direct naar inhoud van 4.3 Overige aspecten
Plan: Wijnbergen - 2011 (nabij rioolgemaal)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0222.R43B038A-0004

4.3 Overige aspecten

4.3.1 Flora en Fauna

De Flora- en faunawet is per 1 april 2002 van kracht. In die wet is de zorgplicht, artikel 2, opgenomen. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.

De zorg houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Naast de zorgplicht voor álle dieren en planten zijn in de Wijziging Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet van 25 januari 2005 (Staatscourant, 2 februari 2005), drie tabellen opgenomen met een overzicht van beschermde inheemse dieren en planten. Ter voorkoming van verontrusting, verstoring, doden, vernieling van vaste rust- of verblijfplaatsen e.d. van beschermde soorten dient voorafgaand aan plan- en visievorming, uitvoering, verstrekken van vergunningen (bouw-, sloop-, aanleg-, en milieuvergunningen) en aanleg- of reconstructiewerken een inventarisatie plaats te vinden van de beschermde flora- en faunasoorten, met daaraan gekoppeld een beschrijving van de effecten en eventuele mitigerende (maatregelen om het fysische effect van barrières te verminderen) en compenserende maatregelen om de eventuele negatieve effecten te beperken of te voorkomen. Op basis van de aangetroffen soorten dient er een afweging plaats vinden voor de instandhouding van de biodiversiteit en hun ecotoop.

Bij het verlenen van een vergunning op grond van het bestemmingsplan, dienen de verbodsbepalingen artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet in acht te worden genomen. Dat houdt in dat, voorafgaand aan de verlening van een vergunning, onderzoek dient te worden uitgevoerd naar het voorkomen van dier- en plantsoorten die op grond van de Flora- en faunawet bescherming genieten. Met name binnen de stedelijke omgeving dient aandacht te worden geschonken aan de aanwezigheid van en de invloed op vleermuizen. Tevens dient te worden onderzocht in hoeverre de verstoring, vernieling of verontrusting van de beschermde soorten plaatsvindt. Indien inbreuk wordt gepleegd op de verbodsbepalingen die op grond van de bepalingen van de Flora- en faunawet zijn vastgesteld, kan een vrijstelling gelden of een verzoek tot ontheffing worden aangevraagd.

Vleermuisonderzoek

In november 2003 is door de vereniging voor zoogdierkunde en zoogdierbescherming een vleermuisonderzoek uitgevoerd op de locatie Wijnbergen. In dit onderzoek worden een aantal belangrijke vleermuis maatregelen aanbevolen. Een aantal van de aanbevelingen valt buiten de harde grenzen van het plangebied en buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan. De maatregelen hebben betrekking op de verlichting, plek van groenstroken en inrichting van groenstroken.

In het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met de aanbevelingen. Zo zijn er voldoende en ruime groenstroken opgenomen. Met dit bestemmingsplan wordt de aanleg van een deel van deze groenstroken mogelijk gemaakt. Bij de verdere uitwerking van de plannen voor Wijnbergen Het Westen en Het Midden (zoals in een verlichtingsplan en inrichtingsplan) dient er rekening gehouden te worden met aanbevolen maatregelingen.

Natuurwaarden

In maart 2004 is door de gemeente Doetinchem een onderzoek “natuurwaarden” uitgevoerd in het kader van de natuurwetgeving. Tijdens het veldonderzoek is geconcludeerd dat er verschillende beschermde diersoorten voorkomen in het plangebied Wijnbergen. Deze komen vooral voor in en langs de Kapperskolk, maar ook deels langs de bermen van wegen en op de agrarische gronden. En daarmee ook in het plangebied Gedeelte Europaweg. Hierbij is aangetekend dat er ontheffing van de flora- en faunawet aangevraagd moet worden om het gebied te kunnen ontwikkelen.

Natuurtoets

Door het in 2005 in werking treden van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) artikel 75 (van de flora- en faunawet) hoeft men niet meer altijd een ontheffing aan te vragen voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte. Daarom is het natuurwaardenonderzoek door Ecogroen advies geactualiseerd (Natuurtoets Wijnbergen, Doetinchem, 27 februari 2009). Het onderzoek is gebaseerd op meerdere veldbezoeken en een inventarisatie van bekende verspreidingsgegevens.

Op het gebied van het gebiedsgerichte natuurbeleid kan geconcludeerd worden dat de ruimtelijke ingrepen geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige Habitatrichtlijngebieden, Vogelrichtlijngebieden, Beschermde Natuurmonumenten, EHS of specifieke natuurwaarden buiten de EHS.

  • Naar aanleiding van het veldonderzoek zijn de conclusies getrokken betreffende ontheffingen en compenserende en mitigerende maatregelen. Voor Gedeelte Europaweg zijn daarbij de volgende relevant:
  • Het aanvragen van een ontheffing annex artikel 75 van de flora- en faunawet is voor flora, amfibieën, vissen, reptielen en ongewervelde niet aan de orde;
  • Voor de in het plangebied voorkomende grondgebonden zoogdieren (m.u.v. Steenmarter) en amfibieën geldt automatisch vrijstelling en is geen ontheffing nodig;
  • Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor 15 maart en na 15 juli of te controleren op broedende vogels en nesten. Overigens wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Als in de periode 15 juli – 15 november gestart wordt met de werkzaamheden dan is het van belang om na te gaan of bewoonde nesten van laat broedende soorten als Boerenzwaluw en Houtduif aanwezig zijn binnen de invloedsfeer van de plannen.

Na en tijdens de herinrichting van het plangebied bestaat de kans op vestiging van de strikt beschermde Rugstreeppad. Bij de uitvoering wordt hier nader aandacht aan besteed.

Boomwaardering

In het plangebied Gedeelte Europaweg komen enkele waardevolle bomenvoor. Voor deze bomen geldt dat ze vallen in de categorie “streven naar inpassing”.

Categorie “Streven naar inpassing”: Bij waardevolle bomen in deze categorie moet eerst worden gezocht naar inpassingsmogelijkheden. Indien dit niet te bereiken is door eenvoudige aanpassingen in het plan, vindt verlening van een kapvergunning plaats mits herplant of compensatie wordt geregeld.

De bomen in het plangebied staan langs de Europaweg.

Conclusie

Op basis van het vleermuisonderzoek dat op de locatie heeft plaatsgevonden is in het stedenbouwkundig plan rekening gehouden met de aanbevelingen voor de inrichting ten behoeve van vleermuizen.

In en langs de Kapperskolk en langs de bermen van de wegen en op de agrarische gronden komen verschillende beschermde diersoorten voor, is uit het onderzoek naar natuurwaarden gebleken. Om het gebied te kunnen ontwikkelen moet voor enkele van deze dieren ontheffing van de flora- en faunawet aangevraagd worden.

Bij de uitvoering van de werkzaamheden moet rekening worden gehouden met broedende vogels. Met name het broedseizoen (15 maart t/m 15 juli) is een risicovolle periode.

Bij de uitvoering moet aandacht besteed worden aan het mogelijke voorkomen van de Rugstreeppad omdat vestiging van dit dier mogelijk is.

Voor bomen langs de Europaweg geldt dat deze ingepast moeten worden in het stedenbouwkundig plan. Indien dit bij de uitvoering niet mogelijk blijkt zullen er kapvergunningen moeten worden aangevraagd.

4.3.2 Water

De watertoets

Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt “Anders omgaan met water” vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De watertoets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De toets heeft betrekking op alle wateren en alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik en de functie van het plangebied en de directe omgeving van het gebied, bijvoorbeeld veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit.

Het watersysteem van het plangebied

Op basis van het vigerend beleid is het wenselijk om zoveel mogelijk aan te haken op de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren'. Hier is in het plan Wijnbergen invulling aan gegeven door eerst te infiltreren en daarna vast te houden in de groene berging. Het hemelwater wordt via goten langs de straten afgevoerd naar de wadi's. De bergingscapaciteit van de wadi's is ruimschoots voldoende, maar in extreme omstandigheden (1x per 100 jaar) zal er via een overloopconstructie in combinatie met een infiltratieriool het overtollige water naar de groene bergingen worden afgevoerd. In het plangebied zit dusdanig veel berging dat er zelfs nagenoeg geen sprake is van afvoer van de groene bergingen naar het water in de Kapperskolk.

In het plangebied loopt een wadi die deel uitmaakt van het hierboven beschreven watersysteem voor Wijnbergen Het Westen en Het Midden.

Waterplan Doetinchem

In paragraaf 2.5.11 is het Waterplan Doetinchem behandeld. Het beleid dat daarin is verwoord is vertaald in deze waterparagraaf.

Waterhuishoudkundige aspecten

Thema   Toetsvraag   Relevant  
Hoofdthema's  
Veiligheid   1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?  
1. Nee
2. Nee  
Riolering en
afvalwaterketen  
1. Is er een toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van waterschap?  
1. Nee; er zijn geen bestemmingen waarbinnen functies kunnen worden toegevoegd die afvalwater produceren
2. In het plangebied is een persleiding gelegen. Tevens is hierin een rioolgemaal opgenomen
3. In de directe nabijheid van het plangebied is geen RWZI gelegen  
Wateroverlast (oppervlakte- water)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
1. Ja; er wordt oppervlakteverharding toegevoegd
2. Ja, . Het hemelwater wordt via goten langs de straten afgevoerd naar de wadi's (deze liggen buiten het plangebied van dit bestemmingsplan, maar binnen het plangebied van Wijnbergen Het Westen en het Midden).
3. De Kapperskolk(se watereliding) de Wijnbergse loopgraaf en het zijkanaal  
Grondwater- overlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?  
1. Het plangebied van Wijnbergen Het Westen en Het Midden) is grotendeels geschikt voor het infiltreren van hemelwater. Alleen de (kleilaag van de) komgronden is ongeschikt om water te infiltreren, hier dient grondverbetering toegepast te worden. Dit is goed mogelijk in combinatie met de vereiste ophoging van het plangebied.
2. Het plangebied (Wijnbergen Het Midden en Het Westen) staat onder invloed van de Oude IJssel. Hierdoor komen periodiek hoge grondwaterstanden voor en is er geen afvoer uit het plangebied mogelijk. Dit betekent dat relatief veel waterberging vereist wordt en dat delen van het plangebied verhoogd moeten worden tot circa N.A.P.+12,25 m. De exacte maaiveldhoogte wordt vastgesteld op basis van de grondbalans. Verder is
3. Nee
4. Dempen is niet direct aan de orde. Wel vinden er aanpassingen plaatst aan de Zijleiding (waterloop langs de Europaweg)  
Oppervlakte- waterkwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?  
1. Nee, vanuit het plangebied wordt er geloosd op nabijgelegen wadi's. De bergingscapaciteit van de wadi's is ruimschoots voldoende, maar in extreme omstandigheden (1x per 100 jaar) zal er via een overloopconstructie in combinatie met een infiltratieriool het overtollige water naar de groene bergingen worden afgevoerd. In het plangebied zit dusdanig veel berging dat er zelfs nagenoeg geen sprake is van afvoer van de groene bergingen naar het water in de Kapperskolk.
2. Nabij het plangebied ligt geen HEN of SED water
3. Nee  
Grondwater- kwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
Volksgezond- heid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstarten uit het gemengde of verbeterde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
1. Nee
2. Nabij het plangebied wordt openbaar gebied gerealiseerd dat grenst aan waterbergingsruimte (wadi)  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?   1. Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
1. Nabij bevindt zich de gemeentelijke EVZ langs de Kapperskolk
2. Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
1. het plangebied ligt nabij de Wijnbergse loopgraaf die in beheer is bij het waterschap
2. Nee  
Aandachtsthema's  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   1. Nee  
Cultuur- historie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   1. Nee  

Toelichting per relevant waterhuishoudkundig thema

Voor het Stedenbouwkundig Plan voor het gebied Wijnbergen Het Midden en Het Westen is de verplichte Watertoets uitgevoerd (Waterhuishoudkundig- en rioleringsplan Wijnbergen, Oranjewoud BV.,juli 2008). Het plangebied van dit bestemmingsplan is daarin meegenomen. Conclusies uit dit onderzoek zijn:

Het plangebied (Wijnbergen Het Midden en Het Westen) staat onder invloed van de Oude IJssel. Hierdoor komen periodiek hoge grondwaterstanden voor en is er geen afvoer uit het plangebied mogelijk. Dit betekent dat relatief veel waterberging vereist wordt en dat delen van het plangebied verhoogd moeten worden tot circa N.A.P.+12,25 m. De exacte maaiveldhoogte wordt vastgesteld op basis van de grondbalans. Verder is het plangebied grotendeels geschikt voor het infiltreren van hemelwater. Alleen de (kleilaag van de) komgronden is ongeschikt om water te infiltreren, hier dient grondverbetering toegepast te worden. Dit is goed mogelijk in combinatie met de vereiste ophoging van het plangebied.

Op basis van het vigerend beleid is het wenselijk om zoveel mogelijk aan te haken op de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren'. Hier is in het plan invulling aan gegeven door eerst te infiltreren en daarna vast te houden in de groene berging. Het hemelwater wordt via goten langs de straten afgevoerd naar de wadi's. De bergingscapaciteit van de wadi's is ruimschoots voldoende, maar in extreme omstandigheden (1x per 100 jaar) zal er via een overloopconstructie in combinatie met een infiltratieriool het overtollige water naar de groene bergingen worden afgevoerd. In het plangebied zit dusdanig veel berging dat er zelfs nagenoeg geen sprake is van afvoer van de groene bergingen naar het water in de Kapperskolk.

Het ontwerp heeft uiteindelijk geresulteerd in een duurzame, robuuste en veilige inrichting van de waterhuishouding en riolering. Belangrijkste aspecten zijn de bovengrondse afvoer van hemelwater, het zelfregulerende karakter en de veilige inrichting. Daarnaast is voldoende ruimte voorzien voor het uitvoeren van beheer en onderhoud.

4.3.3 Monumenten en archeologie

Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.

Met het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg in september 2007 is het verdrag wettelijk verankerd en is de Monumentenwet 1988 herzien. Het belangrijkste doel van deze wet is het behoud van het archeologisch erfgoed ter plekke. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en een afweging te maken. Vroegtijdig onderzoek maakt ruimte voor de overweging om archeologievriendelijke alternatieven toe te passen. Wie dan ondanks de aanwezigheid van archeologische waarden toch de grond in wil, moet archeologisch (voor)onderzoek doen en de kosten daarvan op zich nemen. Ook als het onderzoek uiteindelijk tot een opgraving leidt.
Het archeologiebeleid van de gemeente Doetinchem is er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die ook als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.

Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. In haar rol van bevoegd gezag kan de gemeente van initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen vragen aan te geven wat de effecten van de voorgenomen bodemingrepen zullen zijn op de eventueel aanwezige archeologische waarden. Om deze reden heeft de gemeente Doetinchem (mede als uitvoering van de nota cultuurhistorie) een archeologische beleidskaart laten opstellen waarop de archeologische vindplaatsen en verwachtingszones zijn aangegeven. Afhankelijk van de (verwachtings)waarde in een (deel)gebied zal het beschermingsregime meer of minder streng zijn. De archeologische beleidskaarten zijn samen met de erfgoedverordening op 18 november 2010 door de gemeenteraad van Doetinchem vastgesteld. De archeologische beleidskaarten zijn terug te vinden op www.doetinchem.nl/Leven/Cultuurhistoriewelkom/Cultuurhistorie/Rapporten.aspx

Het plangebied ligt volgens de beleidskaart in een zone met een lage archeologische verwachting (laag voor nederzettingsresten, hoog voor geïsoleerde organische archeologische resten). In 1998 is door RAAP archeologisch adviesbureau in het hele plangebied Wijnbergen een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd waarbij vijf vindplaatsen zijn aangetroffen, waarvan er twee inmiddels grotendeels zijn opgegraven. Ter plaatse van het plangebied zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.

In het plangebied bevinden zich geen monumenten en bouwkundige en/of landschappelijke elementen met een cultuurhistorische waarde

Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen zijn voor wat betreft het aspect archeologie en monumenten. Wel dient te allen tijde rekening te worden gehouden met de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) in verband met de mogelijkheid tot toevalsvondsten.

4.3.4 Verkeer en parkeren

Uitgangspunten bij de inrichting van de wegen binnen het plangebied zijn:

  • de functie van de weg conform het wegencategoriseringsplan (wegennetvisie), dit betekent voor erftoegangswegen 30km/h en voor ontsluitingswegen 50 km/uur;
  • de inrichting van de weg (het wegbeeld) moet het gewenste rijgedrag en de rijsnelheid 'afdwingen';
  • herkenbare inrichting van de verschillende verkeersruimtes door materiaal/kleur;
  • de (kwaliteit van de) leefomgeving staat centraal;
  • de weg dient na realisatie goed te beheren te zijn (beheerbewust ontwerpen);
  • snelheidsremmende maatregelen worden getroffen in erftoegangsstraten en op gebiedsontsluitingsstraten waar kwetsbare verkeersdeelnemers de weg moeten kruisen.

In het plangebied Gedeelte Europaweg is de verbreding van de Europaweg opgenomen en een deel van de verkeersstructuur van de te ontwikkelen wijk Wijnbergen.

Europaweg

De Europaweg is een belangrijke uitvalsweg en staat in directe verbinding met de autosnelweg A18. In de toekomst zal de Europaweg in het kader van het Mobiliteitsplan 2007 verbreed worden naar 2x2 rijstroken. Hier is in het plan rekening mee gehouden.

Verkeersstructuur Wijnbergen

In de verkeersstructuur is geen sprake van een duidelijke hiërarchie. Alle straten vallen binnen de 30 kilometerzone en zijn gelijk in maatvoering en materialisering. Kruisingen van straten zijn vormgegeven met een plateau, dat ter plaatse van de kruising een snelheidsremmend effect heeft.

Naast de weg is aan één zijde een trottoir opgenomen.

Voetgangers

Naast de weg in Wijnbergen is aan één zijde een trottoir opgenomen. Daarnaast houdt het plan rekening met een langzaam verkeersverbinding die de Wijk Wijnbergen via een brug over de Europaweg verbindt met Dichteren en de NS halte De Huet.

Fietsstructuur

In de wijk Wijnbergen is een nieuwe fietsroute opgenomen die in oostwestelijke richting de westelijk gelegen woonwijken ontsluiten zorgt voor een directe route naar de NS halte De Huet Hiervoor zal over de Europaweg een fietsbrug worden gerealiseerd. Hiermee is in het plan rekening gehouden.

Openbaar vervoer
Door het plangebied is geen ov-verbinding (bus) opgenomen. Via de langzaam verkeerroutes in het plan Wijnbergen zijn de ov- haltes net buiten Wijnbergen bereikbaar.

Parkeren

In het stedenbouwkundig plan is zoveel mogelijk parkeren op eigen terrein het uitgangspunt. Vrijstaande woningen, tweekappers en hoekwoningen hebben in de wijk Wijnbergen daarom minimaal één parkeerplaats op eigen terrein. Bij rijwoningen wordt op straat geparkeerd.
In het Gedeelte Europaweg staan de garages minimaal 11 meter achter de voorgrens van de bestemming. Hierdoor is het mogelijk om op de oprit twee auto's achter elkaar te parkeren.

Daarnaast is in het Gedeelte Europaweg haaks parkeren opgenomen ten behoeve van de rijwoningen in het aangrenzende deel Het Westen Zuid.

De parkeerbalans van de ontwikkeling Wijnbergen Het Westen en Het Midden, gebaseerd op de voorlopige verkaveling, treft u aan als bijlage 1.