direct naar inhoud van 2.2 Rijksbeleid
Plan: Hamburgerbroek-Intermecoterrein 2010
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0222.R35B031A-0003

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte, d.d. 27 februari 2006, bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen tot 2020, met een doorkijk tot 2030. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het kabinet kiest daarbij voor het motto 'decentraal wat kan en centraal wat moet'.

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om op een duurzame en efficiënte wijze ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies, de leefbaarheid van Nederland te waarborgen en te vergroten en de ruimtelijke kwaliteit van stad en platteland te verbeteren. Daarbij wordt speciaal aandacht geschonken aan het scheppen van de juiste condities voor het toepassen van ontwikkelingsplanologie. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen:

  • Versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • Bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • Borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  • Borging van de veiligheid.

De nota bevat generieke regels ter waarborging van de algemene basis van ruimtelijke kwaliteit in brede zin, de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen. In de Nota Ruimte geeft het rijk voor de nationale ruimtelijke hoofdstructuur, de gebieden en netwerken die het kabinet van belang acht, middels lagenbenadering de basiskwaliteit aan.

Voor het bestemmingsplan Hamburgerbroek-Intermecoterrein 2010, staan in de Nota Ruimte geen specifieke ontwikkelingen beschreven. De ontwikkeling van een braakliggende inbreidingslocatie past wel binnen de doelstelling "bevordering van krachtige steden". Dit bestemmingsplan sluit aan op de doelstellingen zoals aangegeven in de nota.

2.2.2 Wet op de archeologische monumentenzorg

Sinds september 2007 hebben we te maken met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het archeologisch erfgoed in situ (ter plekke). Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Vroegtijdig onderzoek maakt ruimte voor de overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Wie ondanks de aanwezigheid van archeologische waarden toch de grond in wil, moet archeologisch (voor)onderzoek doen en opgravingen betalen.

In de meeste gevallen is de gemeente bevoegd gezag en daarmee verantwoordelijk voor toetsing van de onderzoeksrapporten, het nemen van selectiebesluiten en goedkeuring van de Programma's van Eisen en dergelijke. In het geval van provinciale en rijksmonumenten zijn dat de hogere overheden.

Eén van de gevolgen van de nieuwe wetgeving is de noodzaak voor gemeenten om de archeologische waarden in kaart te brengen en op grond hiervan beleid te maken. De gemeente Doetinchem heeft een archeologische verwachtingswaardenkaart opgesteld, waarbij het plangebied een lage archeologische verwachting kent. Gelet op de grootte van het plangebied is op basis van het gemeentelijk beleid archeologisch onderzoek noodzakelijk. In paragraaf 4.3.3wordt hier nader op ingegaan. Dit bestemmingsplan sluit aan op de doelstellingen zoals aangegeven in de wet.

2.2.3 Stad en Milieu

De Interimwet stad-en-milieubenadering is op 1 februari 2006 van kracht geworden. Dankzij deze wet krijgen gemeenten de mogelijkheid af te wijken van wettelijke normen voor bodem, geluid, lucht, stank en ammoniak. Zij kunnen alleen een afwijkingsbesluit nemen als dit leidt tot zuinig en doelmatig ruimtegebruik en een optimale leefomgevingskwaliteit. Het afwijken van milieukwaliteitseisen is alleen toegestaan indien per saldo de leefkwaliteit in het gebied vooruit zal gaan.

Aangezien de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan alle wettelijke milieunormen (zie voor de verantwoording hiervan hoofdstuk 4), is de stad- en milieubenadering niet van toepassing.

Om de leefomgeving van de bewoners en gebruikers van het plangebied zo optimaal mogelijk te maken, zal bij de realisatie van het plan maximaal rekening gehouden worden de gezondheidsadviezen van de GGD. Deze adviezen staan verwoord in de GGD Richtlijn Gezonde Woningbouw uit 2005, deze richtlijn is als bijlage 11 toegevoegd.