbebouwing”. Zie hiervoor paragraaf 4.4.4. Met de nota van uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied heeft de gemeente Doetinchem dit beleid geëvalueerd en geactualiseerd. Aangezien onderhavig verzoek al van voor deze evaluatie is, blijft het beleid in de notitie “Hergebruik Vrijgekomen Agrarische Bedrijfsbebouwing” voor dit initiatief van toepassing.

4.5 Gemeentelijk beleid

4.5.1 Bestemmingsplan Buitengebied - 2012

De gronden zijn gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied – 2012. Dit bestemmingsplan is op 29 oktober 2015 door de gemeenteraad vastgesteld.

Het volgende is van toepassing:

  • De gronden hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden'.
  • Er is een bouwvlak opgenomen met een grootte van ongeveer 1,3 hectare.
  • Deels is sprake van de dubbelbestemming 'Waarde – archeologische verwachting 3'.
  • Deels is sprake van de dubbelbestemming 'Waarde – archeologische verwachting 4'.
  • De gebiedsaanduiding 'overige zone – reliëf' is van toepassing.
  • De gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied' is van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R07H314A-0002_0010.png"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbepaling opgenomen, waarmee de bestemming 'agrarisch' kan worden gewijzigd naar 'wonen'. Indien wordt voldaan aan de gestelde sloopvoorwaarden kunnen tevens één of maximaal 4 woningen (in twee gebouwen) worden toegevoegd.

Onderzoek en conclusie

Het initiatief past niet geheel binnen het bestemmingsplan Buitengebied – 2012, voornamelijk vanwege een wijziging in het oude VAB-beleid. Daar komt bij dat bij de aanleg van de oostelijke randweg Doetinchem de gemeente gronden van initiatiefnemer in eigendom heeft verworven. Als onderdeel van deze overdracht heeft de gemeente een deel van de koopsom uitgeruild naar extra bouwvolume voor dit plan.

Het plan past wel onder de VAB-regeling, zoals deze gold ten tijde van het indienen van het verzoek. Om het initiatief te kunnen realiseren is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk.

4.5.2 Structuurvisie Doetinchem 2035

Op 26 september 2013 heeft de gemeenteraad van Doetinchem de Structuurvisie Doetinchem 2035 vastgesteld. Deze structuurvisie schetst een beeld van de huidige ruimtelijke situatie en gaat zowel in op de kwaliteiten als op onderdelen waar verbeteringen denkbaar zijn. Er worden ruimtelijke kaders geschetst waarbinnen de gemeente Doetinchem de komende jaren wil werken. Daarbij gelden vier thema's, waarvan drie voor de ontwikkelingen in het plangebied van belang zijn.

Beherend ontwikkelen van stad en land

Het accent verschuift van ontwikkeling naar beheer als gevolg van de te verwachten vergrijzing van de bevolking en daling van het aantal inwoners. De focus komt te liggen op het verbeteren van bestaande gebieden en functies. Wat goed is vraagt om goed beheer en behoud. Wat niet langer voldoet vraagt om aanpassing of, in het uiterste geval, om vervanging door iets anders. Denkbaar is de sloop van bebouwing en het transformeren van stukken stad naar natuur of stadspark.

Kwaliteit en beleving in het buitengebied

De verschuiving van het accent naar beheer biedt kansen voor kwalitatieve ontwikkeling. Doetinchem moet aantrekkelijk zijn voor bewoners, bezoekers en bedrijven. In de structuurvisie ligt de focus op de beleving en ruimtelijke kwaliteit. De structuurvisie streeft een hoge ruimtelijke kwaliteit na. De kwaliteit zal er overal weer anders uitzien en is op verschillende manieren te realiseren.

Economische kansen

De gemeente Doetinchem wil aantrekkelijk blijven door bestaande kwaliteiten te versterken en nieuwe kwaliteiten aan te boren. Inzet is het behoud van werkgelegenheid en het redden van de traditioneel sterke sectoren, zoals de maakindustrie en de zorg. Daarnaast zet de gemeente in op onverwachte kansen die zich voordoen en het anticiperen daarop. De stad moet vernieuwend zijn zonder de bestaande kwaliteiten te verwaarlozen.


Onderzoek en conclusie

De Structuurvisie Doetinchem 2035 van de gemeente bevat geen specifieke voorwaarden voor de ontwikkeling van het plangebied.

4.5.3 Herziene woningbouwstrategie 2016

De Achterhoek is officieel een krimpregio. Dat betekent dat het aantal te bouwen woningen veel lager is dan de regiogemeenten eerder planden. Ook de gemeente Doetinchem staat voor de opgave om het woningbouwprogramma flink in te perken. Op 5 november 2015 is de 'Herziene woningbouwstrategie 2016' door de raad van Doetinchem vastgesteld. Daaruit volgt dat in de gemeente Doetinchem tussen 1 januari 2015 en 1 januari 2025 maximaal 1.375 woningen mogen worden gebouwd. Van die woningen, bestaat 95% al. De ruimte om nog extra woningen toe te voegen is dus klein. Daarom is het belangrijk om juiste woningen toe te voegen. Naast de behoefte van de woningzoekenden is ook de vraag van belang waar het toevoegen van woningen werkelijk een positief effect heeft op de woon- en leefomgeving en de kwaliteit van de stad. Vooral kwalitatieve afwegingen leiden tot kwantitatieve keuzes.

Er zijn natuurlijk nog niet gerealiseerde initiatieven die niet (volledig) voldoen aan genoemde in de 'Herziene woningbouwstrategie 2016'. Daarom heeft de gemeenteraad op 22 september 2016 de 'Uitvoering herziene woningbouwstrategie' vastgesteld. Alle bekende, nog niet gerealiseerde woningbouwplannen zijn beoordeeld en afgewogen. In een lijst is opgenomen welke bekende initiatieven zijn stopgezet en welke plannen (onder voorwaarden) mogen doorgaan.

Onderzoek en conclusie

Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling op de locatie Tuinstraat 6 is bepaald dat deze door mag doorgaan. De Herziene woningbouwstrategie van de gemeente is niet van invloed op het initiatief.

4.5.4 Hergebruik Vrijgekomen Agrarische Bedrijfsbebouwing

Om vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (VAB) een nieuwe functie te kunnen geven, stelde de gemeente Doetinchem een VAB-beleid op. Het beleid is een gemeentelijke uitwerking van het regionale beleid 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies'.

Met de nota van uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied heeft de gemeente Doetinchem dit VAB-beleid geëvalueerd en geactualiseerd. Aangezien onderhavig verzoek al van voor deze evaluatie is, blijft voor dit initiatief het beleid in de notitie 'Hergebruik Vrijgekomen Agrarische Bedrijfsbebouwing' van toepassing.

Het doel van het VAB-beleid is tweeledig:

  • 1. Het stimuleren van de economische ontwikkeling in het buitengebied;
  • 2. Het waarborgen en versterken van de kwaliteit van het buitengebied.

Het VAB-beleid kent twee verschillende regelingen voor functieveranderingen van agrarische bedrijfsgebouwen: naar wonen en naar werken. In onderhavige situatie is sprake van functieverandering naar wonen

De belangrijkste voorwaarden zijn de volgende:

  • De te slopen oppervlakte (m²) is in te ruilen tegen de inhoud (m3 ) van een nieuw woongebouw.
  • Er zijn maximaal 4 nieuwe wooneenheden toegestaan in maximaal 2 nieuwe gebouwen.
  • Alle overige voormalige bedrijfsgebouwen moeten worden gesloopt met uitzondering van monumentale, karakteristieke of beeldkwaliteitsbepalende panden.
  • Clustering van de nieuwe woningen bij de bestaande woning is verplicht.
  • Zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing is noodzakelijk.

Voorwaarden voor medewerking is dat er sprake moet zijn van verevening. Er zijn verschillende vormen van verevening:

Sloop voormalige agrarische bedrijfsgebouwen

Op het perceel Tuinstraat 6 te Gaanderen bevinden zich meerdere voormalige agrarische opstallen. Deze zullen grotendeels worden gesloopt. De aanwezige bedrijfswoning met achterhuis blijft behouden, evenals een deel van een voormalige varkensschuur. Het andere deel van die varkensstal, een aanwezige ligboxenstal en een werktuigenberging worden gesloopt. In totaal wordt op het perceel 806 m2 aan bedrijfsgebouwen gesloopt.

  Maatvoering   Oppervlakte  
Varkensstal (deel)   8,70 * 19,83   173 m2  
Karloods   12.73 * 20,30   259 m2  
Ligboxenstal   16,73 * 22,33   374 m2  
Totale oppervlakte te slopen bedrijfsgebouwen     806 m2  

Voor het overige bevinden zich nog op het perceel een oude mestsilo met een oppervlakte van ongeveer 227 m2 en voeropslagen ter grootte van ongeveer 400 m2. Deze zullen ook worden verwijderd. Daarnaast zal ook de aanwezige erfverharding voor een belangrijk deel worden verwijderd.

Behoud cultuurhistorisch waardevolle bebouwing

De bedrijfswoning met achterhuis en een deel van een voormalige varkensstal zijn door de gemeente aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Deze gebouwen blijven behouden.

Oostelijke randweg

Voor de realisatie van de oostelijke randweg Doetinchem heeft de gemeente gronden van initiatiefnemer in eigendom verworven. In de koopovereenkomst met initiatiefnemer is opgenomen dat het bouwvolume op de Tuinstraat 6 te Gaanderen met 464 m3 extra mag toenemen.

Landschappelijke inpassing

Het perceel is gelegen in een kampenlandschap en verlangt daarmee een minder strakke opzet van bouwwerken en inrichting. In het ontwerp is hiermee rekening gehouden. Om de relatie met het oude gebruik (agrarisch erf) te behouden, worden de nieuwe gebouwen opgericht rondom een erf. De erfgedachte wordt versterkt door het aanbrengen van een fysieke grens tussen erf en het omliggende cultuurlandschap. Tevens wordt de één-erfgedachte versterkt door de oude erftoegangsweg te benutten. Eén en ander is uitgewerkt in een landschappelijke inpassing.

Onderzoek en conclusie

Geconcludeerd kan worden dat met de beoogde ontwikkeling wordt voldaan aan het VAB-beleid:

  • De aanwezige cultuurhistorisch waardevolle bebouwing op het erf blijft behouden. Het betreft de huidige bedrijfswoning met achterhuis en een deel van een varkensstal. De bedrijfswoning met achterhuis zal fungeren als woning, het deel van de varkensstal als berging bij deze woning.
  • Beschikbaar voor de twee nieuw te bouwen woningen:
    • 1. 806 m2 minus 2x100m2 (voor inpandige bijgebouwen): 606 m3
    • 2. Extra m3 door medewerking oostelijke randweg: 464 m3

1070 m3

  • Beide woningen zullen dus een inhoud hebben van maximaal 535 m3. Dit is exclusief de berging. Deze mag een oppervlakte hebben van maximaal 100 m2.
  • Het geheel wordt landschappelijk ingepast.

Logisch is dat in de bestemmingsplanregels bouwregels worden opgenomen waarmee kan worden gewaarborgd dat de voorwaarden uit het VAB-beleid worden gewaarborgd.

Concreet:

  • Voor de blijvende woning met achterhuis en de voormalige varkensstal dient de functieaanduiding 'cultuurhistorie' opgenomen te worden.
  • De inhoud van de nieuw te bouwen woningen bedraagt maximaal 535 m3
  • De oppervlakte bijbehorende bouwwerken (berging) bij nieuwe woningen bedraagt maximaal 100 m2 per woning.
  • De oppervlakte bijbehorende bouwwerken bij de bestaande woning bedraagt maximaal 100 m2. 50 m2 zit in de voormalige varkensstal en 50 m2 in het achterhuis.
4.5.5 Doetinchem Natuurlijk Duurzaam

Op 18 februari 2016 heeft de gemeenteraad het koersdocument Doetinchem Natuurlijk Duurzaam vastgesteld. In het koersdocument staat beschreven wat duurzaamheid voor Doetinchem betekent, welke middelden de gemeente inzet en welke doelende gemeente heeft om onze duurzaamheidsambities te behalen.

Duurzaamheid is een heel breed begrip. Voor Doetinchem komt duurzaamheid terug op de beleidsvelden energie, natuur, klimaat, circulaire economie, mobiliteit en duurzame producten en diensten. De gemeente zet zichzelf in als verbinden di andere partijen ondersteunt en enthousiasmeert bij hun duurzame initiatieven.

Met het koersdocument legt de gemeente de focus voornamelijk op het terrein van energie. Op dit terrein kan de gemeente grote 'winsten' behalen. Doetinchem wil, samen met de andere Achterhoekse gemeenten, in 2030 energieneutraal zijn. Dit doet de gemeente door zowel energie te besparen als schone energie op te wekken. De gemeente ziet het als taak om deze energietransitie te faciliteren en te stimuleren. Daarbij wil de gemeente het goede voorbeeld geven en de te banen wegen vrijmaken.

Wat betreft de energiebesparing richt de gemeente zich voornamelijk op de bestaande woningvoorraad en het bedrijfsleven. De gemeente informeert en zorgt voor subsidieregeling of leningen. Wat betreft energieopwekking zijn zon, biomassa en ook wind kansrijke duurzame energiebronnen. In theorie kan elk gebouw voorzien in zijn eigen duurzame energieopwekking. Daar waar dit niet mogelijk is bieden collectieve duurzame energievoorzieningen het alternatief.

Onderzoek en conclusie

In het voorliggende bestemmingsplan heeft de gemeente waar mogelijk al rekening gehouden met de energieneutraliteitsambitie. Zo is het in alle bestemming toegestaan om op daken van gebouwen zonnepanelen en –collectoren te plaatsen. Dit kan vergunningsvrij als rekening wordt gehouden met de bijbehorende randvoorwaarden. Het plaatsen van zonnepanelen en –collectoren op monumenten is niet vergunningsvrij. Het realiseren van zonnepanelen op de grond is alleen toegestaan als er een omgevingsvergunning is aangevraagd. De gedachtegang is dat eerst het dak wordt gebruikt om zonnepanelen te realiseren en dat daarna eventueel nog zonnepanelen tot maximaal 20 m2 op de grond gerealiseerd worden. Hiermee is de maximale oppervlakte maat op de grond voldoende. In het bestemmingsplan is geregeld dat de opgewekte duurzame energie zowel voor eigen gebruik als voor derden opgewekt mag worden. Hiermee ontstaan ook kansen om de woningen niet meer op het gas aan te sluiten cq. ze van het gas te ontkoppelen.

Hoofdstuk 5 Haalbaarheid

5.1 Algemeen

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan heeft een scan plaatsgevonden van relevante omgevingsaspecten in het plangebied. Dit onderzoek was beperkt van aard, omdat het voorliggende bestemmingsplan de bestaande situatie vastgelegd en geen grote ontwikkelingen mogelijk maakt.

Dit hoofdstuk geeft de randvoorwaarden van de milieukundige aspecten en andere aspecten waarmee rekening gehouden moet worden bij het bouwen en het beheer van het plangebied. Deze aspecten kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van bepaalde locaties.

Dit hoofdstuk geeft de randvoorwaarden van de milieukundige aspecten en overige aspecten waarmee rekening gehouden moet worden bij het bouwen en bij de inrichting en het beheer van het plangebied. Deze aspecten kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van bepaalde locaties.

5.2 Bodem

Bij een bestemmingsplan moet worden bepaald dat de bodem geschikt is voor de beoogde bestemming. Milieutechniek Rouwmaat Groenlo bv heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Naar aanleiding van dit bodemonderzoek is er een rapportage opgesteld. Deze rapportage is als bijlage 3 van de toelichting toegevoegd aan deze onderbouwing.

In de rapportage zijn de volgende slotconclusie en aanbevelingen opgenomen;

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat er op het overig terrein enkele zware metalen licht zijn verhoogd. Verder zijn er geen verhoogde gehalten aangetroffen. Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden gesteld dat er vanuit milieu hygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen plannen.

Aanvullend onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

5.3 Akoestiek

5.3.1 Wegverkeerslawaai

Wegverkeer kan overlast bij woningen of geluidsgevoelige functies veroorzaken. In de Wet geluidhinder zijn daarom geluidsnormen en voorkeursgrenswaarden opgenomen.

Er is van rechtswege een zone gelegen langs iedere weg, met uitzondering van woonerven en 30 km gebieden. Voor de Tuinstraat geldt een zone van 250 meter (weg met 1 of twee rijbanen buiten stedelijk gebied). Voor woningen binnen de zone geldt een maximum toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van 48 dB.

Aangezien de Tuinstraat een zandweg is en deze weg nagenoeg alleen door bestemmingsverkeer wordt gebruikt, is het gebruik minimaal. Hierom kan met zekerheid worden geconcludeerd dat met de beoogde nieuwbouw aan de norm voor maximum toelaatbare geluidsbelasting wordt voldaan.

Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.4 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen om o.a. de verkeersgerelateerde emissies (o.a. fijnstof en stikstofdioxide) te reguleren.

Bij ieder (ruimtelijk) project moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als de luchtkwaliteit als gevolg van het project met ten hoogste 1% verslechterd.

Het projectplan voorziet in een beëindiging van een agrarisch bedrijf en het toevoegen van maximaal 2 vrijstaande woningen. Met de beëindiging van het agrarische bedrijf is er sprake van een forse afname vracht- en ander agrarische gerelateerde verkeersbewegingen. De realisatie van de woningen leidt slechts tot een beperkte toename van verkeersbewegingen met personenvervoer.

Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ruimtelijke ontwikkeling niet bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Een verbetering is meer aannemelijk. Er is dus sprake van een project dat niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

5.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's en richt zich op het gebruik, de opslag, de productie van gevaarlijke stoffen en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij gevaarlijke stoffen kennen we twee verschillende bronnen:

  • stationaire bronnen, zoals een chemische fabriek of een LPG vulpunt;
  • mobiele bronnen, zoals transport van gevaarlijke stoffen over wegen en door leidingen.

Voor inrichtingen (bedrijven) is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' van belang. In dit besluit wordt externe veiligheid omschreven als 'de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting waar een gevaarlijke stof bij betrokken is'.

Voor transport is de 'Wet vervoer gevaarlijke stoffen' van belang. Daarnaast zijn er een aantal besluiten en regelingen vastgesteld waarin het beleid verder uitgewerkt is.

Bij externe veiligheid wordt een onderscheidt gemaakt tussen een groepsrisico en een plaatsgebonden risico. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt de burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen.

In het plangebied zijn objecten aanwezig waarvoor externe veiligheid mogelijk een rol speelt. Om deze redenen is de risicokaart geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R07H314A-0002_0011.png"

Afbeelding: Uitsnede risicokaart (bron:risicokaart.nl)

In de omgeving van het plangebied bevinden geen aandachtspunten die relevant zijn ten aanzien van de Externe veiligheid.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Op de locatie is het gewenste gebruik slechts wonen. Hoogstens is er sprake van een bedrijf-/beroep-aan-huis functie. Dit kan slechts als ondergeschikte functie aan het hoofdzakelijke gebruik 'wonen'. Van overlast op de omgeving zal dan ook geen sprake zijn. Een verdere beoordeling is daarmee niet noodzakelijk.

Omgekeerde werking

In de directe omgeving bevinden zich enkele agrarische bedrijven. Uit artikel 14 van de wet geurhinder veehouder vloeit voort dat de woning geen specifieke bescherming toe komt en dat de minimale afstand 50 meter dient te bedragen. Aan deze voorwaarde kan ruimschoots worden voldaan.

Enkele niet-agrarische bedrijven die zich op enige afstand van het plangebied bevinden zullen in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd door bestaande woningen die zich op kortere afstand bevinden. Hieruit volgt dat omliggende bedrijven vanuit dit projectplan niet worden belemmerd in hun bestaande rechten en daarmee in hun ontwikkelingsmogelijkheden.

Alleen wanneer een deugdelijk woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, mag een woning planologisch worden toegevoegd. Uit de wet vloeit voort dat voor diercategorieën waarvoor geen emissiefactor(veelal niet-intensief) is vastgesteld een minimale afstand geld van 50 meter. In de directe nabijheid bevinden zich geen bedrijven met een emissiefactor voor geur(intensieve veehouderijen). Voorts is het aannemelijk dat een deugdelijk woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

5.7 Flora en fauna

Binnen de grenzen van de gemeente Doetinchem is de Zumpe aangewezen als beschermd natuurgebied. Overige beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, waarin de gebiedsbescherming vanuit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn is geïmplementeerd, zijn binnen de gemeente Doetinchem niet aanwezig.

De Flora- en faunawet is per 1 april 2002 van kracht. In die wet is de zorgplicht, artikel 2, opgenomen. De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, inclusief de directe leefomgeving.

Bij het verlenen van een vergunning op grond van het bestemmingsplan, moeten de verbodsbepalingen artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet in acht worden genomen. Dat houdt in dat, voorafgaand aan de verlening van een vergunning, onderzoek moet worden uitgevoerd naar het voorkomen van dier- en plantsoorten die op grond van de Flora- en faunawet beschermd zijn. Met name binnen de stedelijke omgeving moet aandacht worden geschonken aan de aanwezigheid van en de invloed op vleermuizen. Ook moet worden onderzocht in hoeverre de verstoring, vernieling of verontrusting van de beschermde soorten plaatsvindt. Als inbreuk wordt gepleegd op de verbodsbepalingen die op grond van de bepalingen van de Flora- en faunawet zijn vastgesteld, kan een vrijstelling gelden of een verzoek tot ontheffing worden aangevraagd.

Door Natuurbank Overijssel is een quickscan uitgevoerd in verband met de beoogde ontwikkeling. Er is gekeken naar de aanwezigheid van beschermde planten en dieren, nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten, die door de uitvoering van de voorgenomen activiteiten vernield of verstoord worden. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteit een negatief effect heeft op beschermd leefgebied van dieren in de directe omgeving van het plangebied en het Gelders Natuurnetwerk. Geconcludeerd is dat de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Ruimtelijke verordening Gelderland geen belemmeringen vormen voor uitvoering van de voorgenomen activiteit. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing van de verbodsbepalingen uit de Ff-wet is niet noodzakelijk. De complete rapportage is toegevoegd als bijlage 2 van de toelichting.

Aanvullend kan opgemerkt worden dat door 'Stone Steenuilenoverleg' is geconstateerd dat tot 3 jaar terug in de schuur steenuilen hebben gebroed. Daarna zijn de dieren verhuisd naar de locatie Tuinstraat 10. De locaties liggen op nog geen 100 meter afstand van elkaar en kunnen daarom worden gezien als 1 territorium.

5.8 Water

5.8.1 Waterbeheerplan 2016-2021

In het Waterbeheerplan 2010-2015 zijn door het Waterschap Rijn en IJssel opgestelde uitgangspunten voor water-, waterkeringen- en waterwegbeheer vastgelegd. Kernbegrippen zijn schoon, levend en functioneel water. Het waterschap streeft samen met gemeenten naar een vorm van duurzaam stedelijk waterbeheer en verbetering van de waterkwaliteit, door afkoppelen van schoon regenwater, het minimaliseren van de verontreiniging van oppervlaktewater en waterbodem en het aanleggen van natuurvriendelijke oevers. Met betrekking tot de chemische en ecologische waterkwaliteit van oppervlaktewater wordt gewerkt aan nadere invulling van doelstellingen en maatregelen op basis van de normstelling uit de Europese Kaderrichtlijn Water.

Voor het plangebied Tuinstraat 6 zijn in het beheerplan geen specifieke doelstellingen beschreven. De ontwikkeling sluit aan op de algemene doelstellingen zoals aangegeven in het plan.

5.8.2 Watersysteem

In het plangebied is geen sprake van openbaar water. De aanwezige sloten zijn in particulier eigendom en staan niet in open verbinding met het openbaar water. Het hemelwater trekt hiermee hoofdzakelijk ter plaatse in de bodem.

5.8.3 Waterplan

Het Waterplan Doetinchem bundelt op lokaal niveau het inzicht in de huidige situatie en geeft in de streefbeelden en ambities aan hoe duurzaamheids- en gidsprincipes van integraal waterbeheer in plannen vertaald kunnen worden. Hierin zijn belangen van ruimtelijke ordening, milieu, natuur en toerisme meegewogen.

Het waterplan is door de gemeente in samenwerking met waterschap, waterbedrijf, vertegenwoordigers van natuur en milieubelangen, inwoners en bedrijfsleven tot stand gekomen. In het waterplan zijn Rijksbeleid, provinciaal beleid en het beleid van het waterschap als fundamentele elementen opgenomen. Het Waterplan uit 2003 en het Gemeentelijk Rioleringsplan 2010-2015 vormen samen de basis voor de omgang met water in het algemeen en het rioleringsstelsel in het bijzonder.

Met betrekking tot de ruimtelijke ordening en het stedelijk gebied zijn de volgende gidsprincipes voor integraal waterbeheer van belang:

  • Het toepassen van de drietrapsstrategie: vasthouden, bergen en afvoeren;
  • Water van schoon naar minder schoon laten stromen (geen afwenteling);
  • Met water de identiteit van een plek zichtbaar maken;
  • Een goede communicatie opzetten (intern en extern);
  • Water als mede-ordenend principe toepassen bij ruimtelijke plannen;
  • Samenwerken en afstemmen;
  • Balans in watersysteem en waterketen.

Door het toepassen van deze principes wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een robuust, veerkrachtig en gezond watersysteem binnen de gemeentegrenzen, gecombineerd met een aantrekkelijke woonomgeving met optimale belevings- en gebruiksmogelijkheden van het water. Er is een goede samenwerking en afstemming tussen alle bij het waterbeheer betrokken partijen, en er vindt geen bestuurlijke, financiële of ruimtelijke afwenteling plaats. Dit is het algemene streefbeeld voor 2030.

In het waterplan wordt het algemene streefbeeld per functie en thema nader uitgewerkt. Dit bestemmingsplan sluit aan op het gestelde in het waterplan.

5.8.4 Watertoets

Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt “Anders omgaan met water” vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De watertoets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies.

De toets heeft betrekking op alle wateren en alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik en de functie van het plangebied en de directe omgeving van het gebied, bijvoorbeeld veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit. Deze toets is in de navolgende tabel opgenomen.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
Hoofdthema's  
Veiligheid   1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?  
Nee

Nee  
Riolering en
afvalwaterketen  
1. Is er een toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van waterschap?  
Ja
Nee
Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee
Nee

Nee  
Grondwater- overlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?  
Nee

Nee

Nee
Nee  
Oppervlaktewater- kwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?  
Nee

Nee
Nee  
Grondwater- kwaliteit   Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstarten uit het gemengde of verbeterde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
Verdroging   Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?   Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
Nee
Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
Aandachtsthema's  
Recreatie   Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee

 
Cultuurhistorie   Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Toelichting per relevant waterhuishoudkundig aspect

  • Binnen het plangebied is sprake van een toename van huishoudelijk afvalwater. De bestaande aanwezige bedrijfswoning is reeds aangesloten op de gemeentelijke riolering. Ook de nieuwe woningen zullen daarop worden aangesloten. Mocht de capaciteit ontoereikend zijn, dan zijn aanpassingen (op kosten van initiatiefnemer) noodzakelijk.
  • Ten opzichte van de huidige situatie neemt het verharde oppervlak af. Er is vanuit het waterschap dus geen extra noodzaak om een infitratievoorziening te realiseren. Het (niet vervuilde) regenwater afkomstig van daken en verhardingen zal net als in de huidige situatie deels ter plekke in de bodem infiltreren en deels via de aanwezige sloten worden afgevoerd.

5.9 Cultuurhistorie

5.9.1 Historisch erfgoed

De cultuurhistorie is in Doetinchem vastgelegd in de structuurvisie "Doetinchem, cultuurhistorierijk!" (vastgesteld 3 november 2008) en de "Erfgoedverordening 2013" . In het plangebied zijn twee panden aanwezig die geïnventariseerd zijn als cultuurhistorisch waardevol.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R07H314A-0002_0012.png"

Afbeelding: Inventarisatiesverslag cultuurhistorie

De bouwwerken zoals beschreven in het inventarisatieverslag worden niet gesloopt. Deze gebouwen gaan deel uitmaken van het nieuwe ensemble van gebouwen dat met het projectplan wordt beoogt.

Voor de adressen waar de waarde alleen aan een gebouw gekoppeld is, neemt de gemeente de aanduiding 'cultuurhistorie' op, op het betreffende gebouw zelf. Aan deze aanduiding wordt een sloopvergunningstelsel gekoppeld. Dit houdt in dat zonder vergunning van de gemeente geen sloopwerkzaamheden mogen plaatsvinden. De voornaamste doelen van de sloopvergunning zijn bescherming tegen ernstige aantasting en voorkomen van sloop van de cultuurhistorisch waardevolle panden.

Een sloopvergunning is geen sloopverbod. Er kunnen redenen zijn dat er toch tot geheel of gedeeltelijk sloop moet worden overgegaan. In dat geval moet die eventuele sloop in goede orde gebeuren met behoud van de cultuurhistorische waarden. Bij de aanvraag van een sloopvergunning zal een stedenbouwkundig-cultuurhistorisch deskundige om advies worden gevraagd.

Als de aanduiding geldt voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken, dan is ruimer gebruik mogelijk. De regeling voor ander gebruik (o.a. bedrijf/beroep aan huis) die normaal alleen voor aangebouwde bijbehorende bouwwerken bij woningen geldt, is hier ook toegestaan in vrijstaande bijbehorende bouwwerken. Voor woningen zelf die de aanduiding 'cultuurhistorie' hebben, is het mogelijk een andere bouwaanduiding te krijgen. Dit wil zeggen dat een woning bijvoorbeeld van vrijstaand mogelijk een twee aaneen gebouwde woning wordt. De genoemde ruimere mogelijkheden zijn alleen mogelijk als duidelijk vaststaat dat dit bijdraagt aan het behoud van het cultuurhistorisch waardevolle pand.

Voor de adressen waar de waarde ook in het ensemble zit, geldt de regeling voor gebouwen ook. Maar voor deze gevallen wordt een specifieke regeling getroffen voor behoud van ensemble. Deze regeling houdt in dat voor elk ensemble maatwerk wordt geleverd voor situeringsmogelijkheden van bijgebouwen. Deze situeringsmogelijkheden bij de ensembles kunnen afwijken van de situeringsmogelijkheden voor bijgebouwen bij andere gebouwen/erven. Deze afweging is gebaseerd op het zicht/de beleving vanuit de openbare ruimte.

De gemeente wil voorkomen dat een te ruime aanwijzings- en beschermingsregime het enthousiasme bij eigenaren om de cultuurhistorische waarden van hun pand te koesteren zal doen afnemen. Met bovengenoemde beschermingsregime en regeling is de gemeente van mening dat de cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan voldoende worden beschermd.

5.9.2 Archeologisch erfgoed

Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Met het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg in september 2007 is het verdrag wettelijk verankerd en is de Monumentenwet 1988 herzien. Het belangrijkste doel van deze wet is het behoud van het archeologisch erfgoed ter plekke. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en een afweging te maken. Vroegtijdig onderzoek maakt ruimte voor de overweging om archeologievriendelijke alternatieven toe te passen. Wie dan ondanks de aanwezigheid van archeologische waarden toch de grond in wil, moet archeologisch (voor)onderzoek doen en de kosten daarvan op zich nemen. Ook als het onderzoek uiteindelijk tot een opgraving leidt. Het archeologiebeleid van de gemeente Doetinchem is er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die ook als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.

Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. In haar rol van bevoegd gezag kan de gemeente van initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen vragen aan te geven wat de effecten van de voorgenomen bodemingrepen zullen zijn op de eventueel aanwezige archeologische waarden. Om deze reden heeft de gemeente Doetinchem (mede als uitvoering van de nota cultuurhistorie) een archeologische beleidskaart laten opstellen waarop de archeologische vindplaatsen en verwachtingszones zijn aangegeven. Afhankelijk van de (verwachtings)waarde in een (deel)gebied zal het beschermingsregime meer of minder streng zijn. De archeologische beleidskaarten zijn samen met de erfgoedverordening op 18 november 2010 door de gemeenteraad van Doetinchem vastgesteld. De archeologische beleidskaarten zijn terug te vinden op

http://www.doetinchem.nl/cultuurhistorie/rapporten_43307/item/archeologische-waarden-e

De archeologische waardenkaarten zijn overgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied – 2012. Uit de verbeelding vloeit voort dat het plangebied deels is gelegen op gronden met de archeologische verwachtingswaarde 3 en deels op de gronden met de archeologische verwachtingswaarde 4. Uit de planregels vloeit voort dat bij een verwachtingswaarde van 3 voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1.000 m2 een archeologisch rapport moet worden overlegd. Voor de gronden met een verwachtingswaarde van 4 geldt een ondergrens van 5.000 m2. Aangezien de totale nieuwbouw kleiner is dan 1.000 m2 is een aanvullend archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Daarbij is er binnen het plangebied veelal sprake van geroerde grond.

Wel dient te allen tijde rekening te worden gehouden met de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) in verband met de mogelijkheid tot toeval vondsten.

5.10 Verkeer en parkeren

Verkeer

Uitgangspunten bij de inrichting van de wegen binnen een plangebied zijn:

  • de functie van de weg conform het wegencategoriseringsplan (wegennetvisie), dit betekent voor erftoegangswegen 30km/h en voor ontsluitingswegen 50 km/uur;
  • de inrichting van de weg (het wegbeeld) moet het gewenste rijgedrag en de rijsnelheid 'afdwingen';
  • herkenbare inrichting van de verschillende verkeersruimtes door materiaal/kleur;
  • de (kwaliteit van de) leefomgeving staat centraal;
  • de weg dient na realisatie goed te beheren te zijn (beheerbewust ontwerpen);
  • snelheidsremmende maatregelen worden getroffen in erftoegangsstraten en op gebiedsontsluitingsstraten waar kwetsbare verkeersdeelnemers de weg moeten kruisen.

De kwaliteit van de leefomgeving dient centraal te staan. Kunstmatig ingepaste maatregelen, zoals veel borden en bloembakken op de weg hebben vaak wel een kort effect op de rijsnelheid, maar zijn geen duurzame oplossingen. De omgeving en weg als geheel moeten zorgen voor het gewenste rijgedrag zodat deze kunstingrepen overbodig zijn.

Een duidelijk onderscheid aanbrengen tussen de verschillende verkeersruimtes zorgt er voor dat de verkeersdeelnemer duidelijk zijn plek en die van anderen op de weg weet en zo de verkeersruimte op de juiste wijze gebruikt. Op drukke erftoegangsstraten is het belangrijk dat voetgangers veilig kunnen lopen op een trottoir. Voor rustige erftoegangsstraten kan worden overwogen alle verkeersdeelnemers gebruik te laten maken van dezelfde ruimte. Een smalle weg die gebruikt wordt door iedereen leidt tot een lagere rijsnelheid.

Fysieke maatregelen als drempels ondervinden een steeds grotere weerstand bij de gebruikers en omwonenden en hulpdiensten. Ze leiden tot trillingshinder en toename van de geluidsoverlast. Met deze bijeffecten moet al rekening worden gehouden bij het ontwerp. Bij voorkeur wordt gezocht naar maatregelen die een lagere snelheid afdwingen, maar die geen of beperkte bijeffecten hebben voor de leefomgeving en hulpdiensten. Voorbeelden zijn: een smaller wegprofiel, toepassing andere materialen en kleuren, afwisselend parkeren aan weerszijden van de weg, afwisseling met groen, doorzicht beperken, beperken rechtstanden etc. Drempels en plateaus die op een logische plaats zijn gesitueerd (rekening houdend met de afstand tot de woning) en volgens de richtlijnen van het CROW (publicatie 172) zijn aangelegd kunnen bij uitzondering worden toegepast.

Het plan omhelst een wijziging van een agrarische functie naar enkele een woonfunctie. Een oude toegangsweg wordt weliswaar weer in oude glorie hersteld, maar deze vervangt de bestaande toegangsweg. De aan te leggen toegangsweg wordt uitgevoerd in zand. Daarmee is er sprake van een zogenaamde zandweg en is daarmee passend in de omgeving. Doorgaand verkeer zal geen gebruik kunnen maken van deze weg en is enkel bedoeld voor bestemmingsverkeer. De initiatiefnemers zijn zelf volledig verantwoordelijk voor de aanleg en beheer van de zandweg. Mogelijk dat op een later moment een vereniging van eigenaren wordt opgericht welke verantwoordelijk wordt voor het beheer van de toegangsweg, de landschappelijke inpassing en de erfinrichting.

Parkeren
De normering uit het gemeentelijk parkeerbeleid, vastgelegd in de 'Nota Parkeernormen Auto- en Fiets gemeente Doetinchem', dient te worden gerespecteerd. Per woning zijn 2,4 parkeerplaatsen nodig op eigen terrein. Hiervoor is voldoende ruimte aanwezig.

Hoofdstuk 6 Wijze van bestemmen

6.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan is een ontwikkelingsplan, waarbij flexibiliteit wenselijk is. Voor een deel is dat mogelijk met de in het plan opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Daarmee kunnen al voorziene maar ook onvoorziene ontwikkelingen planologisch worden geregeld zoals verschuiving binnen de bedrijfsbestemmingen en uitbreidingen van gebouwen en functies. Het plan is daarom opgezet als een globaal bestemmingsplan. Op hoofdlijnen is duidelijk waarvoor gronden en gebouwen mogen worden gebruikt en wat er aan bebouwing wordt toegestaan. Dit biedt voldoende rechtszekerheid voor de burger.

6.2 Toelichting op de regels

De regels bestaan uit de volgende onderdelen:

  • hoofdstuk I: Inleidende regels;
  • hoofdstuk II: Bestemmingsregels;
  • hoofdstuk III: Algemene regels;
  • hoofdstuk IV: Overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

De inleidende regels omvatten de in de planregels gebruikte begripsomschrijvingen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2). Hiemee is planspecifiek vastgelegd wat bedoeld wordt en hoe gemeten moet worden. Als een begrip niet omschreven is, dan geldt de algemeen gangbare uitleg van het begrip.

6.2.2 Bestemmingsregels

In de bestemmingsregels zijn de regels voor de verschillende bestemmingen omschreven. Elke bestemmingsregel is, in overeenstemming met de RO-Standaarden 2012 waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (2012), in beginsel opgebouwd uit:

  • een bestemmingsomschrijving: een omschrijving van de doeleinden waarvoor de gronden zijn bestemd en de toegelaten bijbehorende bebouwing;
  • de bouwregels: deze bevatten de voorgeschreven maatvoering van de bouwwerken;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.
6.2.2.1 Agrarisch met waarden

De bestaande agrarische gronden, zijn voorzien van de bestemming "Agrarisch". Naast de functie agrarisch zijn enkele gelieerde activiteiten toegelaten zoals extensieve dagrecreatie en fiets- en wandelpaden. Ook het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen is toegestaan. De gronden kunnen ook, net als alle overige bestemmingen, gebruikt worden voor waterlopen, waterbergingen en waterinfiltratievoorzieningen. Er is geen bouwvlak binnen deze bestemming opgenomen, waardoor de vestiging van een agrarisch bedrijf met bedrijfsbebouwing niet mogelijk is. Het oprichten van een dierenverblijf is niet toegestaan.

Om de in het landschap voorkomende kenmerkende hoogteverschillen in stand te houden en te versterken, is de aanduiding 'overige zone - reliëf' opgenomen.

Er is een bebouwingsregeling opgenomen voor bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals straatmeubilair, straatverlichting, e.d. Binnen de regels zijn afwijkingsregels opgenomen om onder voorwaarden van de maximale bouwhoogte te mogen afwijken.

6.2.2.2 Wonen

De bestemming "Wonen" omvat alle percelen waarop woningen en bijbehorende bouwwerken zijn toegelaten.

Bij aanwezigheid van een bouwvlak is de realisatie van het hoofdgebouw alleen toegestaan binnen het bouwvlak. De diepte daarvan is op de plankaart aangegeven. Voor bestaande woningen is de bestaande situering maatgevend. De maximaal toegestane goothoogte en de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen zijn in de regels opgenomen. Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan.

De bestemming "Wonen" gaat uit van inpandige bijgebouwen bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen) mogelijk ter plekke van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - inpandige bijgebouwen'. Aangebouwde of vrijstaande bijbehorende bouwwerken kunnen, onder voorwaarden, via een afwijking toegestaan worden.

Om een aantal elementen uit de aan het plan ten grondslag liggende 'erfgedachte' vast te leggen zijn de volgende bepalingen opgenomen:

  • In de bestemming "Wonen" is in de specifieke gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen die erop toe ziet dat indien en zodra de gronden in gebruik zijn genomen overeenkomstig de bestemming, de landschappelijke inpassing moet worden gerealiseerd en in stand worden gehouden;
  • Voor de twee nieuw te bouwen woningen is de figuur 'gevellijn' bij het bouwvlak opgenomen. Voor die woningen moet de voorgevel van in die gevellijn, of tot op maximaal 1 meter achter de gevellijn, gesitueerd worden. Dat is gedaan om de afstand tussen gevels nader te duiden;
  • De situering van de ontsluiting van het erf is middels de functieaanduiding 'ontsluiting' vastgelegd. Dit om te voorkomen dat iedere woning zijn eigen 'entree' maakt op de openbare weg. De voorgestelde ontsluiting met bijbehorend erf is een belangrijke drager voor de erfgedachte.
  • Over de inrichting van het erf zijn privaatrechtelijk afspraken gemaakt. In het bestemmingsplan is de inrichting van het erf vastgelegd via een voorwaardelijke verplichting. Indien en zodra de gronden geheel of gedeeltelijk in gebruik zijn genomen overeenkomstig de bestemming moet de landschappelijke inpassing worden gerealiseerd en in stand worden gehouden overeenkomstig het erfinrichtingsplan Tuinstraat 6 te Gaanderen.

Verder hebben de volgende bepalingen een plek gekregen in de bestemming wonen.

Zoals beschreven in paragraaf 5.9 Cultuurhistorie krijgen cultuurhistorisch waardevolle panden, de aanduiding 'cultuurhistorie'. Aan deze aanduiding is een sloopvergunningstelsel gekoppeld. Dit betekent dat er niet zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bouwwerken geheel of gedeeltelijk gesloopt mogen worden.

Ten behoeve van het plaatsen en gebruiken van een tijdelijke woonunit als woonruimte voor mantelzorg kan onder bepaalde voorwaarden een afwijking van het in het bestemmingsplan bepaalde worden verleend.

Op gronden met de bestemming "Wonen" is de uitoefening van een vrij beroep en een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf toegestaan. Voorwaarde daarvoor is dat de woonfunctie in alle gevallen de hoofdfunctie binnen de bestemming blijft. In beperkte mate mag bij de uitoefening van een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf ook detailhandel plaatsvinden. Overige detailhandel is binnen de bestemming "Wonen" nadrukkelijk uitgesloten.

In de bestemming 'Wonen' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het verschuiven van het bouwvlak.

6.2.3 Algemene regels
6.2.3.1 Anti-dubbeltelregel

Deze standaardbepaling heeft als doel te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruik gemaakt.

6.2.3.2 Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is onder andere omschreven wanneer er geen verbod geldt voor het overschrijden van de bouw- en/of bestemmingsgrenzen voor bepaalde bouwdelen. Ook is omschreven wanneer het bevoegd gezag kan afwijken van bouw- en/of bestemmingsgrenzen.

De regeling voor bestaande maten is bedoeld voor legale bouwwerken die afwijken van de vastgestelde situering, goot- en/of bouwhoogte, afstand, oppervlakte en/of inhoud van de bouwregels in dit plan. De bestaande afwijking is daarmee toegestaan.

In het artikel 'Ondergronds bouwen' is aangegeven dat de opgenomen bouwregels zijn bedoeld voor bouwwerken boven de grond.

6.2.3.3 Algemene gebruiksregels

De algemene gebruiksregel luidt dat het verboden is om gronden en opstallen te gebruiken in strijd met de bestemming. Hierbij zijn een aantal gebruiksvormen specifiek benoemd. Gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemming of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken wordt toegelaten.

6.2.3.4 Algemene afwijkings- en wijzigingsregels

De algemene afwijkingsregel voorziet in de mogelijkheid om op ondergeschikte onderdelen af te wijken van de regels van het bestemmingsplan. Bijvoorbeeld voor kleine bouwwerken voor nutsvoorzieningen. De in het plan opgenomen algemene wijzigingsbevoegdheden laat meer ingrijpende afwijkingen toe en wordt daarom gekoppeld aan een zwaardere procedure dan die voor het verlenen van een afwijking van de bouw- en gebruiksregels.

De wijzigingsregels voorzien in de mogelijkheid om in voorkomende gevallen de bestemmingsgrens met maximaal 5 meter en de bouwgrens met maximaal 10 meter te verschuiven. Verder kan het plan gewijzigd worden om kleine gebouwen van openbaar nut op te richten en om bouwvlakken anders te situeren of uit te breiden. Voorwaarde daarbij is dat de oppervlakte van het gewijzigde bouwvlak met maximaal 20% van de oorspronkelijke oppervlakte toeneemt.

6.2.3.5 Overige regels

Onder overige regels zijn die regels geplaatst die niet onder een andere regel zijn te vatten.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

In de loop van de tijd kan het gebruik van gronden of bouwwerken gaan afwijken van datgene wat mogelijk is op basis van het bestemmingsplan. In de overgangsregels wordt geregeld hoe met deze afwijking wordt omgegaan. Daar waar maten van bestaande legale bouwwerken op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan meer bedragen dan is voorgeschreven in het nieuwe bestemmingsplan, gelden deze maten als gevolg van het in het bestemmingsplan neergelegde 'bestaande maten regeling' als maximum.

De naam van het plan wordt in de slotregel aangehaald.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling van het projectplan is een particulier initiatief. Voor de gemeente zijn aan de ontwikkeling en uitvoering van dit project geen kosten verbonden. Tussen de gemeente en de initiatiefnemers is een anterieure overeenkomst gesloten. Eventuele kosten voor de gemeente (bijv. planschade) zullen middels deze overeenkomst op de initiatiefnemer verhaald worden.

Uit marktonderzoek, verricht door de initiatiefnemer, is gebleken dat er voldoende vraag is naar vrijstaande woningen aan de rand van Gaanderen. Daarnaast zijn de woningen ook opgenomen op de lijst van de 'Herziene Woningbouw Strategie'. Aangenomen wordt dat afname en de realisatie van de woningen binnen afzienbare tijd verzekerd is.

De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht voldoende te zijn aangetoond.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan doorloopt de procedure als bedoeld in afdeling 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing. Ook wordt het plan op grond van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening overlegd met de besturen van waterschap, provincie en Rijk. In dit hoofdstuk worden de resultaten van deze procedure en overleggen behandeld. De resultaten van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan worden niet toegevoegd aan dit hoofdstuk. Dit maakt onderdeel uit van het raadsvoorstel en -besluit omtrent de vaststelling.

8.2 Inspraak

Voor het plan is, overeenkomstig de door het gemeentebestuur bekrachtigde werkafspraken, geen inspraak door de gemeente georganiseerd. De initiatiefnemers hebben het plan zelf in de buurt bekend gemaakt. Een verslag hiervan is als bijlage 4 Verslag overleg buurt Tuinstraat bij deze toelichting gevoegd.

8.3 Overleg

Het plan is op basis van artikel 3.1.1. Bro overlegd met de volgende instanties:

  • provincie Gelderland;
  • waterschap Rijn en IJssel;

Rijk

Op basis van richtlijnen van de rijksoverheid is vooroverleg met deze instantie niet nodig. Er is geen rijksbelang dat hiertoe aanleiding geeft.

Provincie Gelderland

Provincie Gelderland heeft verzocht om in het plan meer aandacht te besteden aan het aspect duurzaamheid. Op basis van dit advies is paragraaf 4.5.5 'Doetinchem Natuurlijk Duurzaam' toegevoegd.

Waterschap Rijn en IJssel

Het Waterschap Rijn en IJssel heeft in december 2017 aangegeven dat het toegestuurde plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.