direct naar inhoud van 4.3 Overige aspecten
Plan: Sportcentrum Rozengaarde 2009
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0222.R22B032A-0010

4.3 Overige aspecten

4.3.1 Flora en fauna

Om de natuurwaarden van het plangebied te kunnen beoordelen, moet er getoetst worden aan hetgeen beschreven staat in de Flora- en faunawet, De Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en de Natuurbeschermingswet. Daarnaast is het streekplanbeleid aangaande de EHS van belang. De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn richtlijnen van de Europese Unie waarin aangegeven wordt welke soorten en natuurgebieden beschermd moeten worden. De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden die als staats- of beschermd natuurmonument zijn aangewezen. Het streekplan bevat beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De kernkwaliteiten en omgevingskwaliteiten van de EHS mogen niet significant worden aangetast.

Het plangebied heeft geen beschermde status in het kader van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn of de Natuurbeschermingswet. Het gebied maakt geen onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur.

De Flora- en faunawet is per 1 april 2002 van kracht. In de wet is de zorgplicht, artikel 2, opgenomen. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. De zorg houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

In mei 2009 is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 2 van deze ruimtelijke onderbouwing. De onderzoeksresultaten zijn hieronder samengevat.

Voor de aanwezige flora in het plangebied is geen ontheffing noodzakelijk. Voor broedvogels wordt geen ontheffing verleend. De werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen te worden gestart (broedseizoen: 15 maart – 15 juli). Het vellen/kappen en rooien van de aanwezige houtopstanden dient eveneens buiten het broedseizoen plaats te vinden. Voor de (overige) zoogdieren, vissen en overige diersoorten is geen ontheffing noodzakelijk. Voor vleermuizen is geen ontheffing noodzakelijk. Bij toename van kunstlicht rond de sporthal is een ontheffing noodzakelijk voor het verstoren van foerageergebied en vliegroutes.

Wat betreft de natuurwaarden zijn geen belemmeringen geconstateerd voor de uitvoering van het plan.

4.3.2 Water

De watertoets

Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt “Anders omgaan met water” vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De watertoets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De toets heeft betrekking op alle wateren en alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik en de functie van het plangebied en de directe omgeving van het gebied, bijvoorbeeld veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit.

Het watersysteem van het plangebied

Infiltratie

Uit het bodemonderzoek is naar voren gekomen dat de bodem van het plangebied voornamelijk bestaat uit zwak siltig, matig fijn tot plaatselijk matig grof zand. De bovengrond is bovendien matig humeus. De grondwaterstand varieert tussen de 2,9 en 3,9 m-mv. De bodem is, gelet op de bodemopbouw en het grondwaterniveau, geschikt voor het opvangen en infiltreren van hemelwater. Het hemelwater mag niet geloosd worden op de riolering.

Oppervlaktewater

Ter plaatse van het plangebied bevindt zich geen oppervlaktewater.

Riolering

Ter plaatse van het plangebied bevindt zich een gemengd rioolstelsel. Het afvalwater van de uitbreiding wordt aangesloten op dit rioleringsstelsel. Hemelwater afkomstig van de uitbreiding dient te worden opgevangen op eigen terrein bijvoorbeeld door middel van infiltratie.

Het zwembadwater dient gescheiden afgevoerd te worden. Hiervoor dient het waterschap een Wvo-lozingsvergunning te verlenen. In het kader van de Wet Milieubeheer dient er door de gemeente een Wm-vergunning verleend te worden.

Duurzaamheid

Bij de uitvoering van het plan wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen.

Waterhuishoudkundige aspecten

Waterhuishoudkundige aspecten

Thema   Toetsvraag   Relevant  
HOOFDTHEMA'S  
Veiligheid
 
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?  
Nee
Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Ja
Nee
Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. Bevinden zich in of nabij het plangebied natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Ja
Ja

Nee  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?  
Nee

Nee
Nee
Nee  
Oppervlakte-
waterkwaliteit
 
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?  
Nee

Nee
Nee  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?   Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
Nee
Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
AANDACHTSTHEMA'S  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Toelichting per relevant waterhuishoudkundig thema

Riolering en afvalwaterketen

Het afvalwater neemt toe door de ontwikkeling van het plan, doordat het bestaande sportcentrum wordt uitgebreid. Het afvalwater wordt afgevoerd naar het gemengd rioolstelsel. Regenwater wordt niet afgevoerd via het riool, maar wordt afgekoppeld. Bij de realisering van het plan dient aangegeven te worden hoe er met het hemelwater omgegaan wordt. Uitgangspunt is opvang van hemelwater op eigen terrein.

Daarnaast dient bij de realisering van het plan aangegeven te worden hoe er omgegaan wordt met de toename van DWA naar het rioolstelsel. Door de aanleg van een instructiebad zal de afvoer naar de riolering toenemen. In samenwerking met het waterschap zal onderzocht moeten worden of deze extra aanvoer mogelijk is.

Wateroverlast

Het plan voorziet in een toename van het verhard oppervlak. Bij realisering van het plan dient aangegeven te worden hoe er met hemelwater van de uitbreiding omgegaan wordt en welke kansen er zijn voor het afkoppelen van het gehele bestaande gebouw. Een gemeentelijk gebouw is bij uitstek geschikt om een voorbeeldfunctie te vervullen in deze.

Wateradvies

Deze waterparagraaf is voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel op16 april 2009. Het waterschap heeft geconcludeerd dat er voor de uitvoering van het plan geen belemmeringen op het gebied van water aanwezig zijn.

4.3.3 Monumenten en archeologie

Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het verplicht om de archeologische waarden in een vroeg stadium bij ruimtelijke planvorming te betrekken, met name bij plannen waarbij bodemwerkzaamheden worden uitgevoerd. Het gaat hierbij om het bekende en nog niet bekende bodemarchief. Uitgangspunt hierbij is dat de archeologische waarden zoveel mogelijk behouden moeten blijven en niet aangetast mogen worden.

Het plangebied komt niet voor op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en heeft volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden een lage archeologische verwachtingswaarde. De Cultuur-historische waardenkaart van de provincie Gelderland geeft eveneens geen bijzondere waarden aan in het plangebied. De gemeente beschikt over een archeologische verwachtingskaart en een beleidskaart. Het plan valt onder de AVVV categorie 9 (laag), wat inhoudt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen dieper dan 30 cm-mv en bij plangebieden groter dan 2.500 vierkante meter.

De uitbreiding is kleiner dan 2500 m2 en voorziet niet in bodemingrepen dieper dan 30 cm-mv. Gezien de geringe kans op archeologische waarden in het plangebied wordt een archeologisch vooronderzoek niet nodig geacht. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dient dit gemeld te worden bij het bevoegd gezag (gemeente Doetinchem) en bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RACM).

4.3.4 Verkeer en parkeren

Een ruimtelijke ontwikkeling mag niet leiden tot problemen bij de verkeersafwikkeling of tot parkeeroverlast.

De realisatie van het plan mag niet leiden tot een substantiële toename van de verkeersbelasting van de omliggende wegen. De uitbreiding van het sportcentrum heeft dit niet als gevolg, er vindt immers maar een zeer beperkte uitbreiding van voorzieningen plaats (alleen een ondiep instructiebad). De eventuele extra verkeersbewegingen van en naar het plangebied kunnen eenvoudig worden opgevangen in de bestaande verkeersstroom.

De parkeernorm voor een zwembad is 9 tot 11 parkeerplaatsen per 100 m2 zwembassin. Op het huidige terrein bevinden zich 150 parkeerplaatsen, normaal gesproken ruim voldoende om de bezoekers op te vangen. Uit tellingen in het verleden (Grontmij 2005) blijkt dat gemiddeld 95 parkeerplaatsen zijn bezet. Hieruit blijkt dat in de huidige situatie de overcapaciteit dermate groot is dat de extra parkeerbehoefte door de uitbreiding wordt gedekt door deze overcapaciteit. Er hoeven dus geen extra parkeerplaatsen gerealiseerd te worden.

Er wordt vanuit gegaan dat de kantine alleen gebruikt wordt ten behoeve van het zwembad/sporthal.

Wat betreft de verkeersaspecten zijn er geen belemmeringen geconstateerd voor de realisatie van het plan.