Plan: | Zonnepark Europaweg - 2020 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0222.DwB004-0001 |
Op 8 juni 2017 heeft de gemeenteraad van Doetinchem de gebiedsuitwerking Europaweg (zie Bijlage 1 Gebiedsuitwerking Europaweg) vastgesteld. De 'gebiedsuitwerking Europaweg' kent diverse deelprojecten die de komende jaren gerealiseerd worden.
Afbeelding: uitsnede gebiedsuitwerking Europaweg
Onderdeel van de gebiedsvisie is de realisatie van een zonnepark ten westen van de Europaweg. De gronden direct ten zuiden van de Sicco Mansholtweg zijn in de gebiedsvisie rechtstreeks aangewezen voor de ontwikkeling van een zonnepark. De gronden verder naar het zuiden en de gronden ten noorden van de Sicco Mansholtweg zijn aangewezen voor een eventuele toekomstige uitbreiding. Specifiek en tegelijkertijd met de besluitvorming over de 'gebiedsuitwerking Europaweg' heeft de gemeenteraad besloten om de planologisch ruimte te gaan creëren voor de ontwikkeling van een dergelijk zonnepark ten zuiden van de Sicco Mansholtweg. Voorliggend bestemmingsplan is daarvan het resultaat. De gemeente Doetinchem is grondeigenaar van een aantal percelen ten zuiden van de Sicco Mansholtweg met een oppervlakte van circa 1,68 hectare.
De gronden ten noorden van de Sicco Mansholtweg zijn in eigendom bij een particulier. Getracht is deze gronden te betrekken in de huidige ontwikkeling maar dat heeft niet tot het gewenste resultaat geleid.
Het plangebied wordt omsloten door de Kilderseweg aan de westzijde, de Sicco Mansholtweg in het noorden en de Europaweg aan de oostzijde. Ten zuiden zijn agrarische gronden gelegen. Ten westen van het plangebied bevindt zich de woonwijk Dichteren.
Er heeft een grondruil plaatsgevonden waardoor de zuidelijke perceelsgrens grotendeels in één lijn ligt. Hierdoor is het mogelijk om het plangebied effectief in te delen, waardoor ook het businesscase sluitend wordt.
Een deel van het erf van het perceel Kilderseweg 19, ten oosten van de woning, zal mogelijk onderdeel uitmaken van de beoogde grondruil. Voor het geval de grondruil tot stand komt is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de agrarische gronden direct ten zuiden van de woning Kilderseweg 19. Middels deze wijzigingsbevoegdheid kan het erf ten oosten van de woning verplaatst worden naar de gronden ten zuiden van de woning.
Afbeelding: ligging plangebied
Het bestemmingsplan 'Zonnepark Europaweg - 2020' is een gedeeltelijke herziening van het in het plangebied geldende bestemmingsplan 'Stedelijk gebied - najaar - 2019' (vastgesteld op 30 maart 2020). De gronden kennen hierin grotendeels de bestemming 'Agrarisch'. Ook de bestemmingen 'Wonen', 'Groen' en 'Water' komen voor.
Daarnaast kennen de gronden verschillende archeologische dubbelbestemmingen en voor een deel de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.
De realisatie van een zonnepark past niet binnen de bestemming 'Agrarisch' omdat die gronden bestemd zijn voor agrarische bedrijvigheid en daarnaast, onder andere, voor extensieve dagrecreatie, fiets- en wandelpaden, verhardingen, water, groen en nutsvoorzieningen.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
De plannaam 'Zonnepark Europaweg - 2020' is gekozen omdat op deze locatie, gelegen nabij de Europaweg, een zonnepark mogelijk wordt gemaakt.
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie mogelijk van een zonnepark. Het plangebied is momenteel in gebruik als agrarische landbouwgrond. Het plangebied grenst aan de oostzijde aan een groenzone langs de Europaweg. Ook aan de noordzijde van het plangebied, direct ten zuiden van de Sicco Mansholtweg, bevindt zich een groenzone inclusief waterpartij. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan andere agrarische gronden. Westelijk grenst het plangebied vrijwel direct aan de Kilderseweg. Aan deze zijde van het plangebied is de woning Kilderseweg 19 gelegen waarvan het erf min of meer wordt omsloten door het plangebied.
Gemeente Doetinchem heeft de ambitie om energieneutraal te zijn in 2030. Uit het in 2016 vastgestelde koersdocument 'Doetinchem natuurlijk duurzaam' (d.d. 18 februari 2016), in samenhang met de vaststelling van de gebiedsuitwerking Europaweg (d.d. 8 juni 2017), volgt dat in ieder geval de gemeentelijke gronden langs de Europaweg worden ingezet voor duurzame energieopwekking in de vorm van een zonnepark.
De ambitie is om het zonnepark voor 100% in eigendom te laten zijn bij de inwoners van Doetinchem. Voor de ontwikkeling van het zonnepark is daarom door een actieve groep inwoners een burgercoöperatie opgericht. Zij hebben de taak op zich genomen om het park tot ontwikkeling en exploitatie te brengen.
Circa 1 hectare van het zonnepark wordt daadwerkelijk bebouwd met zonnepanelen. Om het zicht op de panelen van buiten het park te beperken wordt het zonnepark landschappelijk ingepast. Basis hiervoor is de Gebiedsvisie Europaweg waarin o.a. de ontwikkeling van zonneparken ingebed wordt in een landschappelijke basis met recreatiemogelijkheden. In 2018 is deze visie uitgewerkt in een totaal groenplan voor de Europaweg. De zone langs de Kilderseweg wordt daarbij aangehouden als een recreatief aantrekkelijke route met een combinatie van weitjes, boomgaarden en erven aan weerszijden. Deze zijde van het zonnepark zal zich zodanig in dat lint moeten voegen dat het aantrekkelijk is om langs te fietsen en een groene buffer biedt naar de zonnepanelen. Eventueel zicht op de panelen is zo goed te verzachten. De noord en oostzijde van het zonnepark worden geflankeerd door lager gelegen rietzones en watergangen. Op de overgang van het hoger gelegen zonnepark naar het rietland zal een steilrand ingeplant worden met gebiedseigen struweelhagen. Buiten het park om wordt een wandelpad aangelegd dat een ommetje uit de wijk mogelijk maakt. De groenstructuren maken deel uit van een totale versterking van de natuurlijke potenties van het gebied en vergroten de biodiversiteit.
Het zonnepark betreft een invulling van de gronden voor de komende 20 tot 30 jaar. De zonnepanelen zullen op een stellage worden gemonteerd met een lichte hellingshoek voor de maximale lichtopbrengst. De panelen hebben een oriëntatie op het zuiden. Tussen de rijen stellages zullen paden komen voor onderhoud.
Naast de zonnepanelen zal er ook een transformatorgebouw op het terrein gerealiseerd worden om de stroom te kunnen leveren op het net. Omwille van de beveiliging wordt het zonnepark langs de gehele buitenzijde voorzien van een hekwerk van ten hoogste 2 meter. Ook het hekwerk zal zoveel mogelijk landschappelijk worden ingepast.
Voor het onderhouden van het zonnepark kunnen dieren worden ingezet. Hierbij valt te denken aan schapen. Vanwege de stellages is maaien niet gemakkelijk. Daarnaast kan door gebruik te maken van dieren het plangebied dubbel worden gebruikt.
In dit hoofdstuk komt het overheidsbeleid aan de orde dat van invloed is op het voorliggende bestemmingsplan. Uit onderzoek blijkt dat de volgende beleidsstukken niet van invloed zijn:
Deze plannen zijn daarom ook niet verder toegelicht in dit plan. Het beleid wat wel van invloed is op de ontwikkeling is in dit hoofdstuk verwoord en afgewogen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 inwerking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.
De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste Rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.
Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het Rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's.
Planspecifiek
De SVIR geeft aan dat het primair de taak van provincies en gemeenten om voldoende ruimte te bieden voor duurzame energie-voorziening (zoals zonne-energie en biomassa). Het ruimtelijke rijksbeleid voor duurzame energie opwekking beperkt zich enkel tot grootschallige windenergie op land en op zee, gelet op de grote invloed op de omgeving en de omvang van deze opgave.
Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien geldende bestemmingsplannen niet voldoen aan het Barro dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkingtreding van het besluit zijn aangepast.
Bij besluit van 28 augustus 2012 (inwerking getreden op 1 oktober 2012) is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen hoofdinfrastructuur (reserveringen voor hoofdwegen en landelijke spoorwegen en vrijwaring rond Rijksvaarwegen), de elektriciteitsvoorziening, het regime van de herijkte ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).
Planspecifiek
Het Barro doet geen specifieke uitspraken over zaken die in dit plan worden geregeld.
De Ladder voor duurzame verstedelijking (verder: 'de Ladder') is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De uitgangspunten hierbij zijn dat de ontwikkeling voorziet in een behoefte, en dat de ontwikkeling in eerste instantie in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.
Artikel 3.1.6 lid twee Bro omschrijft de ladder als volgt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Voor de Ladder is dus een onderzoek nodig die uit twee stappen bestaat:
De toepassing van de Ladder is mede bepaald door uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS). De ABRS heeft in een 'overzichtsuitspraak' op 28 juni 2017 op een rij gezet hoe de Ladder gebruikt moet worden. Hiermee wordt houvast geboden aan de rechtspraktijk.
In navolging op de ladder voor duurzame verstedelijking zoals opgenomen in de Bro, heeft provincie Gelderland in haar 'Omgevingsvisie Gelderland' de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik' opgenomen.
Planspecifiek
Het aanleggen van een zonnepark op de huidige agrarische percelen is geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Op basis van eerdere uitspraken van de Raad van State blijkt dat soortgelijke projecten die niet tot leegstand van bestaande bebouwing leiden, niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro kunnen worden aangemerkt. Voorbeelden hiervan zijn de aanleg van een weg, windpark of een hoogspanningsleiding. Een toets aan de Ladder is daarom niet van toepassing. Op basis van de jurisprudentie kan gesteld worden dat een zonnepark niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt beschouwd en dat de laddertoets niet hoeft te worden uitgevoerd.
Het 'Energieakkoord voor duurzame groei' bevat afspraken over energiebesparing, meer duurzame energie en extra werkgelegenheid. In het energieakkoord zijn tien pijlers opgenomen:
Het kabinet heeft deze afspraken gemaakt met onder meer werkgevers, vakbonden en milieuorganisaties. Het kabinet beschouwt het akkoord als een belangrijke stap op weg naar een 100% duurzame energievoorziening.
Het is de bedoeling dat het Energieakkoord in 2019 opgaat in het bredere Klimaatakkoord. Het Klimaatakkoord bereidt de weg naar een C02-arme energievoorziening en een circulaire en duurzame economie in het midden van deze eeuw.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling sluit aan bij de doelstellingen rondom duurzame energieopwekking. Vooral de tweede en derde pijler zijn belangrijk. In het energieakkoord wordt uitgegaan van een opwekking van 186 PJ (Peta Joule) energie uit hernieuwbare energiebronnen. Om te komen tot deze energieopwekking zijn alle vormen van energieopwekking nodig: wind, biomassa en zon.
Momenteel bedraagt het aandeel zonne-energie minder dan 1% van de totale energievraag. Het toekomstige zonnepark levert daarom een belangrijke bijdrage aan de doelstelling van het Rijk om te komen tot een aandeel van 16% van duurzaam opgewekte energie in het totale Nederlandse energieverbruik in 2023. Het project past zodoende in het energiebeleid van het Rijk zoals dat is neergelegd in het Energieakkoord.
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is op 19 december 2018 door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld. De visie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving in Gelderland. Samen met de Omgevingsverordening heeft de provincie al vooruit gelopen op de Omgevingswet. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in samenspraak met de omgeving.
De provincie streeft naar een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit wil de provincie bereiken door de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Hiervoor zijn zeven ambities benoemd om richting te geven:
Met vier 'spelregels' of 'doe-principes' - doen, laten, zelf en samen - wordt er werking aan gegeven.
Dit is het kader waarbinnen de provincie wil werken en afwegingen wil maken.
Energietransitie
Gelderland is in 2050 klimaatneutraal. Dit bereiken we door grootschalige besparing en opwekking uit verschillende duurzame bronnen van energie, zoals wind, zon, waterkracht, biomassa en bodemenergie. Innovatie en het uitrollen van bewezen technieken wordt gestimuleerd. Als tussendoel realiseert Gelderland in 2030 55% broeikasgasreductie.
Klimaatadaptatie
Gelderland is in 2050 klimaatbestendig. We zijn goed voorbereid en toegerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar.
In 2020 heeft de provincie, samen met partners, de risico's en kansen van het veranderen klimaat in beeld gebracht en strategieën opgesteld die leidraad zijn voor ons handelen.
Circulaire economie
Gelderland wordt de eerste afval-loze provincie in Nederland. Afval bestaat niet meer; er zijn alleen nog grondstoffen die blijvend hun waarde behouden in de schone industrie.
Om dit te bereiken is in 2030 het gebruik van primaire grondstoffen in Gelderland met 50% teruggebracht.
Biodiversiteit
In 2050 gaat het goed met de biodiversiteit in Gelderland. Er wordt natuur-inclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overals waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden.
In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.
Bereikbaarheid
In 2050 is de groei van de mobiliteit op een slimme manier opgevangen en verplaatsen mensen in Gelderland zich veilig, snel, betaalbaar en klimaatneutraal. Snel en veilig internet fungeert daarbij als alternatief voor fysieke verplaatsingen.
In 2050 is het netwerk voor goederenvervoer in Gelderland toegankelijk, duurzaam en klimaatneutraal.
In 2030 is al ons busvervoer zonder uitstoot en is 35% van het totaal aantal verplaatsingen met de fiets.
Vestigingsklimaat
De concurreerde positie van Gelderland binnen het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen wordt verder versterkt. Om onderscheidend te blijven, halen we in 2050 maximaal profijt uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten.
In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. Gelderland is hierin koploper van Nederland.
Woon- en leefomgeving
Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. We benutten de bestaande bebouwde omgeving optimaal met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen.
Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas. Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.
Themakaarten
Bij de visie zijn een aantal themakaarten aanwezig. Deze hebben betrekking op de volgende hoofdonderwerpen:
Daarmee is voor een aantal onderwerpen specifiek beleid vastgelegd. Op de themakaart milieubeleid staan geen aspecten die betrekking hebben op de gemeente Doetinchem. Bij 'onderzoek en conclusie' is de verdere toetsing aan deze themakaarten verwoord.
Uitvoering beleid
In het kader van de uitvoering van de visie, zijn ook drie beleidsdocumenten vastgesteld:
Planspecifiek
De provincie Gelderland zet in om in 2050 energieneutraal te zijn. De voorgenomen ontwikkeling past goed bij dit voornemen. Het opwekken van zonne-energie staat dan ook specifiek in de provinciale visie beschreven.
In de visieschets Energietransitie zijn de gebieden in en rondom Doetinchem aangemerkt als mogelijkheden voor opwekking van zonne-energie. Bij planvorming moet er wel rekening gehouden worden met sterke Gelderse kwaliteit zoals natuur, het rivierenlandschap met haar uiterwaarden en het zicht op erfgoed.
De provincie beschrijft het plangebied als een zone waar de gebiedskwaliteiten geen obstakel vormen voor de ontwikkeling van grote zonneparken. Wel heeft de gemeente de uiteindelijke bevoegdheid om hier een groot zonnepark toe te staan, de rol van de provincie hierin is inspirerend en verbindend.
De Omgevingsverordening is op 19 december 2018 door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld. Hierin zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Samen met de Omgevingsvisie heeft de provincie al vooruit gelopen op de Omgevingswet. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving.
De verordening bevat regels op het gebied van:
Voor het overige staan in de Omgevingsverordening geen specifieke regels die de ontwikkeling beïnvloeden.
Planspecifiek
Het realiseren van een groot zonneveld in Doetinchem is mogelijk op basis van de omgevingsverordening Gelderland. Het plangebied ligt in een beschermingszone voor de molen. Vanwege de beperkte hoogte van de bouwwerken vormt de ontwikkeling van het zonnepark echter geen belemmering voor het gebruik van de molen. Hier wordt verder op in gegaan in de paragraaf Molenbiotoop.
De gemeente Doetinchem is medeondertekenaar van het Gelders Energieakkoord (GEA). Voor de komende jaren volgt het GEA het SER Energieakkoord: 16% duurzaam opgewekte energie in 2023 en jaarlijks 1,5% energiebesparing. Gedurende die transitieperiode zal Nederland immers nog steeds broeikasgassen in de atmosfeer brengen. Om minimaal 50% CO2 reductie in 2030 te bereiken, zullen de Gelderse ondertekenaars grote inspanningen moeten gaan leveren. Samen met andere regio's en nationale partners (zoals de topsector energie) streeft Gelderland naar een CO2 reductie van meer dan 60% in 2030. Dat heeft een enorme impact op de economie, ruimte en sociaal/maatschappelijke werkelijkheid in de provincie.
De 'Toekomstagenda Duurzaam Gelderland' is nadrukkelijk geen definitief, vaststaand gegeven maar een proces met een 'rollende agenda' waaraan de ondertekenaars de komende jaren zullen meewerken. Op basis van het GEA is een uitvoeringsplan opgesteld dat een groot aantal onderwerpen, acties en maatregelen omvat om de transitie naar een klimaatneutrale provincie te versnellen.
Binnen de organisatie van het GEA vindt kennisdeling en samenwerking plaats en worden innovatieve ideeën uitgewerkt. De ontwikkeling van het zonnepark past binnen het thema 'zon' van het GEA. Naast de strategie van zon op daken zullen initiatiefnemers versnelling brengen in de productie van hernieuwbare energie met grootschalige grondgebonden zonneparken. Zonneparken zullen dan ook een integraal onderdeel gaan vormen van het landschap.
Planspecifiek
In het Gelders Energieakkoord wordt aangegeven dat er ook gedacht moet worden aan collectieve of bedrijfsmatige ontwikkeling van grootschalige grondgebonden zonnepark. Hiervoor kan gedacht worden aan initiatieven zowel binnen als buiten de bebouwde kom. Door landschappelijk inpassing kan het zijn dat velden niet te zien zijn in een gesloten landschap en juist laag in het zicht liggen in open landschappen.
Op 26 april 2012 heeft de gemeenteraad van Doetinchem de Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012 vastgesteld. Dit is een actualisatie van de Regionale structuurvisie uit 2004.
Als basis voor ruimtelijk beleid zijn er een aantal speerpunten voor de regio benoemd. Dat zijn:
In de Regionale Structuurvisie Achterhoek is met betrekking tot het speerpunt duurzame energie opgenomen, dat de Achterhoek nadrukkelijk kiest voor een bijdrage aan duurzame energieproductie. Ingezet wordt op een klimaat- en energiezuinige ‘groene’ Achterhoek met een uitgekiende hernieuwbare energiemix, waarbij biomassa zeer kansrijk lijkt.
Opwekking, transport en gebruik van energie dienen in de Achterhoek meer dan voorheen gericht te zijn op duurzame bronnen, methoden en technieken. De Achterhoek heeft ambities om tot 50% reductie van CO2 uitstoot in 2020 te komen en uiteindelijk tot een 100% duurzame energieopwekking. Dit is neergelegd in ‘Het akkoord van Groenlo’. De Achterhoek maakt daarbij met name de keuze voor biogas en zonne-energie.
Planspecifiek
De realisatie van het beoogde zonnepark draagt bij aan de doelstellingen zoals opgenomen in de regionale structuurvisie en afspraken die zijn vastgelegd in 'Het akkoord van Groenlo'.
Op 26 september 2013 heeft de gemeenteraad van Doetinchem de Structuurvisie Doetinchem 2035 vastgesteld. Deze structuurvisie schetst een beeld van de huidige ruimtelijke situatie en gaat zowel in op de kwaliteiten als op onderdelen waar verbeteringen denkbaar zijn. Er worden ruimtelijke kaders geschetst waarbinnen de gemeente Doetinchem de komende jaren wil werken.
Daarnaast is met betrekking tot zonne-energie de link gelegd naar het 'Akkoord van Groenlo (2009)' (zie ook de vorige paragraaf). Daarin is een aantal uitgangspunten vastgesteld voor de aanpak van duurzame energiewinning. De gemeente Doetinchem heeft zich via dit akkoord verbonden aan de afspraak om net als de andere gemeenten 30.000 m2 aan zonnepanelen te realiseren. De realisatie van het beoogde zonnepark draagt bij aan die afspraak.
Verder bevat de Structuurvisie Doetinchem 2035 geen specifieke voorwaarden met betrekking tot het plangebied of het thema voor de ontwikkeling van het plangebied.
Planspecifiek
In de structuurvisie 'Doetinchem 2035' wordt zonne-energie aangegeven dat de gemeente Doetinchem zich verbonden heeft met het 'Akkoord van Groenlo (2009)' om 30.000m2 aan zonnepanelen te realiseren. Het voorgenomen plan draagt bij aan deze doelstelling.
Op 18 februari 2016 heeft de gemeenteraad het koersdocument Doetinchem Natuurlijk Duurzaam vastgesteld. In het koersdocument staat beschreven wat duurzaamheid voor Doetinchem betekent, welke middelen de gemeente inzet en welke doelen de gemeente heeft om onze duurzaamheidsambities te behalen.
Duurzaamheid is een heel breed begrip. Voor Doetinchem komt duurzaamheid terug op de beleidsvelden energie, natuur, klimaat, circulaire economie, mobiliteit en duurzame producten en diensten. De gemeente zet zichzelf in als verbinder die andere partijen ondersteunt en enthousiasmeert bij hun duurzame initiatieven.
Met het koersdocument legt de gemeente de focus voornamelijk op het terrein van energie. Op dit terrein kan de gemeente grote "winsten" behalen. Doetinchem wil, samen met de andere Achterhoekse gemeenten, in 2030 energieneutraal zijn. Dit doet de gemeente door zowel energie te besparen als schone energie op te wekken. De gemeente ziet het als taak om deze energietransitie te faciliteren en te stimuleren. Daarbij wil de gemeente het goede voorbeeld geven en de te banen wegen vrijmaken.
Wat betreft de energiebesparing richt de gemeente zich voornamelijk op de bestaande woningvoorraad en het bedrijfsleven. De gemeente informeert en zorgt voor subsidieregelingen of leningen. Wat betreft energieopwekking zijn zon, biomassa en ook wind kansrijke duurzame energiebronnen. In theorie kan elk gebouw voorzien in zijn eigen duurzame energieopwekking. Daar waar dit niet mogelijk is bieden collectieve duurzame energievoorzieningen het alternatief.
Voor grootschalige opwekking van zonne-energie onderzoekt de gemeente Doetinchem twee locaties: het A18 Bedrijvenpark en het gebied rond de Europaweg. Via een nieuw op te zetten digitaal platform gaat de gemeente op zoek naar locaties en partners om het opwekken van duurzame energie aan te jagen.
Planspecifiek
Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van een zonnepark. Het koersdocument is hier mede aanleiding voor. Het zonnepark draagt bij aan de daarin geformuleerde ambitie om in 2030 energieneutraal te zijn. In het koersdocument is aangegeven dat de opgewekte energie voor zowel eigen gebruik als voor derden opgewekt kan worden.
Op 24 april 2019 is het beleidskader Duurzame energieopwekking door de gemeenteraad van Doetinchem vastgesteld. De gemeente Doetinchem heeft de ambitie uitgesproken in 2030 energieneutraal te willen zijn. De eerste stap is de kaders vast te stellen waaraan de opwekking duurzame energie aan moet voldoen. In het beleid zijn de uitgangspunten geschetst en geeft de gemeente aan dat opwekkingsinitiatieven samen met belanghebbende vormgegeven worden, waarbij ruimte geboden wordt aan medezeggenschap. De gemeente Doetinchem wil haar inwoners mee laten profiteren van kansen en opbrengsten. De lusten kunnen in verschillende vormen tot uiting komen en van meerwaarde zijn voor mens of landschap, waarbij de gemeente oog houdt voor landschappelijke cultuurhistorische waarden en waar nodig deze herstelt en indien mogelijk versterkt.
De energietransitie is de overgang van fossiele brandstoffen naar volledig duurzame brandstoffen. De energietransitie is een beleidsdoel dat is neergelegd in het Klimaatakkoord van Parijs. Een akkoord op de opwarming van onze aarde beperkt te houden tot 1,5o. De gemeentes hebben een belangrijke rol in de energietransitie, zeker waar het gaat om het bieden van ruimte voor ontwikkeling en plaatsing van duurzame energiebronnen.
In het beleidskader worden uitgangspunten benoemd welke de basis is voor vestiging van grootschalige duurzame energieopwekking in Doetinchem.
De uitgangspunten zijn:
Alle vormen en bronnen van duurzame energie zijn nodig. Er zijn diverse bronnen van duurzame energie, te weten:
De energietransitie zal met de komst van duurzame energiebronnen de komende jaren een flinke verandering teweeg brengen, zeker ook op het netwerk.
Initiatieven voor grootschalige duurzame energieopwekking worden samen met de omgeving en belanghebbende vormgegeven. Initiatiefnemers moeten daarbij het voortouw nemen en stellen daarbij in samenwerking met iedereen die het project aangaat, in het bijzonder omwonenden een participatieplan op.
Landschappelijke inpassing zonneparken
Voor zonneparken gaat het in eerste instantie om inpassing in een bestaand landschap, waarbij karakteristieken behouden of zelfs verwerkt kunnen worden. Uitgangspunten hierbij zijn:
De gemeente Doetinchem heeft een rol in de initiatieven die ontstaan daar waar het gaat om grootschalige duurzame energieopwekking. De gemeente ziet voor zichzelf een belangrijke rol als het gaat om het geven van het goede voorbeeld, het verbinden van partijen en initiatiefnemer en financiële bijdragen.
Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling van het zonnepark aan de Europaweg is een gemeentelijk plan waarmee de gemeente laat zien de opwekking van duurzame energie serieus te nemen. Het behouden, en waar mogelijk versterken, van ruimtelijke kwaliteit en een zo groot mogelijke maatschappelijke betrokkenheid staan voorop. De ruimtelijke kwaliteit wordt geborgd middels een landschappelijk inpassingsplan en de maatschappelijk betrokkenheid uit zich in het feit dat het zonnepark wordt ontwikkeld door een coöperatie bestaande uit (vooral) omwonenden.
Dit hoofdstuk geeft de randvoorwaarden van de milieukundige aspecten en andere omgevingsaspecten waarmee rekening gehouden moet worden bij het bouwen en bij de inrichting en het beheer van het plangebied. Deze aspecten kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van bepaalde locaties. Als dit zo is, blijkt dit uit de tekst onder het bepaalde aspect.
Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit mag niet worden gebouwd op verontreinigde grond. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.
Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:
Onderzoek en conclusie
Het plangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone "overig". Op basis van de ontgravingskaart (van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Doetinchem) is de te verwachten kwaliteitsklasse van de bovengrond "landbouw natuur". Grote delen zijn in het verleden onderzocht. Op basis van de beschikbare informatie zijn ten hoogste lichte verontreinigingen te verwachten. Deze vormen geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging en de uitvoerbaarheid van het plan.
Indien binnen het plangebied een gebouw wordt geplaatst dat wordt aangemerkt als verblijfsruimte (men er langer dan 2 uur per dag verblijft) dient voor de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de 'activiteit bouwen' een bodemonderzoek uitgevoerd te worden conform de NEN 5725 / NEN 5740 en indien daar aanleiding voor bestaat de NEN 5707, door een daarvoor erkend en gecertificeerd bedrijf. De oprichting van een zodanig gebouw is in dit plan niet aan de orde.
In de Wet geluidhinder, en de daarbij behorende Besluiten en Regelingen, is bepaald dat bij de beslissing op een aanvraag voor een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan op binnen de onderzoekzones van industrieterreinen, wegen en spoorwegen te realiseren geluidsgevoelige gebouwen of terreinen de waarden uit de Wet geluidhinder in acht dienen te worden genomen.
Onderzoek en conclusie
Een zonnepark is zelf geen geluidgevoelig object. Akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op het park is dan ook niet noodzakelijk.
Anderzijds maakt het zonnepark ook geen of nauwelijks geluid wat hoorbaar is buiten de grenzen van het park. De zonnepanelen produceren geen geluid en de omvormers en transformatoren produceren slechts een verwaarloosbare hoeveelheid geluid. De omvormers en transformatoren zullen niet aan de buitenranden van het zonnepark geplaatst worden. Het zonnepark heeft een minimale verkeersaantrekkende werking omdat het slechts incidenteel zal worden bezocht voor beheer en onderhoud. Enkel tijdens de aanleg fase is er sprake van geluidsgevoelige werkzaamheden. Het aspect geluid is daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Onderzoek en conclusie
De beoogde ontwikkeling leidt vanwege de zeer geringe uitstoot niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit van enige betekenis. Voor de aanlegfase is er een tijdelijke en beperkte toename in verkeersbewegingen te verwachten en in de gebruiksfase zal er zeer incidenteel verkeer zijn in verband met beheer en onderhoud. Luchtkwaliteit is daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.
Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's en richt zich op het gebruik, de opslag, de productie van gevaarlijke stoffen en het transport van gevaarlijke stoffen. De gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen:
Er bevindt zich een LPG vulpunt aan de Europaweg.
Afbeelding: externe veiligheidscontour van LPG vulpunt
Voor inrichtingen (bedrijven) is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' van belang. In dit besluit wordt externe veiligheid omschreven als 'de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting waar een gevaarlijke stof bij betrokken is'.
Voor transport is de 'Wet vervoer gevaarlijke stoffen' van belang. Daarnaast zijn er een aantal besluiten en regelingen vastgesteld waarin het beleid verder uitgewerkt is.
Bij externe veiligheid wordt een onderscheid gemaakt tussen een plaatsgebonden risico en een groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon, die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-5 (één op 100.000) en een contour waarbinnen deze kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt. Binnen deze contour mogen in ieder geval geen kwetsbare objecten (onder andere scholen, gebouwen waar zich veel mensen bevinden en gebouwen waar zich minder zelfredzame personen kunnen bevinden) aanwezig zijn of geprojecteerd worden.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Voor de contour van het groepsrisico geldt in ieder geval dat het niet wenselijk is om hier kwetsbare bestemmingen toe te staan. Het streven moet zijn om het aantal personen binnen het invloedsgebied onder de oriëntatiewaarde en waar mogelijk zo laag mogelijk te houden.
Onderzoek en conclusie
Het zonnepark is geen kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (er zijn geen personen structureel aanwezig). Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn dan ook geen belemmeringen aan de orde.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
Onderzoek en conclusie
Het zonnepark zelf betreft, in het kader van milieuzonering, geen milieugevoelige functie. Anderzijds levert het zonnepark ook geen gevaar of hinder op voor omliggende gevoelige functies. Alleen de benodigde transformatoren en omvormers produceren een zeer geringe hoeveelheid geluid. Gezien de bestaande afstand tot omliggende woningen van minimaal 20 meter staat op voorhand vast dat van hinder geen sprake zal zijn. Bij de plaatsing van eventuele transformatorstations dient rekening te worden gehouden met de aanwezige woningen. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Een zonnepark vormt geen inrichting in de zin van de Wet milieubeheer (bron: Infomil).
Per 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. De Wet natuurbescherming is het wettelijke stelsel voor de bescherming van natuurgebieden, bos en planten en diersoorten. De wet is de vervanger van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. De Wet natuurbescherming regelt allereerst de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en plant- en diersoorten. Daarnaast bevat deze wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden.
De Wet natuurbescherming verschilt in principe niet met de Flora- en faunawet ten aanzien van Europees beschermde soorten. De bescherming van de Wet natuurbescherming beperkt zich tot soorten van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn waarvan Nederland tot hun natuurlijke verspreidingsgebied behoort. Bij de nationaal beschermde soorten zijn wel verschillen tussen de lijsten onder de Wet natuurbescherming en de Flora- en faunawet. Ten eerste hebben een aantal Europese soorten van bijlage II van de Habitatrichtlijn hun strikte bescherming verloren zoals de vissen biervoorn, rivierprik en kleine modderkruiper. Andere bijlage II soorten vallen nu onder het 'nationale' regime van de andere soorten, zoals de gewone zeehond. Daarnaast zijn veranderingen opgetreden in de bescherming van de soortgroepen dagvlinders, libellen, vissen en vaatplanten. Dit omdat onder de Wet natuurbescherming de lijsten voor nationaal beschermde soorten beter afgestemd zijn met de Rode Lijsten. Dit heeft geleid tot het vervallen van de bescherming voor bijvoorbeeld uit Nederland verdwenen dagvlinders, de vissen, mierensoorten en een groot aantal plantensoorten. Anderzijds zijn er nieuwe dagvlinders, libellen en plantensoorten bijgekomen.
Bij het verlenen van een vergunning op grond van het bestemmingsplan, moeten de verbodsbepalingen van de wet in acht worden genomen; er kunnen als gevolg van ingrepen en ruimtelijke ontwikkeling overtredingen van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming optreden. Dat houdt in dat tijdig, voorafgaand aan de verlening van een vergunning onderzoek moet worden uitgevoerd, zodat een eventuele overtreding voorkomen wordt.
Het onderzoek heeft als doel om in te schatten of er planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.
Tevens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op Natura 2000-gebieden, houtopstanden die middels de Wet natuurbescherming zijn beschermd, of op gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland.
Ten aanzien van soortenbescherming geldt binnen de stedelijke omgeving dat daarbij gedacht moet worden aan de aanwezigheid van en de invloed van de plannen op vleermuizen en broedvogelsoorten zoals de huismus en de gierzwaluw. De vaste rust- en verblijfplaatsen en deels ook de functionele leefomgeving van deze soort(groep)en zijn jaarrond beschermd. In het landelijk gebied komen bijvoorbeeld de jaarrond beschermde steenuil, buizerd en de das voor.
Indien uit onderzoek blijkt dat er sprake is van dreigende overtreding van de Wet natuurbescherming kan in enkele gevallen met maatregelen (bijvoorbeeld werken buiten broedseizoen) overtreding voorkomen worden. Bezette nesten van alle inheemse vogelsoorten zijn beschermd en mogen niet opzettelijk verstoord worden. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart t/m 15 juli, maar broedgevallen daarbuiten zijn ook beschermd.
Indien uit onderzoek blijkt dat opzettelijk verstoren of de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen niet te voorkomen is, dient een ontheffing te worden aangevraagd op basis van een projectplan. Een projectplan dient als begeleidend document voor een ontheffingsaanvraag. In het projectplan zijn maatregelen verwoord waarmee de functionaliteit van een rust- of verblijfplaats van een beschermde soort behouden blijft en schade aan individuen wordt voorkomen. Deze maatregelen kunnen van invloed zijn op de (her) inrichting van een gebied. Het niet verkrijgen van een ontheffing is van invloed op de haalbaarheid van een project.
De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming. De bevoegdheid voor het verlenen van ontheffingen en vrijstellingen bij soortenbescherming ligt grotendeels bij de provincies. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000-gebieden (de gebiedenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.
Onderzoek en conclusie
In maart 2018 is door Staring Advies een quickscan natuurtoets uitgevoerd voor het zuidelijk deel met het doel te inventariseren of door de geplande activiteiten schade kan ontstaan aan beschermde natuurgebieden en beschermde flora en fauna. In maart 2019 in door Staring Advies een quickscan natuurtoets uitgevoerd voor het noordelijk deel.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in het Gelders Natuur Netwerk (GNN) of in een Groene Ontwikkelingszone (GO). Het dichtstbijzijnde GNN natuurgebied is de Oude IJssel op circa 800 meter afstand. Langs de zuidrand van de A18 ligt een GO op een afstand van circa 630 meter.
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Op ruim 11,3 km ligt het Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Door de aard en omvang van de activiteiten worden geen significante negatieve effecten verwacht.
Soortenbescherming
Uit de onderzoeken blijkt:
Uit het onderzoeksrapport blijkt dat er vanuit dit aspect geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het zonnepark. In verband met het voorkomen van de huismus, kerkuil en steenuil wordt aanbevolen om de landschappelijke inpassing van het zonnepark op de habitatseisen van deze soort te richten, bijvoorbeeld door behoud van een kruidenrijke rand rondom het gebied.
Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 2 Quickscan natuurtoets Zonnepark Doetinchem toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
Binnen de invloedsfeer van de geplande locatie staan diverse bomen. In augustus 2018 is door ANDE(R)S Boomtechnisch Advies een Bomen Effect Analyse (BEA) uitgevoerd om te beoordelen of de betreffende bomen te handhaven of (financieel) te compenseren zijn. De bomen zijn beoordeeld conform de "Kapaanvraag Bomen" van de gemeente Doetinchem. Alle bomen met een stamomtrek van 60 cm of kleiner zijn vergunnings- en compensatievrij.
Onderzoek en conclusie
Uit het rapport blijkt dat zich binnen het plangebied een drietal soorten bomen bevinden, te weten: veldesdoorn, wilg en zomereik. De conditie van deze bomen is goed. De omtrek van deze bomen is 15 cm. Aangezien de omtrek van alle bomen kleiner is dan 60 cm, zijn alle bomen vergunnings- en compensatievrij.
Uit de BEA volgt dat bij de inrichting van het zonnepark geen rekening gehouden hoeft te worden met de aanwezige bomen.
Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 3 Bomen Effect Analyse toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
Het waterschap laat in dit waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn. Vanuit de primaire taakgebieden zijn dit in de planperiode 2016-2021:
Het plangebied ligt in het zuidelijk deel van Doetinchem in het stroomgebied van de Oude IJssel, dat in de watervisie van het Waterschap Rijn en IJssel als 'basissyteem' is gekarakteriseerd. Ten zuiden van de Sicco Mansholtweg ligt de Dichterense Tochtsloot. Deze sloot staat in verbinding met de Wijnbergse Loopgraaf. De Dichterense Tochtsloot wordt beheerd en onderhouden door het Waterschap Rijn en IJssel en beschermd door de keur van het waterschap.
In het stedelijk gebied is de waterhuishouding in eerste instantie gericht op het voorkomen van (grond)wateroverlast.
Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt “Anders omgaan met water” vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De watertoets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De toets heeft betrekking op alle wateren en alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik en de functie van het plangebied en de directe omgeving van het gebied, bijvoorbeeld veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit. Deze toets is in de navolgende tabel opgenomen.
Thema | Toetsvraag | Relevant | ||
Hoofdthema's | ||||
Veiligheid | 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? 2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? |
nee nee |
||
Riolering en afvalwaterketen |
1. Is er een toename van het afvalwater (DWA)? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van waterschap? |
nee nee nee |
||
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak? 2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
nee nee nee |
||
Grondwater- overlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? 3. Is in het plangebied sprake van kwel? 4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? |
nee nee nee nee |
||
Oppervlaktewater- kwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied? |
nee nee nee |
||
Grondwater- kwaliteit | Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | nee | ||
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstarten uit het gemengde of verbeterde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
nee nee |
||
Verdroging | Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? | nee | ||
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? |
nee nee |
||
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
ja nee |
||
Aandachtsthema's | ||||
Recreatie | Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | nee | ||
Cultuurhistorie | Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | nee |
Bij de beoogde ontwikkeling worden de zonnepanelen op metalen frames bevestigd. Tussen de frames is voldoende ruimte aanwezig zodat het regenwater verspreid op het maaiveld kan vallen. Omdat hierdoor voldoende infiltratie kan plaatsvinden, wordt de ontwikkeling niet gezien als toename in verharding. De ontwikkeling heeft ook geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
De kwaliteit van het afvloeiende hemelwater zal toereikend zijn voor infiltratie in de bodem. Er zal geen sprake zijn van beïnvloeding van de bodem- en grondwaterkwaliteit. In verband hiermee wordt het zonnepark niet aangesloten op het rioolstelsel.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundig systeem ter plaatse.
Het gemeentelijke beleid van archeologie en cultuurhistorie sluit aan bij het provinciale beleid van deze aspecten. In de volgende twee paragrafen wordt nader ingegaan op archeologie en cultuurhistorie.
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: archeologische waarden moeten als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed worden meegenomen en worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.
Met het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in september 2007 is het verdrag wettelijk verankerd en is de Monumentenwet 1988 herzien. Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht, die de Wamz en de Monumentenwet 1988 heeft vervangen.
Een belangrijk archeologisch doel van de Erfgoedwet is om het archeologisch erfgoed ter plekke te behouden. Daarom is het verplicht om vroegtijdig in het proces van de ruimtelijke ordening rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en hierin een afweging te maken. Door vroegtijdig onderzoek te doen ontstaat namelijk ruimte om te overwegen om archeologievriendelijke alternatieven toe te passen.
Als het archeologisch bodemarchief niet kan worden ontzien, kan voorafgaande aan de bodemverstoring een archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Of een onderzoek nodig is en welk onderzoek dit moet zijn, wordt bepaald op basis van de aanwezige archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingreep. De kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die ook als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.
Een betere bescherming van de archeologie en het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om goed inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het archeologisch bodemarchief. Daarom heeft de gemeente Doetinchem een archeologische beleidskaart laten opstellen door adviesbureau RAAP, waarop de archeologische vindplaatsen en verwachtingszones zijn aangegeven. Afhankelijk van de (verwachtings)waarde in een gebied zal het beschermingsregime meer of minder streng zijn.
De archeologische beleidskaarten zijn op 18 november 2010 door de gemeenteraad van Doetinchem vastgesteld. De archeologische beleidskaarten worden periodiek geactualiseerd aan de hand van uitgevoerd archeologisch onderzoek. De geldende meest recente versie van de kaarten is terug te vinden op
http://www.doetinchem.nl/cultuurhistorie/rapporten_43307/item/archeologische-waarden-e n-verwac htings kaarten_45965.html. De archeologische beleidskaarten worden vastgesteld op basis van de archeologische waarden en verwachtingskaart. Op basis van de beleidskaart wordt de dubbelbestemming bepaald.
Afbeelding: archeologische dubbelbestemmingen
De uitgangspunten voor het archeologiebeleid sluiten al aan op het nieuwe beleid, dat regionaal is opgesteld. Dit beleid staat in de nota 'Archeologie met beleid. Afwegingskader voor archeologiebeleid in de Regio Achterhoek' (vastgesteld in 2013). Dit beleid geeft een verlichting van de grenzen voor archeologisch onderzoek. De gebieden zoals deze in de archeologische beleidskaarten onderscheiden zijn, veranderen hier niet door.
Onderzoek
Het plangebied valt op de gemeentelijke beleidskaart deels binnen een zone AWG-categorie 2 (niet te zien op bovenstaande kaart). Een zone AWG-categorie 2 ziet op archeologische monumenten met een attentiezone van 50 m. Voor deze categorie geldt dat er bij bodemingrepen dieper dan 30cm, of dieper dan de bekende bodemverstoring, vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. De in het plangebied geplande ingrepen overschrijden de gestelde waarden waardoor archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Op en rond de beoogde locatie voor het zonnepark zijn in het verleden reeds verschillende archeologische onderzoeken uitgevoerd.
In oktober 2018 heeft Salisbury Archeologie b.v. een bureauonderzoek (BO) uitgevoerd met betrekking tot het plangebied. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 4 Archeologisch onderzoek 1 toegevoegd aan dit bestemmingsplan. Bij de bepaling van de zuidgrens van het plangebied is ten tijde van het onderzoek uitgegaan van de beoogde grondruil. Het plangebied had een totale omvang van circa 1.6 hectare.
Op basis van het bureauonderzoek is een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten binnen het plangebied vastgesteld. Deze verwachting is gebaseerd op archeologische boringen die binnen het plangebied zijn gezet en archeologisch onderzoek in de omgeving van het plangebied. Bij voorkeur wordt door middel van planaanpassing de bodem verhoogd zodat archeologische resten niet verstoord zullen worden. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm –mv wordt geadviseerd om binnen het plangebied vervolgonderzoek uit te voeren. Gezien de reeds uitgevoerde booronderzoeken binnen het plangebied wordt aangeraden om geen verkennend booronderzoek uit te voeren maar direct over te gaan op karterend booronderzoek.
De conclusie van het karterend booronderzoek (definitieve versie d.d. 11 april 2019) is dat proefsleuvenonderzoek wordt aanbevolen. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 5 Archeologisch onderzoek 2 toegevoegd aan dit bestemmingsplan. Ten aanzien van deze aanbeveling merkt de regioarcheoloog in zijn beoordeling van de rapportage op dat de noodzaak tot proefsleuvenonderzoek wel afhangt van de aard van de bodemverstoring. De aard van de bodemverstoring wordt volgens de regioarcheoloog echter niet duidelijk uit het rapport en evenmin uit de voorafgaande bureaustudie.
In een latere beoordeling voegt de regioarcheoloog daaraan toe dat het plaatsen van zonnepanelen op dunne palen weinig verstorend is. Alleen het leggen van de benodigde kabels en het plaatsen van een transformatorhuis zullen werkelijk verstorend zijn. Indien de kabels echter op een diepte van maximaal 50 cm beneden het huidige maaiveld worden gelegd en de bouw van het transformatorhuis binnen de 100 m2 blijft is archeologisch onderzoek naar zijn mening niet noodzakelijk. Alleen als dit niet mogelijk is dan is een proefsleuvenonderzoek noodzakelijk.
Omdat de hierboven beschreven grondruil niet door dreigde te gaan is in juli 2019 archeologisch onderzoek uitgevoerd op het gemeentelijk perceel kadastraal bekend als gemeente Doetinchem, sectie A nummer 397. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 6 Archeologisch onderzoek 3 toegevoegd aan dit bestemmingsplan. Het selectieadvies van Salisbury Archeologie b.v. luidt dat op basis van de resultaten van het onderzoek het plangebied vrij kan worden gegeven voor de geplande werkzaamheden. Op basis van het karterende booronderzoek is de hoge archeologische verwachting binnen het plangebied bijgesteld naar laag. Er blijkt geen sprake meer te zijn van een intact archeologisch relevant niveau. Ook zijn er geen archeologische indicatoren aangetroffen.
Conclusie
Voor de realisatie van het zonnepark is geen proefsleuvenonderzoek noodzakelijk ingeval de kabels op een diepte van maximaal 50 cm beneden het huidige maaiveld worden gelegd en de bouw van het transformatorhuis binnen de 100 m2 blijft. Aan deze voorwaarden wordt voldaan.
De cultuurhistorie is in Doetinchem vastgelegd in de nota Continuïteit in Karakter, Cultuurhistorie Doetinchem (vastgesteld 21 september 2017) en de Erfgoedverordening gemeente Doetinchem 2013 (vastgesteld 30 mei 2013). In het plangebied zijn geen panden aanwezig die geïnventariseerd zijn als cultuurhistorisch waardevol.
Ter waarborging van de windvang en het zicht op historische molens zijn door de provincie molenbiotopen vastgesteld. De molenbiotoop betreft het gebied rondom de molen dat beschermd wordt tegen het oprichten van bebouwing en beplanting in verband met de windvang en het zicht op de molen.
Het plangebied is voor een belangrijk deel gelegen binnen de invloedsfeer van de molenbiotoop van de Auroramolen.
Afbeelding: molenbiotoop
De molenbiotopen worden berekend aan de hand van de formule, zoals gehanteerd in het provinciale molenbeleid, verankert in de Ruimtelijke Verordening Gelderland.
H = X / N + c * Z
H = maximale obstakelhoogte
X = afstand tussen molen en obstakel
N = verhoudingsfactor (140 voor open, 75 voor ruw, 50 voor gesloten gebied)
c = constante = 0,2
Z = ashoogte
Voor de Auroramolen geldt bij N dat het gelegen is in ruw gebied. De verhoudingsfactor N is dus 75.
De ashoogte (Z) van de molen is 10,80 meter.
Terrein hoogteverschillen worden verdisconteerd. Dit betekent dat de hoogte van de terp, als deze er is, bij de berekende waarde mag worden opgeteld.
Tot in ieder geval 100 meter afstand van de molen mogen obstakels niet hoger zijn dan de hoogte van de molenstelling + terp. Op grotere afstand wordt de maximale obstakelhoogte berekend aan de hand van bovenstaande formule.
Onderzoek en conclusie
De kortste afstand tussen molenstelling en beoogde locatie voor het zonnepark bedraag 130 meter. De maximale toegestane obstakelhoogte moet dus worden berekend aan de hand van de genoemde formule. De berekening ziet er als volgt uit:
H = 130/75 + 0,2 * 10,80 = 3,74 meter.
X= afstand tussen molen en obstakel: 130 meter
N = 75
c = 0,2
Z = 10,80 meter
De obstakelhoogte op het beoogde terrein dat het dichtst bij de molen is gelegen mag maximaal 3,74 meter bedragen. De maximale hoogte van obstakels (gebouwen, bouwwerken en beplanting) blijft ruim onder de 3,74 meter. Voorzien is in bouwwerken en beplanting niet hoger dan 3 meter. De molenbiotoop vormt geen belemmering voor de realisatie van het zonnepark en vice versa.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.- beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben (ook wel genoemd de 'vergewisplicht'). Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, er moet worden nagegaan of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd om te zien of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
Conclusie
De realisatie van een zonnepark is als zodanig niet opgenomen als activiteit in kolom 1 onderdeel C of onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Uit jurisprudentie volgt (ECLI:NL:RBOVE:2018:3422 en ECLI:NL:RVS:2019:2770) daarnaast dat de realisatie van het zonnepark niet kan worden beschouwd als:
Wat betreft de categorie landinrichtingsproject blijkt uit de jurisprudentie dat het moet gaan over een locatie gelegen in het buitengebied en over een (grootschalige) ontwikkeling met substantieel karakter, waarbij een zonnepark op een perceel van 4,3 ha als onvoldoende substantieel wordt beschouwd. De locatie van het beoogde zonnepark in onderhavig geval is allereerst gelegen binnen de bebouwde komgrenzen in zin van de Wegenverkeerswet. Daarnaast en bovenal is de omvang van het te realiseren zonnepark circa 1,6 ha, waarmee de omvang kleiner is dan het oppervlak van 4,3 ha dat als onvoldoende substantieel wordt beschouwd. Ten aanzien van de categorie stedelijk ontwikkelingsproject zijn de gevolgen voor het milieu in onderhavig geval ook beperkt tot visuele hinder en landschappelijke aantasting. Dat het realiseren van een zonnepark niet beschouwd kan worden als een landinrichtingsproject (categorie D 9), stedelijk ontwikkelingsproject (categorie D 11.2) of industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water (categorie D 22.1), maakt dat voor de realisatie van het zonnepark geen vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Het glazen oppervlak van zonnepanelen kan zorgen voor reflectie en daarmee voor hinder voor de buren, of gebruikers van de openbare ruimte. Dit is in feite de enige hinder die zonnepanelen kunnen opleveren. De hinder hangt af van de locatie (stand en hoogte spiegelend vlak) en de stand van de zon (de tijd en de tijd van het jaar). De hinder werkt net als bij een spiegel (maar dan in mindere mate), waarin de hoek van de invallende lichtstraal, de hoek van de uitvallende lichtstraal bepaalt. Hoe steiler de helling van de panelen, hoe groter de kans op hinder. Wanneer de panelen vrij vlak (35 graden of minder) worden opgesteld, gaat de reflectie omhoog zodat er voor de omgeving geen hinder door reflectie optreedt. Logischerwijs is achter de zonnepanelen (noordzijde) ook geen sprake van een spiegelend effect. De meest rendabele hellingshoek van de zonnepanelen (in de traditionele opstelling) is in Nederland 35 graden. Steiler leidt tot minder rendement. Bij een symmetrische opstelling (oost-west) wordt een kleinere hellingshoek toegepast van 10 tot 13 graden. Omdat zonnepanelen in een maaiveldopstelling in de meest ideale stand kunnen worden geplaatst, zal de hellingshoek nooit hoger zijn dan 35 graden.
Zoals hiervoor is aangegeven, is hinder door reflectie in een maaiveldopstelling niet te verwachten. Wel is het 'oplichten' van de panelen in de zon zichtbaar. Dit leidt niet tot hinder vanwege het licht, maar maakt wel dat de zonnepanelen opvallen. Dit oplichten wordt door middel van een coating op de panelen tegengegaan. Ook wordt door middel van een landschappelijke inpassing het opvallen van de panelen, waar dit nodig is, voorkomen.
Dit bestemmingsplan is een ontwikkelingsplan, waarmee het mogelijk wordt gemaakt dat er zonnepalen worden geplaatst op agrarische gronden. Duidelijk is voor welke doeleinden de grond en de gebouwen mogen worden gebruikt en wat er aan nieuwe bebouwing wordt toegestaan. Dit biedt rechtszekerheid aan de burger. Het plan is daarom opgezet als een gedetailleerd bestemmingsplan. De bestaande situatie is echter geen vaststaand gegeven. Er vinden voortdurend nieuwe ontwikkelingen plaats. Het plan moet flexibiliteit bieden om op deze ontwikkelingen in te kunnen spelen.
De regels bestaan uit de volgende onderdelen:
De inleidende regels omvatten de in de planregels gebruikte begripsomschrijvingen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2). Hiemee is planspecifiek vastgelegd wat bedoeld wordt en hoe gemeten moet worden. Als een begrip niet omschreven is, dan geldt de algemeen gangbare uitleg van het begrip.
In de bestemmingsregels zijn de regels voor de verschillende bestemmingen omschreven. Elke bestemmingsregel is, in overeenstemming met de RO-Standaarden 2012 waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (2012), in beginsel opgebouwd uit:
De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn in hoofdzaak bestemd voor agrarische cultuurgrond en, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zonnepark', tevens voor het opwekken van energie door middel van het omzetten van zonlicht in electriciteit en/of warmte met gebruik van zonnepanelen. Binnen de bestemming zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het agrarisch gebruik en ten behoeve van een zonnepark toegestaan. Gebouwen zijn alleen toegestaan ten behoeve van het zonnepark.
Op de agrarische gronden direct ten zuiden van de woning Kilderseweg 19 ligt een wijzigingsbevoegdheid naar 'Wonen' en/of 'Tuin'. Met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid kan, in geval van een grondruil, het erf achter de woning verplaatst worden naar de gronden ten zuiden van de woning.
De gronden binnen de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor structurele groenvoorzieningen en extensieve dagrecreatie. In de regels is een beperkte bebouwingsregeling opgenomen voor gebouwen (nutsvoorzieningen) en bouwwerken geen gebouwen zijnde (straatverlichting, straatmeubilair, en dergelijke) ten behoeve van de bestemming en eromheen gelegen openbaar gebied.
Ten behoeve van extensieve dagrecreatie mogen fiets- en wandelpaden worden aangelegd. Onder extensieve dagrecreatie wordt ook het plaatsen van onder andere bankjes, tafels en prullenbakken begrepen. Met een afwijking zijn onder voorwaarden parkeervoorzieningen, nieuwe inritten en geluidswerende voorzieningen in de bestemming 'Groen' toegestaan.
Bestaande waterlopen, waterpartijen (al dan niet overkluisd) en oevers, zijn bestemd met de bestemming 'Water'. ook zijn de gronden bestemd voor het behoud en de versterking van eventuele aanwezige natuurwaarden.
De bestemming 'Wonen' omvat alle percelen waarop woningen en bijbehorende bouwwerken zijn toegelaten.
De hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het bouwvlak ligt in principe om de bestaande bebouwing en heeft een afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van 3 meter. Bij de begrenzing aan openbaar gebied, bijvoorbeeld bij de functie natuur, water en verkeer is een afstand van 2 meter aangehouden. De diepte van het bouwvlak is afhankelijk van het type woning. Zo heeft een vrijstaande woning een bouwvlakdiepte van 15 meter. Twee-aaneen (twee-onder-een-kap) woningen en aaneengebouwde woningen hebben een bouwvlakdiepte van 13 meter. Daarmee wordt aangesloten op het Planologisch beleid 2011. Daarnaast wordt aangesloten op de al geldende mogelijkheden.
De bouwvlakken zijn voorzien van een bouwaanduiding. Zo is te zien of vrijstaande, twee-aaneen (twee-onder-een-kap), aaneengebouwde of gestapelde woningen aanwezig zijn.
De diepte van het bouwvlak is op de plankaart aangegeven. De maximaal toegestane goothoogte en de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen zijn in een maatvoeringssymbool op de plankaart opgenomen. Vanwege het behoud van het karakter van de woning zijn bestaande legale afwijkende maten, via de bestaande maten regeling toegestaan.
Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan binnen de bestemming 'Wonen' en het daarin gelegen bouwvlak. Zij moeten op minimaal 1 meter achter de voorgevel van de woning worden gebouwd. Deze afstand sluit aan op de stedenbouwkundige opzet van de wijk en voorkomt brede gevelaanzichten. Overdekte eigen zwembaden (binnenbaden) zijn aan te merken als gebouwen. Op binnenbaden zijn daarom de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken van toepassing.
Ten behoeve van het bouwen van het hoofdgebouw buiten het bouwvlak kan onder voorwaarden een afwijking worden verleend. Ook kan een afwijking worden verleend voor het plaatsen en gebruiken van een tijdelijke woonunit als woonruimte voor mantelzorg. Zie hiervoor ook de algemene uitleg bij 5.2.2.7 Afwijking voor mantelzorg.
Op gronden met de bestemming 'Wonen' is de uitoefening van een vrij beroep en een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf toegestaan. Voorwaarde daarvoor is dat de woonfunctie in alle gevallen de hoofdfunctie binnen de bestemming blijft. In beperkte mate mag bij de uitoefening van een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf ook detailhandel plaatsvinden. Overige detailhandel is binnen de bestemming 'Wonen' nadrukkelijk uitgesloten.
In de bestemming 'Wonen' is één wijzigingsbepaling opgenomen. Die wijzigingsbepaling ziet op wijziging van de bestemming 'Wonen' naar 'Agrarisch'. Met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders, in geval van een grondruil, het erf achter de woning omgezet worden naar agrarisch gebruik met zonnepanelen.
Binnen de dubbelbestemming 'Leiding-Riool' wordt de ondergrondse persleiding bestemd.
Archeologie
De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 2, 3 en 4' zijn eerder in de toelichting al uitgelegd. Zie paragraaf 4.10 Archeologie en cultuurhistorie.
Bij de woning is een afwijking bij de bouw- en gebruikregels opgenomen voor het toestaan van een mantelzorgwoning. De afwijking is bedoeld voor het plaatsen en gebruiken van een tijdelijke woonunit als woonruimte voor mantelzorg. Hier zijn wel voorwaarden aan verbonden, bijvoorbeeld dat de ruimtelijke uitwerking aanvaardbaar is.
Deze standaardbepaling heeft als doel te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruik gemaakt.
De algemene gebruiksregel luidt dat het verboden is om gronden en opstallen te gebruiken in strijd met de bestemming. Hierbij zijn een aantal gebruiksvormen specifiek benoemd. Gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemming of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken wordt toegelaten.
In de algemene aanduidingsregels kunnen zo nodig de regels met één of meerdere gebiedsaanduidingen een plaats krijgen. De volgende aanduidingsregels komen in dit bestemmingsplan voor:
Vrijwaringszone - molenbiotoop
De gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' is eerder in de toelichting al uitgelegd. Zie paragraaf 4.11 Molenbiotoop.
De algemene afwijkingsregel voorziet in de mogelijkheid om op ondergeschikte onderdelen af te wijken van de regels van het bestemmingsplan. Bijvoorbeeld voor kleine bouwwerken voor nutsvoorzieningen. De in het plan opgenomen algemene wijzigingsbevoegdheden laat meer ingrijpende afwijkingen toe en wordt daarom gekoppeld aan een zwaardere procedure dan die voor het verlenen van een afwijking van de bouw- en gebruiksregels.
De wijzigingsregels voorzien in de mogelijkheid om in voorkomende gevallen de bestemmingsgrens met maximaal 5 meter en de bouwgrens met maximaal 10 meter te verschuiven. Verder kan het plan gewijzigd worden om kleine gebouwen van openbaar nut op te richten en om bouwvlakken anders te situeren of uit te breiden. Voorwaarde daarbij is dat de oppervlakte van het gewijzigde bouwvlak met maximaal 20% van de oorspronkelijke oppervlakte toeneemt.
Onder overige regels zijn die regels geplaatst die niet onder een andere regel zijn te vatten.
In de loop van de tijd kan het gebruik van gronden of bouwwerken gaan afwijken van datgene wat mogelijk is op basis van het bestemmingsplan. In de overgangsregels wordt geregeld hoe met deze afwijking wordt omgegaan. Daar waar maten van bestaande legale bouwwerken op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan meer bedragen dan is voorgeschreven in het nieuwe bestemmingsplan, gelden deze maten als gevolg van het in het bestemmingsplan neergelegde 'bestaande matenregeling' als maximum.
De naam van het plan wordt in de slotregel aangehaald.
De gemeente Doetinchem heeft budget vrijgemaakt voor de thema's duurzaamheid en energietransitie. De kosten die gemaakt worden voor het opstellen van dit bestemmingplan zijn voor rekening van de gemeente en komen ten laste van dit budget. De uitvoeringskosten van de landschappelijke inpassing en de overige inrichtingskosten zijn voor rekening van de coöperatie (initiatiefnemer) waarvoor een anterieure overeenkomst is afgesloten.
Voor de totstandkoming van het zonnepark zal een subsidie op grond van de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE+) worden aangevraagd. De coöperatie kan de uitvoering van het bestemmingsplan bekostigen. In het geval er geen subsidie wordt verstrekt is realisatie van het zonnepark in de primair beoogde financiële constructie onzeker. In dit geval zullen andere financiële constructies worden onderzocht. De coöperatie heeft aangegeven gebruik te willen maken van de 'postcoderoos'-regeling (formeel: de regeling verlaagd tarief voor collectieve opwek van de Wet belasting milieugrondslag). De regeling is bedoeld voor burgerinitiatieven die in coöperatief verband hernieuwbare energie willen opwekken.
Er is een planschaderisicoanalyse opgesteld door een deskundig bureau, zij verwacht geen planschade. Mocht toch planschade moeten worden uitgekeerd, dan komt die voor rekening van de gemeente. De gemeente heeft hier budget voor beschikbaar.
Dit bestemmingsplan doorloopt de procedure als bedoeld in afdeling 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing. Ook wordt het plan op grond van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening overlegd met de besturen van waterschap, provincie en Rijk. In dit hoofdstuk worden de resultaten van deze procedure en overleggen behandeld. De resultaten van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan worden niet toegevoegd aan dit hoofdstuk. Dit maakt onderdeel uit van het raadsvoorstel en -besluit omtrent de vaststelling.
Voor het plan is, overeenkomstig de door het gemeentebestuur bekrachtigde werkafspraken, geen inspraak door de gemeente georganiseerd. Wel heeft op 13 december 2018 een informatiebijeenkomst in de buurt plaatsgevonden.
Daarnaast is op 10 januari 2020 het plan nog eens gepresenteerd tijdens een informatieavond over de Europaweg. De reacties waren overwegend positief.
Het plan is op basis van artikel 3.1.1. Bro besproken met de volgende instanties:
Op basis van richtlijnen van de rijksoverheid is vooroverleg met deze instantie niet nodig. Er is geen rijksbelang dat hiertoe aanleiding geeft.
De aangegeven partijen hebben aangegeven akkoord te zijn met het plan.