direct naar inhoud van Artikel 19 Wonen
Plan: Dichteren - 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0222.R39B077A-0003

Artikel 19 Wonen

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, in de vorm van:
    • 1. vrijstaande woning, ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand';
    • 2. twee-onder-een-kap woning, ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen';
    • 3. aaneengebouwde woningen, ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd';
    • 4. gestapelde woningen, ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld';
  • b. onderdoorgang ten behoeve van de aansluitende bestemming 'Verkeer' ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang';
  • c. instandhouding van de aanwezige cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';
  • d. kantoor, alleen ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  • e. evenementen, alleen ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein';
  • f. tuinen en erven;
  • g. nutsvoorzieningen;

en bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen.

19.2 Bouwregels
19.2.1 Algemeen

Op de in lid 19.1 bedoelde gronden mogen alleen gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming 'Wonen' worden gebouwd.

19.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de navolgende regels:

  • a. realisatie is alleen toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' gelden de weergegeven maten;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' geldt dat tot een hoogte van 4,2 m boven de rijweg en het troittoir geen bebouwing opgericht mag worden, met uitzondering van ondersteuningsconstructies ten behoeve van de hoger opgaande bebouwing en vergelijkbare onderdelen van beouwwerken, met dien verstande dat deze constructies de functie van de onderdoorgang niet belemmeren;
  • d. bij (vervangende) nieuwbouw van woningen moet de voorgevelbreedte van een woning minimaal 6 m bedragen.
19.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de navolgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mag maximaal 100 m² per woning bedragen
  • b. niet meer dan 50% van het bouwperceelsgedeelte buiten het bouwvlak wordt bebouwd;
  • c. als de bouwmogelijkheden voor het hoofdgebouw in het bouwvlak niet volledig zijn benut, mogen deze worden gebruikt voor de realisatie van bijbehorende bouwwerken, zonder dat dit ten koste gaat van de onder sub a genoemde oppervlaktenorm;
  • d. bijbehorende bouwwerken mogen alleen vanaf 1 m achter (het verlengde van) de voorkant van de woning worden gebouwd;
  • e. bijbehorende bouwwerken mogen tot op de perceelsgrenzen worden gebouwd;
  • f. de goothoogte mag maximaal 3 m bedragen; als wordt aangebouwd aan een woning, geldt als maximum de hoogte van de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer van die woning, vermeerderd met 30 cm;
  • g. de bouwhoogte mag maximaal 6 m bedragen;
  • h. in geval van een bijbehorende bouwwerk met een lessenaarsdak, waarvan de bouwhoogte meer dan 3 meter bedraagt, moet de afstand, van de zijde waar de bouwhoogte wordt gemeten, tot de perceelsgrens minimaal de breedte van het bijbehorende bouwwerk bedragen;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder lid 19.2.3 sub d mogen bijgebouwen ook vóór (het verlengde van) de voorgevel van de woning worden gebouwd, als ook vóór de naar de weg gekeerde bouwgrens de bestemming 'Wonen' geldt ;
  • j. op percelen met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' mogen bijbehorende bouwwerken alleen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', waarbij de regels onder a, e, f en g onverkort gelden.
19.2.4 Erkers en toegangspartijen

In afwijking van het bepaalde in 19.2.3 sub d mogen aan het hoofdgebouw bijbehorende bouwwerken in de vorm van erkers en toegangspartijen worden gebouwd, onder voorwaarden dat:

  • a. de bouwhoogte maximaal 3 m mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet hoger mag worden dan de hoogte van de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer van de woning, vermeerderd met 30 cm;
  • b. de breedte maximaal 50 % van de breedte van de voorgevel van de woning mag bedragen;
  • c. de diepte maximaal 1,50 m mag bedragen.
19.2.5 Overkappingen

In afwijking van het bepaalde in 19.2.3 sub d mogen bijbehorende bouwwerken in de vorm van overkappingen worden gebouwd, onder voorwaarden dat:

  • a. de goothoogte maximaal 3 m mag bedragen, uitgezonderd:
    • 1. als wordt aangebouwd aan een woning, geldt als maximum de hoogte van de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer van die woning, vermeerderd met 30 cm;
    • 2. als wordt aangebouwd aan een bijbehorend bouwwerk, geldt als maximum de goothoogte van dat bouwwerk;
  • b. de bouwhoogte maximaal 3,5 m mag bedragen, uitgezonderd:
    • 1. als wordt aangebouwd aan een bijbehorend bouwwerk, geldt een bouwhoogte die maximaal 50 cm hoger is dan de goothoogte van dat bijbehorend bouwwerk;
  • c. de overkapping maximaal aan drie zijden gesloten is met wanden van een bestaand gebouw of een bestaand ander bouwwerk geen gebouw zijnde, zoals een erfafscheiding;
  • d. in artikel 19.2.3 sub a opgenomen oppervlaktenorm (100 m2) en bebouwingspercentage (50 %) onverminderd van kracht blijven.
19.2.6 Bouwwerken geen gebouwen zijnde (overige bouwwerken)

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de navolgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a, mag de bouwhoogte van
    • 1. speeltoestellen en tuinmeubilair maximaal 3,5 m bedragen;
    • 2. verlichting, vlaggenmasten en vergelijkbare bouwwerken maximaal 6 m bedragen;
    • 3. antennes maximaal 15 m bedragen.
19.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 19.2, op gronden met de bestemming 'Wonen' nadere eisen stellen met betrekking tot:

  • a. dakvormen, dakhellingen en nokrichtingen van bouwwerken;
  • b. de bouw- en goothoogte van bouwwerken;
  • c. de afmetingen van bouwwerken;
  • d. het aantal en de situering van bouwwerken;
  • e. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op eigen terrein;

onder voorwaarde dat de nadere eisen niet op onevenredige wijze een doelmatig gebruik van gronden en bouwwerken in de weg staan.

19.4 Afwijken van de bouwregels
19.4.1 Bouwen buiten het bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2.2 sub a voor het gedeeltelijk bouwen van een hoofdgebouw buiten het bouwvlak, tot minimaal 2 m uit de zijdelingse perceelsgrens, onder voorwaarden dat:

  • a. het bouwperceel aan de zijde en ter hoogte van het (geplande) hoofdgebouw grenst aan (openbaar) gebied waarop een groen-, natuur-, water-, verkeers- of daarmee vergelijkbare bestemming rust;
  • b. de ruimtelijke uitwerking van de afwijking aanvaardbaar is;
  • c. het parkeren door gebruikers en bezoekers op eigen terrein gewaarborgd is;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en eventuele bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  • e. de weergegeven aanduidingen in acht worden genomen.
19.4.2 Voorgevelbreedte

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2.2 sub g voor het versmallen van de voorgevel, onder voorwaarden dat de bouwkundige situatie daar aanleiding toe geeft en de in lid 19.2.2 sub g voorgeschreven regel onredelijk is.

19.4.3 Bouwhoogte overkapping

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2.5 sub b tot een bouwhoogte van maximaal 6 m, indien de stedenbouwkundige situatie ter plaatste zich er voor leent.

19.4.4 Mantelzorg
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 19.2.2 sub a en 19.5.4 voor het plaatsen en gebruiken van een tijdelijke woonunit als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. er bestaat aantoonbaar behoefte aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden door middel van een onafhankelijke doktersverklaring;
    • 2. er bestaat tussen de zorggever en de zorgbehoevende een familiaire relatie;
    • 3. totale oppervlakte die voor mantelzorg in gebruik wordt genomen maakt onderdeel uit van de in artikel 19.2.3 sub a genoemde oppervlaktenorm (100 m²) en de woonunit strekt zich niet uit tot meer dan één bouwlaag;
    • 4. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 5. de afstand tussen de woonunit en de achterste perceelsgrens bedraagt minimaal 8 m; deze afstand kan worden teruggebracht naar 3 m indien de aangrenzende (openbare) grond ter hoogte van de geplande woonunit een groen-, natuur-, water-, verkeer of daarmee vergelijkbare bestemming heeft;
    • 6. er moet sprake zijn van een ruimtelijke eenheid; de woonunit moet binnen een straal van 10 m van het hoofdgebouw worden geplaatst;
    • 7. de woonunit moet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit en de bouwverordening;
    • 8. het gestelde in 19.2.3 sub d en g is van overeenkomstige toepassing;
    • 9. er is en blijft sprake van een een 'afhankelijke woonruimte'; er mag geen nieuwe, zelfstandige woning ontstaan;
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen in uitzonderlijke gevallen, als er geen goede alternatieven zijn, toestaan dat:
    • 1. in afwijking van het bepaalde in sub a.5 (minimaal 8 of 3 m uit de achterste perceelsgrens), een woonunit op de perceelsgrens wordt geplaatst;
    • 2. de in sub a.3 genoemde oppervlaktenorm (100 m²) wordt overschreden;
  • c. Als de noodzaak van mantelzorg is vervallen, moet de situatie in en om de woning worden teruggebracht in de oude staat, dan wel in overeenstemming met het bestemmingsplan. Dat betekent dat daarna geen sprake meer is van afhankelijke woonruimte en de tijdelijke woonunit is verwijderd.
19.5 Specifieke gebruiksregels
19.5.1 Aan huis gebonden bedrijven en/of beroepen

Een als zodanig bestemde woning, inclusief eventueel aanwezige aangebouwde bijbehorende bouwwerken, mag mede worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf of beroep, onder de voorwaarde dat:

  • a. het medegebruik van ondergeschikte betekenis is en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair blijft;
  • b. niet meer dan 40% van de totale vloeroppervlakte van de woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken die voor woondoeleinden mogen worden gebruikt, mag worden gebruikt voor het aan huis gebonden bedrijf of beroep.
  • c. het medegebruik van aangebouwde bijbehorende bouwwerken zodanig beperkt blijft dat de afstand tussen de als zodanig gebruikte ruimte en de achterste perceelsgrens minimaal 8 m bedraagt;
  • d. de woning moet blijven voldoen aan het bepaalde in het Bouwbesluit en de bouwverordening van de gemeente Doetinchem;
  • e. degene die het aan huis gebonden bedrijf of beroep uitoefent ook de bewoner van de woning moet zijn;
  • f. alleen bedrijven of beroepen aan huis toelaatbaar zijn, die behoren tot de Lijst van aan huis gebonden beroepen en bedrijven zoals deze is opgenomen in bijlage 3;
  • g. geen onevenredige verstoring van de voorzieningenstructuur mag plaatsvinden;
  • h. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop (als ondergeschikte nevenactiviteit) van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het bedrijf of beroep aan huis;
  • i. het medegebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer mag worden aangetrokken;
  • j. het medegebruik geen nadelige invloed mag hebben op de parkeerbalans, casu quo primair op eigen terrein moet worden geparkeerd door gebruiker en bezoekers;
  • k. alleen onverlichte reclame-uitingen zijn toegestaan;
  • l. geen sprake mag zijn van werkzaamheden, activiteiten en/of opslag in de open lucht ten behoeve van de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf of beroep;
  • m. vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet mogen worden gebruikt voor de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf of beroep.
19.5.2 Wonen in aangebouwde bijbehorende bouwwerken

Aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt ten behoeve van de uitbreiding van de woonfunctie, onder voorwaarde dat de afstand tussen dat bouwwerk en de achterste perceelsgrens minimaal 8 m bedraagt. De laatstgenoemde afstandsnorm geldt niet voor bouwwerken die binnen het bouwvlak liggen.

19.5.3 Cultuurhistorisch waardevolle vrijstaande bijbehorende bouwwerken

Vrijstaande bijbehorende bouwwerken met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' mogen gebruikt worden voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf of beroep, onder de voorwaarde dat:

  • a. dit gebruik aantoonbaar bijdraagt aan het behoud van de cultuurhistorische waarde van het vrijstaande bijbehorende bouwwerk;
  • b. dat de voorwaarden als genoemd in 19.5.1 sub a en e tot en met l overeenkomstig van toepassing zijn.
19.5.4 Strijdig gebruik

Onverminderd het bepaalde in artikel 28 Algemene gebruiksregels wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van een gedeelte van een woning, dan wel een bijbehorend bouwwerk als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte.

19.6 Afwijken van de gebruiksregels
19.6.1 Aan huis gebonden bedrijven en/of beroepen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 19.5.1 sub f voor het toelaten van bedrijven of beroepen aan huis, die naar aard, omvang en hinder gelijk te stellen zijn met de in bijlage 3 opgenomen Lijst van aan huis gebonden beroepen en bedrijven.

19.6.2 Aan huis gebonden bedrijven en/of beroepen bij cultuurhistorische waarde

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 19.5.1 sub m en aan huis gebonden bedrijven en/of beroepen toestaan in vrijstaande bijbehorende bouwwerken, onder de voorwaarden dat:

  • a. het bijbehorende bouwwerk of het perceel de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' heeft;
  • b. de vestiging van een aan huis gebonden bedrijf of beroep noodzakelijk is voor het behoud van de cultuurhistorische waarde van het bijbehorend bouwwerk;
  • c. de voorwaarden in 19.5.1 onder a en d t/m l onverkort gelden.
19.6.3 Wonen in aangebouwde bijbehorende bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 19.5.2 voor het gebruik van een aangebouwd bijbehorende bouwwerk ten behoeve van de uitbreiding van de woonfunctie tot een afstand tot minimaal 3 m tussen het bouwwerk en de achterste perceelsgrens, onder de voorwaarden dat:

  • a. het bouwperceel aan de achterzijde en ter hoogte van het (geplande) bijbehorend bouwwerk grenst aan (openbaar) gebied waarop een groen-, natuur-, water-, verkeers- of daarmee vergelijkbare bestemming rust;
  • b. de ruimtelijke uitwerking van de afwijking aanvaardbaar is;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en eventuele bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
19.6.4 Mantelzorg
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 19.5.4 en toestaan dat een gedeelte van een woning dan wel een al dan niet vrijstaand bijbehorend bouwwerk wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. er bestaat aantoonbaar behoefte aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden door middel van een onafhankelijke doktersverklaring;
    • 2. er bestaat tussen de aanvrager en de zorgbehoevende een familiaire relatie;
    • 3. de totale oppervlakte die voor mantelzorg in gebruik wordt genomen maakt onderdeel uit van de in artikel 19.2.3 sub a genoemde oppervlaktenorm;
    • 4. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 5. de afstand tussen het bijbehorende bouwwerk en de achterste perceelsgrens bedraagt minimaal 8 m bedraagt; deze afstand kan worden teruggebracht naar 3 m indien de aangrenzende grond ter hoogte van de geplande woonruimte een groen-, natuur-, water-, verkeer of daarmee vergelijkbare bestemming heeft;
    • 6. er is en blijft sprake van een afhankelijke woonruimte; er mag geen nieuwe zelfstandige woning ontstaan;
    • 7. de hoogtenorm voor bijbehorende bouwwerken blijft onverminderd van kracht;
    • 8. afhankelijke woonruimte voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit en de bouwverordening;
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen in uitzonderlijke gevallen, als er geen goede alternatieven zijn, toestaan dat:
    • 1. de in sub a5 opgenomen afstandsnorm (8 m tot de achterste perceelsgrens) wordt teruggebracht tot 0 m;
    • 2. de in sub a3 genoemde oppervlaktenorm (100 m²) wordt overschreden;
  • c. Als de noodzaak voor mantelzorg is vervallen, moet de situatie in en om de woning worden teruggebracht in de oude staat, dan wel in overeenstemming met het bestemmingsplan. Dat betekent dat daarna geen sprake meer is van afhankelijke woonruimte.
19.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
19.7.1 Verbod

Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.

19.7.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 19.7.1 is niet van toepassing op:

  • a. werkzaamheden die:
    • 1. al in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    • 2. het normale onderhoud betreffen;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende bouw-/sloopvergunning of aanschrijving van burgemeester en wethouders;
  • b. gebouwen die tengevolge van een calamiteit verloren zijn gegaan;
  • c. bouwwerken waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist.
19.7.3 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 19.7.1 wordt slechts verleend als:

  • a. de bestaande architectonische, cultuurhistorische en beeldbepalende kwaliteit niet wordt aangetast;
  • b. op basis van technische en economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet verlangd kan worden;
  • c. als het bevoegd gezag voornemens is om de omgevingsvergunning te verlenen op basis van het gestelde in sub a, wordt de gemeentelijke monumentencommissie om advies gevraagd.
19.8 Wijzigingsbevoegdheid
19.8.1 Verschuiven van het bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het bouwvlak van bestaande woningen, inclusief de ter plaatse geldende aanduidingen, verschuiven, onder voorwaarden dat:

  • a. de verschuiving van het bouwvlak ten hoogste 10 m bedraagt ten opzichte van het bestaande bouwvlak, waarbij een minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van 4 m in acht genomen wordt;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de ruimtelijke uitwerking van de wijziging aanvaardbaar is;
  • d. vaststaat dat de bestaande woning wordt gesloopt binnen drie maanden na gereedmelding van de nieuwe woning;
  • e. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is gewaarborgd.
19.8.2 Wijziging bouwaanduiding

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bouwaanduiding als bedoeld in lid 19.1 sub a wijzigen in een andere in hetzelfde sub genoemde bouwaanduiding, onder de voorwaarde dat:

  • a. er in voldoende mate wordt voorzien in parkeergelegenheid op eigen terrein.
  • b. de nieuw toe te voegen woning past of toegevoegd wordt aan het gemeentelijke woningbouwprogramma.

Hiervoor komen in elk geval in aanmerking cultuurhistorisch waardevolle woningen, voorzien van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', waarbij – ter behoud van (de cultuurhistorische waarde van) het pand – een verbouwing tot meerdere woonheden gewenst of noodzakelijk is.

19.8.3 Functieaanduiding 'cultuurhistorische waarden'

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de functieaanduiding 'cultuurhistorische waarden' geheel of gedeeltelijk verwijderen als uit aanvullend cultuurhistorisch onderzoek blijkt dat ter plaatse van de aanduiding geen sprake (meer) is van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Vooraf moet advies ingewonnen worden bij de deskundige.

19.8.4 Functieverandering naar wonen

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan zodanig wijzigine dat in een cultuurhistorisch waardevol gebouw één of twee (extra) woning(en) met bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd, onder voorwaarde dat:

  • a. het betreffende gebouw aangeduid is met 'cultuurhistorische waarden';
  • b. er in totaal niet meer dan vier (extra) woningen (in twee cultuurhistorisch waardevolle gebouwen) bij komen;
  • c. als sprake is van het realiseren van twee (extra) woningen in één cultuurhistorisch waardevol gebouw, de inhoud van dat gebouw minimaal 1000 m3 is;
  • d. het betreffende gebouw deel uit heeft gemaakt van een agrarisch bedrijf;
  • e. alle aanwezige gebouwen, minus de bestaande woning(en) en 100 m2 aan bijbehorende bouwwerken per woning, moet worden gesloopt, met uitzondering van gebouw(en) met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';
  • f. de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet wordt vergroot;
  • g. de nieuwe woning(en) een inhoud hebben van minimaal 375 m3;
  • h. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan gewaarborgd is.