direct naar inhoud van Artikel 4 Gemengd - 2
Plan: Saronixterrein e.o. - 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0222.R36B025A-0003

Artikel 4 Gemengd - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen en zorg, met maximaal 28 zorgwoningen; of
  • b. wonen, het aantal woningen zal ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ aangegeven aantal bedragen;
  • c. waterlopen, waterbergingen en waterinfiltratievoorzieningen;
  • d. groen- en nutsvoorzieningen;

en bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming 'Gemengd - 2' worden gebouwd.

4.2.2 Hoofdgebouw

Voor het bouwen van hoofdgebouwen op gronden met de bestemming 'Gemengd - 2' gelden de navolgende regels:

  • a. realisatie is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. hoofdgebouwen, waaronder woningen, dienen met de voorgevel op of maximaal 1 m achter de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden geplaatst;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' gelden de weergegeven maten;

4.2.3 Bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen inclusief overkappingen)

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in de vorm van bijgebouwen inclusief overkappingen op gronden met de bestemming 'Gemengd - 2' gelden de navolgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mag maximaal 150 m² bedragen, mits deze oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 % van het bouwperceelsgedeelte buiten het bouwvlak;
  • b. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend vanaf 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • c. bijbehorende bouwwerken mogen tot op de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen worden gebouwd;
  • d. de goothoogte mag maximaal 3 m bedragen; indien wordt aangebouwd aan het hoofdgebouw, geldt als maximum de hoogte van de bovenkant van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 m;
  • e. de bouwhoogte mag maximaal 6 m bedragen;
  • f. in geval van een bijbehorend bouwwerk met een lessenaarsdak waarvan de bouwhoogte meer dan 3 meter bedraagt, moet de afstand, van de zijde waar de bouwhoogte wordt gemeten, tot de perceelsgrens minimaal de breedte van het bijbehorende bouwwerk bedragen.

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde op gronden met de bestemming 'Gemengd - 2' gelden de navolgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2 m bedragen; indien geplaatst vóór (het verlengde van) de naar de weg gekeerde bouwgrens mag de bouwhoogte maximaal 1 m bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a, mag de bouwhoogte van:
    • 1. speeltoestellen maximaal 6 m bedragen;
    • 2. verlichting, vlaggenmasten maximaal 10 m bedragen;
    • 3. antennes maximaal 15 m bedragen.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.2, op gronden met de bestemming 'Gemengd - 2' nadere eisen stellen met betrekking tot:

  • a. dakvormen, dakhellingen en nokrichtingen van bouwwerken;
  • b. de bouw- en goothoogte van bouwwerken;
  • c. de afmetingen van bouwwerken;
  • d. het aantal en de situering van bouwwerken;
  • e. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op eigen terrein;

onder voorwaarde dat de nadere eisen niet op onevenredige wijze aan een doelmatig gebruik van gronden en bouwwerken in de weg staan.

4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Hoofdgebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 sub b voor het toestaan van het bouwen van hoofdgebouwen op een afstand meer dan 1 m, onder voorwaarden dat:

  • a. de ruimtelijke uitwerking van de afwijking aanvaardbaar is;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de logistieke afwikkeling op het eigen terrein gewaarborgd is;
  • d. het parkeren binnen de bestemmingsplangrenzen wordt opgelost.

4.4.2 Bijbehorende bouwwerken (entreepartijen)

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.3 sub b voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in de vorm van entreepartijen buiten het bouwvlak, onder voorwaarden dat:

  • a. de entreepartij wordt aangebouwd aan de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • b. de overschrijding van de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,5 m mag bedragen mits een strook van minimaal 5 m tussen de voorzijde van de entreepartij en de naar de weg gekeerde perceelsgrens onoverdekt/onbebouwd blijft;
  • c. de entreepartij maximaal 25 % van de breedte van de voorgevel mag bedragen waaraan de entreepartij wordt aangebouwd;
  • d. de logistieke afwikkeling op eigen terrein blijft plaatsvinden.

4.4.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde (luifels)

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.4 sub a voor het toestaan van het bevestigen van een bouwwerk geen gebouw zijnde in de vorm van een luifel aan een hoofdgebouw, onder voorwaarden dat:

  • a. de luifel wordt bevestigd aan de voorgevel en/of de zijgevel van het hoofdgebouw;
  • b. de luifel maximaal 1,50 m uit de gevel van het hoofdgebouw mag steken;
  • c. de breedte van de luifel niet meer dan de totale breedte van de gevel waaraan de luifel wordt bevestigd mag bedragen met aan weerszijden een overstek van maximaal 0,75 m;
  • d. de ruimtelijke uitwerking van de afwijking aanvaardbaar is;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  • f. de logistieke afwikkeling op eigen terrein blijft plaatsvindenp;

4.4.4 Combineren zorgwoningen en woningen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4 voor het toestaan van het combineren van de voorzieningen als bedoeld onder sub a en de woningen onder sub b, onder voorwaarden dat:

  • a. het totaal aantal woningen én zorgwoningen niet meer dan 28 wordt;
  • b. de parkeernorm voor één zorgwoning is 1,0 en de parkeernorm voor één woning is 1,5;
  • c. ter voorkoming van de verstoring van de parkeerbalans het totaal benodigde parkeerplaatsen maximaal 30 bedraagt;
  • d. de ruimtelijke uitwerking van de afwijking aanvaardbaar is;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.