direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Oosseld en Wijnbergen - 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0222.R20B001A-0003

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijvigheid;
  • b. extensieve dagrecreatie;
  • c. fiets- en wandelpaden zonder een direct verbindend karakter en verhardingen, niet zijnde parkeervoorzieningen;
  • d. instandhouding van aanwezige cultuurhistorische en visueel-landschappelijke abiotische waarden;
  • e. waterlopen, waterbergingen en waterinfiltratievoorzieningen;
  • f. groen- en nutsvoorzieningen;

en bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming 'Agrarisch' worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde:

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde op de gronden met de bestemming 'Agrarisch' gelden de navolgende bepalingen:

  • a. het oprichten van kuilvoerplaatsen, tunnelkassen, windmolens, mestopslag en silo's is niet toegestaan;
  • b. de bouwhoogte mag maximaal 1 m bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde in sub b mag de bouwhoogte van:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen maximaal 1,2 m bedragen;
    • 2. antennes, verlichting, vlaggenmasten en vergelijkbare bouwwerken maximaal 10 m bedragen;
    • 3. windmolens maximaal 15 m bedragen;
  • d. de totale oppervlakte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 20 m2 per hectare bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.2, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  • a. dakvormen, dakhellingen en nokrichtingen van bouwwerken;
  • b. de goot- en bouwhoogte van bouwwerken;
  • c. de afmetingen van bouwwerken;
  • d. het aantal en de situering van bouwwerken;

onder voorwaarde dat de nadere eisen niet op onevenredige wijze een doelmatig gebruik van gronden en bouwwerken in de weg staan.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Kleine gebouwen voor niet-bedrijfsmatige agrarische activiteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals schuilplaatsen en voederbergingen, niet behorende bij een bedrijfsmatig uitgeoefend (agrarisch) bedrijf, onder voorwaarden dat:

  • a. de aanvrager beschikt over ten minste 1 ha aaneengesloten onbebouwde agrarische gronden voor het houden van (huis)dieren, in welk geval ten hoogste één hiervoor bedoeld gebouw mag worden gebouwd;
  • b. daardoor het landschap en het natuurlijk milieu van de omgeving niet onevenredig worden aangetast;
  • c. daarbij, als mogelijk is, ruimtelijk zoveel mogelijk wordt aangesloten bij bestaande bebouwing;
  • d. de oppervlakte van een gebouw niet meer dan 40 m2 mag bedragen, waarvan ten hoogste 30 m2 als stal en ten hoogste 10 m2 als opslag mag worden gebruikt;
  • e. de goothoogte maximaal 3 m mag bedragen;
  • f. de bouwhoogte maximaal 6 m mag bedragen.
3.4.2 Hoogte erf- en terreinafscheidingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 sub c voor het bouwen van erf- of terreinafscheidingen tot een hoogte van 2 m, onder voorwaarden dat:

  • a. daardoor geen onaanvaardbare gevolgen ontstaan voor aangrenzende percelen betreffende beschaduwing en gebruiksmogelijkheden van die percelen;
  • b. daardoor geen overwegend ondoorzichtige erfafscheidingen ontstaan;
  • c. als de erfafscheiding grenst aan de bestemming 'Verkeer', hierdoor geen verkeersonveilige situatie ontstaat.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Volkstuincomplex

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 sub a en in lid 3.2 voor het toestaan van een volkstuincomplex, onder voorwaarden dat:

  • a. bij een volkstuin met een oppervlakte van minder dan 75 m2 geen gebouwen zijn toegestaan;
  • b. bij een volkstuin met een oppervlakte van 75 m2 of meer de bebouwingsoppervlakte per volkstuin maximaal 6 m2 mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen maximaal 2,5 m mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 1 m mag bedragen;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  • f. de ruimtelijke uitwerking van de afwijking aanvaardbaar is.