direct naar inhoud van 3.3 Overige aspecten
Plan: Kruisbergseweg 181 - 2010
Status: vastgesteld
Plantype: projectbesluit
IMRO-idn: NL.IMRO.0222.R07P227A-0002

3.3 Overige aspecten

3.3.1 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Habitat- of Vogelrichtlijn. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld.

De Flora- en faunawet is per 1 april 2002 van kracht. In die wet is de zorgplicht, artikel 2, opgenomen. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.

De zorg houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Naast de zorgplicht voor álle dieren en planten zijn in de Wijziging Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet van 25 januari 2005 (Staatscourant, 2 februari 2005), drie tabellen opgenomen met een overzicht van beschermde inheemse dieren en planten. Ter voorkoming van verontrusting, verstoring, doden, vernieling van vaste rust- of verblijfplaatsen e.d. van beschermde soorten dient voorafgaand aan plan- en visievorming, uitvoering, verstrekken van vergunningen (bouw-, sloop-, aanleg-, en milieuvergunningen) en aanleg- of reconstructiewerken een inventarisatie plaats te vinden van de beschermde flora- en faunasoorten, met daaraan gekoppeld een beschrijving van de effecten en eventuele mitigerende (maatregelen om het fysische effect van barrières te verminderen) en compenserende maatregelen om de eventuele negatieve effecten te beperken of te voorkomen. Op basis van de aangetroffen soorten dient er een afweging plaats vinden voor de instandhouding van de biodiversiteit en hun ecotoop.

Bij het verlenen van een vergunning op grond van het bestemmingsplan, dienen de verbodsbepalingen artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet in acht te worden genomen. Dat houdt in dat, voorafgaand aan de verlening van een vergunning, onderzoek dient te worden uitgevoerd naar het voorkomen van dier- en plantsoorten die op grond van de Flora- en faunawet bescherming genieten. Met name binnen de stedelijke omgeving dient aandacht te worden geschonken aan de aanwezigheid van en de invloed op vleermuizen. Tevens dient te worden onderzocht in hoeverre de verstoring, vernieling of verontrusting van de beschermde soorten plaatsvindt. Indien inbreuk wordt gepleegd op de verbodsbepalingen die op grond van de bepalingen van de Flora- en faunawet zijn vastgesteld, kan een vrijstelling gelden of een verzoek tot ontheffing worden aangevraagd.

Natuuronderzoek AZC terrein Doetinchem 2005 – 2006.

In de periode augustus 2005 – juli 2006 is een groot vlakdekkend natuuronderzoek uitgevoerd door SSA met rapportnummer 658 en projectnummer 461. Natuuronderzoek naar actuele verspreidingsgegevens over het voorkomen van beschermde soorten, soorten van de Rode Lijst en overige kwetsbare flora en fauna (aandachtssoorten). Het gehele projectgebied van viel binnen het onderzoeksgebied. Volledige veldinventarisatie heeft plaats gevonden middels de gestandaardiseerde methodieken, die voor elke dier- en plantengroep is vastgelegd. Onderzocht zijn: broedvogels, zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders en libellen.

Uit dat onderzoek kwam naar voren dat de huidige sloot, die fungeert als kadastrale grens en die van belang is voor het projectgebied, de volgende soorten herbergt:

  • niet beschermde flora soorten als oeverzegge, moerasspirea, beekpunge, ruwe smele en gewoon sterrenkroos;
  • beschermde fauna soorten zoals laatvlieger, dwergvleermuis, rosse vleermuis, bruine kikker, groene kikker complex;
  • niet beschermde fauna soorten als bont zandoogje en oranjetipje.

Tabel 1 soorten, die algemeen voorkomen en een vrijstelling kennen bij ruimtelijke veranderingen zijn de bruine kikker en de groene kikker. De laatvlieger, gewone dwergvleermuis en rosse vleermuis zijn daarentegen tabel 3 / habitat bijlage 4 soorten die strikt beschermd zijn. Dit is met name van toepassing op de verblijfplaatsen . En in mindere mate op de foerageergebieden en vliegroutes.

Daarnaast wordt het weiland gebruikt ten behoeve van het volgende:

  • als foerageergebied voor insectenetende broedvogels en broedvogels die het weiland gebruiken als voedselgebied en die via een broedvogelmonitoring zijn vastgesteld en aanwezig zijn op het voormalig AZC terrein zijn o.a.;
  • braamsluiper, buizerd, groene specht, ransuil, spotvogel en
  • bosrietzanger.
  • als vliegroute en foerageergebied, vooral de luwe zijde langs de houtopstanden en het weiland voor:
  • gewone dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis;
  • haas en konijn;
  • bunzing, hermelijn, das en ree (ligt tegen het perceel aan als rustgebied).

De huidige sloot met het aangrenzend weiland vormt voor menige planten en dieren een onderdeel van hun biotoop of habitat. Uit de inventarisatie is af te leiden dat er kwelsoorten voorkomen die op kalkrijke bodems gedijen zoals de waterviolier en de waterranonkel. De bodem bestaat uit een oude rivierkleibodem, wat duidt op temporale tot semitemporale vloeigebied van de beek. Blauw glidkruid, kale jonker, moerasspirea, stijve zegge, geel nagelkruid en het veelvuldig voorkomen van pinksterbloemen duiden op vochtige tot natte gronden met een hoog slibgehalte en kalkrijke ondergrond. Uit oude historische kaarten blijkt ook dat het projectgebied zeer nat tot moerassig was en dat er nagenoeg geen beplanting aanwezig was. Door het extreme verlagen van de grondwaterstand, zowel zomers en winters, zijn vele plantensoorten die verbonden zijn aan een hoge waterstand verloren gegaan, zoals het zinkviooltje. Op 1 locatie komt nog de dotterbloem voor, terwijl deze in 1910 massaal voorkwam.

Tevens zijn 6 vogelsoorten waargenomen die op de Rode Lijst staan, te weten:

  • grauwe vliegenvanger (gevoelig), te weinig staand dood hout;
  • groene specht (kwetsbaar), schrale droge plekken met insecten;
  • wielewaal (kwetsbaar), rust en stilte nodig;
  • bosrietzanger, struweel met braakliggende grond ;
  • uilen;
  • ijsvogel (kwetsbaar), weinig broedgelegenheid.

Quickscan natuurtoets Kruisbergseweg 181

Voor het plan is een quick scan flora en fauna uitgevoerd. Hierin zijn op basis van een gebiedsanalyse (ruimtelijk ecologisch), beschikbare soortgegevens en een eenmalige veldverkenning uitspraken zijn gedaan over de mogelijke aanwezigheid van beschermde planten en dieren in het projectgebied. Het projectgebied is beoordeeld op geschiktheid voor beschermde planten en diersoorten en de verwachte effecten op deze soorten. Dit heeft geresulteerd in conclusies en aanbevelingen. De quick scan is uitgevoerd op basis van de momenteel geldende uitwerking en interpretatie van beleid en wetgeving. Hierna is het resultaat van het onderzoek beschreven.

Gebiedsbescherming

In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de EHS moet getoetst worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op de beschermde gebieden. Het projectgebied ligt niet in, maar wel tegen de EHS aan. Nadelige effecten voor, tijdens of na de inrichting van het projectgebied in de omgeving van de aanwezige EHS zijn niet te verwachten door de aard van de werkzaamheden, de nieuwbouw van 4 woningen. De groene inpassing van de 4 woningen, in combinatie met de realisatie van 1 hectare natuurontwikkeling versterken de aangrenzende EHS-gebieden. Gebiedsbescherming is op deze locatie niet aan de orde.

Soortenbescherming

In het kader van de Flora- en faunawet moet worden nagegaan of vaste rust- en verblijfsplaatsen door de ingreep worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dieren opzettelijk worden verontrust. De beoogde ontwikkelingen kunnen biotoopverlies of verstoring (indirect biotoopverlies) tot gevolg hebben. Invloeden die leiden tot een verminderde geschiktheid van het projectgebied als bijvoorbeeld foerageergebied zijn niet ontheffingsplichtig, tenzij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook de vaste rust- en verblijfsplaatsen van soorten niet langer kunnen functioneren.

Door de grondbewerking en de nieuwbouw zullen alle aanwezige soorten negatieve effecten ondervinden van de ingreep. Voor de meeste soorten is dit tijdelijk van aard. Verder wijst het onderzoek uit dat er geen (strikt) beschermde soorten zijn aangetroffen. Er is dan ook geen ontheffing noodzakelijk in het kader van de Flora- en fauna wet.

Aan de hand van de resultaten van de quickscan natuurtoets op de locatie Kruisbergseweg 181 te Doetinchem concludeert Stichting Staring Advies dat aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet niet noodzakelijk is.

Toets onderzoek

De onderzoeksmethodiek, de resultaatbeschrijving, de toetsing aan de Flora- en faunawet als wel de wettelijke consequenties van de quickscan zijn op een juiste wijze weergeven, zoals verwoordt in de richtlijnen voor ' Ecologisch Onderzoek voor Ruimtelijke Ingrepen'. In het literatuuronderzoek echter wordt geen melding gemaakt van het reeds uitgevoerde natuuronderzoek van 2005 – 2006. Wel zijn in de beschrijvingen van voorkomen van flora, broedvogels, zoogdieren, vleermuizen, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden gebruik gemaakt van de verspreidingsgegevens die verkregen zijn door het vlakdekkend natuuronderzoek van het AZC-terrein. Uit eerder natuuronderzoek is vast te komen staan dat de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger gebruik maakt van het projectgebied, vooral de luwte kant van de opgaande houtige beplanting langs de sloot en de overige houtige beplanting binnen het projectgebied blijkt gebruikt te worden als foerageer en vliegroute. De laatvlieger staat op de Rode Lijst sinds september 2009, wat inhoudt dat er geen wezenlijke ruimtelijke veranderingen mogen plaats vinden, die de habitat van de laatvlieger negatief beïnvloedden, dit geldt voor de verblijfplaatsen als ook de vliegroute en foerageergebieden.

Aangezien 1 hectare grond ter beschikking wordt gesteld voor natuurontwikkeling, gelegen aan de noordzijde van het projectgebied, blijft hierdoor de verbinding en voedselgebied voor vleermuizen in stand. Wel dient rekening gehouden te worden met strooilicht en buitenverlichting, aangezien vleermuizen gevoelig tot zeer gevoelig zijn voor licht. Van de aangetroffen broedvogels staan soorten die gebruik maken van het huidige projectgebied. Door het bouwen van woningen wordt het voedselareaal verkleind en neemt de verstoring toe. Daarom dient mede in het landschapsinrichtingsplan gebaseerd te worden op voorkomen van aanwezige broedvogels, amfibieën, zoogdieren en overige dier- en plantensoorten. Indien de overige ruimten (erf en buitengebied)op een juiste wijze worden ingericht, zal het voedselaanbod niet hoeven af te nemen. De aangetroffen vleermuizen foerageren rondom het bestaande bosje (buiten het projectgebied) en aan de oost- en noordzijde van het projectgebied. Er zijn geen verblijfplaatsen aangetroffen in de bestaande woning en kantoor. Om verblijfplaatsen van vleermuizen te creëren bij de nieuw te bouwen woningen dient bouwkundige voorzieningen (goedkoop en eenvoudig realiseerbaar) te worden getroffen. Dit zal zeker een positief effect hebben op de huidige bestaande vleermuizenpopulatie. Vooral huis- en gebouwbewonende soorten zoals de laatvlieger en de gewone dwergvleermuis zullen hiervan optimaal profiteren. hierdoor hoeven ze minder ver te vliegen en is de rust- en verblijfplaats dichter bij het foerageergebied.

Conclusie

De Quickscan voldoet aan de gestelde richtlijnen, die zijn opgesteld door het Ministerie van LNV voor ruimtelijke ingrepen, genaamd ' Ecologisch Onderzoek bij Ruimtelijke Ingrepen'. De methodiek, het verzamelen van verspreidingsgegevens, de resultaatbeschrijving, toetsing aan de Flora- en faunawet als mede de wettelijke consequenties voldoen. Er hoeft geen aanvullende verkennende natuuronderzoek plaats te vinden. Er is echter geen verwijzing opgenomen naar een eerder vlakdekkend natuuronderzoek van 2005 – 2006, waarin uitgebreid onderzoek is geweest naar voorkomen van soorten bij het AZC-terrein, waarin de huidige projectgebied binnen valt. Vanuit dat onderzoek komt naar voren dat er soorten zijn die gebruik maken van de huidige situatie en voor een deel afhankelijk zijn voor hun voortbestaan.

Op basis van dit gegeven dient bij de inrichting van het erf en de directe aangrenzende ruimte rekening gehouden te worden met het voorkomen van soorten die volgens eerder onderzoek gebruik maken van de omgeving. Tevens dient er bouwkundige eisen gesteld worden aan de nieuw te bouwen woningen, waar vleermuizen middels eenvoudige en te realiseren voorzieningen een verblijfplaats krijgen. Ook dient rekening te worden gehouden met verstrooiing van licht en buitenverlichting.

Indien aan het bovenstaande wordt voldaan, dan wordt aan de Quickscan natuurtoets Kruisbergseweg 181 in Doetinchem, opgesteld door SSA met rapportnummer 0996, projectnummer 1274 vanuit groen, natuur, landschap en ecologie goedkeuring verleend.

Aan bovenstaande eisen wordt voldaan, zoals is verwoord in paragraaf . Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor onderhavig initiatief.

3.3.2 Water

De watertoets

Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt “Anders omgaan met water” vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De watertoets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De toets heeft betrekking op alle wateren en alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik en de functie van het plangebied en de directe omgeving van het gebied, bijvoorbeeld veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit.

Voor de watertoets is gebruik gemaakt van de Standaard Waterparagraaf zoals geleverd door het waterschap Rijn en IJssel. Deze waterparagraaf is onderdeel van, en hangt samen met een set van standaarden zoals die door het waterschap gehanteerd wordt. Als op één of meer vragen per waterthema Ja wordt geantwoord dan is het waterthema relevant. Die waterthema's worden toegelicht.

Het watersysteem van het plangebied

Het gebied grenst aan een EHS-natuurgebied: het voormalige AZC-terrein. Ten oosten van het projectgebied ligt een EHS verbindingszone langs de Zelhemsche Beek. De planlocatie is tevens gelegen in een beschermingszone voor natte natuur.

Waterplan Doetinchem

In paragraaf 2.4.2 Waterplan Doetinchem is het Waterplan Doetinchem behandeld. Het beleid dat daarin is verwoord is vertaald in deze waterparagraaf.

Waterhuishoudkundige aspecten

Thema   Toetsvraag   Relevant  
Hoofdthema's  
Veiligheid   1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?  
Nee

Nee  
Riolering en
afvalwaterketen  
1. Is er een toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van waterschap?  
Ja

Nee

Nee  
Wateroverlast (oppervlakte- water)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Ja

Nee

Nee  
Grondwater- overlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?  
Nee

Nee

Nee
Nee  
Oppervlakte- waterkwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water of een Strategisch actiegebied?
 
Nee

Ja

 
Grondwater- kwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
Volksgezond- heid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstarten uit het gemengde of verbeterde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee


Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?   Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
Ja

Ja  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Ja


Nee  
Aandachtsthema's  
Cultuur- historie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Toelichting per relevant waterhuishoudkundig thema

Natte natuur:

Het gebied grenst aan een EHS-natuurgebied: het voormalige AZC-terrein. Ten oosten van het projectgebied ligt een EHS verbindingszone langs de Zelhemsche Beek. De planlocatie is tevens gelegen in een beschermingszone voor natte natuur.

Nadelige effecten voor, tijdens en na inrichting van het projectgebied in de omgeving van de aanwezige EHS zijn niet te verwachten door de aard van de werkzaamheden, nieuwbouw van 4 woningen. De groene inpassing van de 4 woningen, in combinatie met de realisatie van circa 1 ha natuurontwikkeling versterken de aangrenzende EHS-gebieden. Bij de nieuwbouw van de woningen zullen geen uitlogende materialen worden gebruikt, zodat wordt voorkomen dat er verontreiniging van het grondwater optreedt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R07P227A-0002_0006.jpg"

Resultaat van de kaartmachine van het ministerie van LNV, waarbij de EHS-gebieden binnen een straal van 4 km van de planlocatie zijn weergegeven.

Riolering en afvalwaterketen / wateroverlast:

De hoeveelheid afvalwater neemt toe door de ontwikkelingen in dit plan. Momenteel is op de locatie één woning, alsmede een kantoor gevestigd. De ontwikkelingen op de planlocatie houden de realisatie in van een 4-tal woningen, met behoud van de huidige bebouwing. Dit betekent dat er een afvalwatertoename zal optreden die overeenkomt met vier wooneenheden. Het afvalwater zal worden afgevoerd middels het aanwezige DWA-rioleringsstelsel.

Hemelwater afkomstig van verhard oppervlak (daken of verharding) dient op eigen terrein te worden opgevangen. Dit kan bijvoorbeeld door infiltratie in de bodem of opvang in het groen. Door de ontwikkelingen in het projectgebied neemt het verhard oppervlak toe. Er zal circa 600 m2 aan verharding (daken van nieuwbouwwoningen, circa 150 m2 per woning) worden gecreëerd op de planlocatie.

Inrichting en beheer:

Ten oosten van de planlocatie is de Zelhelmsche Beek gelegen. De inrichting en het beheer van deze watergang zal niet worden beïnvloed door de voorgenomen ontwikkeling op de planlocatie. De nieuw te bouwen woningen zijn op voldoende afstand van de watergang gelegen.

3.3.3 Monumenten en archeologie

Historisch stedenbouwkundig erfgoed

Nabij het projectgebied aan de Kruisbergseweg zijn geen monumenten gelegen. Ook in het projectgebied zelf is geen monument of karakteristieke bebouwing aanwezig. Wel wordt er aan de Nieuwestraat 13 cultuurhistorische bebouwing voor een symbolisch bedrag aan de gemeente overgedragen, in ruil voor de bouw van drie woningen.

Archeologisch erfgoed

Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Archeologisch onderzoek zal moeten worden uitgevoerd indien sprake is van een hoge of middelhoge trefkans, of indien het projectgebied niet is gekarteerd. Uit de archeologische kaart van de provincie Gelderland, blijkt dat het projectgebied een middelhoge trefkans op archeologische heeft (zie navolgende kaart). Op grond van deze middelhoge trefkans moet een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Hiervan kan de gemeente afzien, indien zij bijvoorbeeld constateert dat de gronden reeds zijn verstoord.

Verkennend archeologisch onderzoek:

ARC bv heeft een archeologisch bureau- en een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd aan de Kruisbergseweg 181 te Doetinchem. Hieronder worden de belangrijkste conclusies weergegeven.

Het projectgebied is gelegen op oude rivierkleigronden, binnen een oude terrasvlakte waarin poldervaaggronden zijn te verwachten. Het noordoostelijk deel van het projectgebied ligt binnen een restgeul van een vlechtende rivier. Door de ligging op deze terrasvlakte heeft de onderzoekslocatie een lage tot middelhoge trefkans op archeologische waarden. In de omgeving zijn wel enkele vondsten uit het Mesolithicum bekend, echter werden deze vondsten op hoger gelegen rivierduinen gedaan. De rivierduinen waren aantrekkelijker voor bewoning dan de (nattere) lager gelegen gebieden, waar ook het projectgebied toebehoort.

Er zijn bij het verkennend bodemonderzoek geen archeologische indicatoren aangetroffen. Geconcludeerd wordt dan ook dat er waarschijnlijk geen archeologische waarden op de onderzoekslocatie aanwezig zijn. ARC bv beveelt daarom aan dat vervolgonderzoek op deze locatie niet noodzakelijk is en adviseert de gemeente Doetinchem het projectgebied vrij te geven. Mochten er op de locatie alsnog archeologische resten worden aangetroffen bij de realisatie van de vier woningen en de aanleg van nieuwe natuur, dan dient dit te worden gemeld bij de gemeente Doetinchem.

Toets onderzoek:

Op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek wordt in het projectgebied geen vervolgonderzoek geadviseerd. Met dit selectieadvies wordt ingestemd. Wel dient te allen tijde bij het afgeven van een aanleg- en/of bouwvergunning de wettelijke meldingsplicht conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 kenbaar te worden gemaakt:

Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig bij het bevoegd gezag. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort.

Conclusie:

Het aspect monumenten en archeologie vormt geen belemmering voor onderhavig initiatief.

3.3.4 Verkeer en parkeren

Het projectgebied wordt voor autoverkeer op de Kruisbergseweg ontsloten via twee erftoegangswegen. Hiervan is er één reeds aanwezig, waar twee van de vier nieuw te bouwen woningen op worden aangesloten voor de ontsluiting. Voor de andere twee woningen wordt een nieuwe erftoegangsweg gerealiseerd, aan de westzijde van het projectgebied. Het aantal verkeersbewegingen zal in vergelijking met de huidige situatie toenemen, aangezien er aan de bestaande situatie vier woningen worden toegevoegd. Om een inschatting te maken van het extra aantal verkeersbewegingen is gebruik gemaakt van de rekentool op de website verkeersgeneratie.nl. Deze rekentool is door Goudappel Coffeng in overleg met CROW opgesteld. Berekeningen worden gemaakt aan de hand van de kengetallen van het CROW. Op basis van de rekentool is gerekend met het gebiedstype landelijk wonen en het woningtype 'woning, koop vrijstaand, met garage. Voor vier woningen zijn 35 motorvoertuigbewegingen per etmaal (gemiddelde weekdag). Het extra verkeer kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld van de Kruisbergseweg.

Parkeren
Het beleid van de gemeente is erop gericht dat parkeeroplossingen bij woningen meer worden gezocht op eigen terrein of in clusters. Voorwaarde is wel dat de kwaliteit van de openbare ruimte gewaarborgd blijft.

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW.

Op basis van de publicatie van het CROW ligt het projectgebied in een niet stedelijk gebied, met het gebiedstype 'rest bebouwde kom'. Voor de woningen is uitgegaan van dure woningen. Op basis hiervan wordt een parkeernorm van gemiddeld 2,1 parkeerplaats per woning, inclusief 0,3 parkeerplaats voor bezoekers. Bij vier woningen ontstaat een parkeerbehoefte van circa 8 parkeerplaatsen.

Het bouwplan voorziet in 4 garages. In het projectgebied is daarnaast voldoende ruimte aanwezig om de parkeerbehoefte op eigen terrein op te lossen.

Conclusie: Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initatief.

3.3.5 Duurzaam bouwen

De bouwplannen moeten voldoen aan de gemeentelijke eisen wat betreft duurzaam bouwen. Hieraan zal worden getoetst in het kader van de aanvraag om bouwvergunning.

3.3.6 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend projectbesluit maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 3.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit projectbesluit een exploitatieplan moet worden vastgesteld, opdat de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer.

De ontwikkeling van voorliggend plan betreft een particulier initiatief dat op particulier grondeigendom plaatsvindt. De kosten voor het opstellen van het projectbesluit worden op de initiatiefnemer verhaalt op basis van de legesverordening. Overige kosten zijn volledig gedekt middels een anterieure overeenkomst. In een overeenkomst worden afspraken gemaakt over de overdacht van de opstallen, de sloop van de opstallen, de landschappelijke inpassing en de natuurontwikkeling. Zo is er als extra compensatie een geldbedrag geëist van initiatiefnemer om aanvullend hiermee de gebouwen die blijven staan aan de Nieuwestraat 13 te restaureren dan wel sloop en sanering te bekostigen. De 1 hectare natuurcompensatie legt de initiatiefnemer aan en draagt dan de grond voor 1 Euro over aan de gemeente.

De exploitatiekosten voor de gemeente worden hiermee gedekt.

Er bestaan geen redenen om te twijfelen aan de economische uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.

Bij het opstellen van het projectbesluit is rekening gehouden met het risico van planschade.