direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijnbergseweg 40 - 2015
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0222.R03H011A-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De ontwikkeling van een bijbehorend bouwwerk bij het hoofdgebouw, welke al is gerealiseerd maar is gelegen voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw op het perceel Wijnbergseweg 40 te Doetinchem, is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Een herziening van dat plan is daarom noodzakelijk. Met dit bestemmingsplan Wijnbergseweg 40 - 2015 geeft de gemeente inhoud aan het gevraagde verzoek.

Bij het opstellen van bestemmingsplannen voor het grondgebied van de gemeente Doetinchem wordt in principe overal dezelfde plansystematiek gehanteerd. De bestemmingen en regels uit het voorliggende bestemmingsplan sluiten daardoor grotendeels aan op de bestemmingen en regels uit andere bestemmingsplannen. Daarmee wordt de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid van de burgers vergroot.

1.2 Plangebied

Het perceel Wijnbergseweg 40 te Doetinchem is gelegen in de buurt genaamd De Hoop - Noord. Het plangebied is gelegen tussen de buurten Sportpark Zuid en De Hoop - Zuid en is gescheiden van het bedrijventerrein Hamburgerbroek door middel van de Oude IJssel. De directe omgeving van het plangebied is te omschrijven als een woonomgeving met een groene setting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R03H011A-0002_0001.png"

Omgeving Wijnbergseweg 40 te Doetinchem (locatie gelegen in gele ovaal)

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R03H011A-0002_0002.png"

Wijnbergseweg 40 Te Doetinchem

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R03H011A-0002_0003.png"

Bijbehorend bouwwerk bij het hoofdgebouw

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Wijnbergseweg 40 - 2015 is een algehele herziening van de in het plangebied geldende bestemmingsplannen. Voor het bestemmingsplan Wijnbergseweg 40 - 2015 geldt op dit moment de Beheersverordening Vijverberg, Rekhemseweg, De Hoop, Sportpark Zuid 2014, vastgesteld door de raad van de gemeente Doetinchem op 18 december 2014.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ontwikkelingen

Op het perceel Wijnbergseweg 40 te Doetinchem is een bijbehorend bouwwerk gebouwd zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunning onderdeel bouwen. Het bouwwerk heeft een breedte van 5 meter, is 10 meter lang en 4,2 meter hoog. Daarbij komt nog dat het bouwwerk is gelegen voor de voorgevel rooilijn van het bestaande hoofdgebouw, de woning, zodat het bouwwerk niet voldoet aan de regels behorende bij het vigerende bestemmingsplan.

Het hoofdgebouw, de woning, is gelegen in een groot bouwvlak. Binnen dit bouwvlak mag de woning worden uitgebreid. Omdat uitbreiding van de woning (bebouwingsmassa) niet meer wenselijk is wordt door middel van dit bestemmingsplan de bouwmogelijkheden van de woning beperkt door aanpassing van het bouwvlak.

Door middel van een herziening van het bestemmingsplan kan worden meegewerkt aan legalisatie van het bijbehorend bouwwerk en aanpassing van het bouwvlak. Hierbij dient het plan onder andere stedenbouwkundig akkoord te zijn.

2.2 Stedenbouwkundige voorwaarden

Het hoofdgebouw ligt, ten opzichte van andere woningen langs de Wijnbergseweg, ver naar achteren. Het bijbehorend bouwwerk ligt tegen de zijdelingse perceelsgrens en lijkt ongeveer gelijk met de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw te liggen. Ten opzichte van het hoofdgebouw op het buurperceel ligt de schuur ver naar achteren. In het straatbeeld valt deze niet uit de toon. Alleen lettend op het straatbeeld is vanuit stedenbouwkundig oogpunt sprake van een bijzondere situatie. Zodanig bijzonder dat afwijken van de beheersverordening voor de plek van het bijbehorend bouwwerk, vóór de voorgevelrooilijn en tegen de zijdelingse perceelsgrens, voldoende is te motiveren.

De overwegingen om aan het plan mee te werken zijn de volgende.

  • bijbehorende bouwwerken mogen tot op de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;
  • vanaf de openbare weg lijkt het bijbehorend bouwwerk in lijn met de voorgevel te staan;
  • op het perceel ligt een enorm bouwvlak. Deze is 15 meter diep en ongeveer 38 meter breed op de lijn van de voorgevel. Als het bijbehorend bouwwerk verplaatst zou worden (ongeveer 2 meter naar achteren en 3 meter naar de woning toe) dan zou deze wel passen in de beheersverordening;
  • het bijbehorend bouwwerk voldoet niet aan de definitie van een overkapping, maar is duidelijk wel bedoeld als overkapping en ook als zodanig in gebruik;
  • uit oogpunt van stedenbouw is de situatie met het bijbehorend bouwwerk aanvaardbaar. Ook vanwege de bijzondere ligging van het hoofdgebouw op dit perceel ten opzichte van omliggende hoofdgebouwen in de straat.

Gezien de overwegingen is er ruimtelijk geen bezwaar tegen het legaliseren van het bijbehorend bouwwerk en af te wijken van het planologisch beleid.

2.3 Ruimtelijke voorwaarden

Hiervoor is aangegeven dat er stedenbouwkundig geen bezwaar is om af te wijken van het planologisch beleid. Zou het bijbehorend bouwwerk iets verplaatst worden dan zou deze in zijn geheel passen in het vigerende bestemmingsplan. Verplaatsing van het bijbehorend bouwwerk is niet mogelijk. Er zijn wel bouwmogelijkheden voor de voorgevel maar niet in de vorm van het gebouwde bijbehorend bouwwerk.

De huidige bouwmogelijkheden binnen het (denkbeeldig) bouwvlak van het hoofdgebouw blijven bestaan. Dit wil zeggen dat er binnen dit bouwvlak nog veel gebouwd kan worden. Dit is niet wenselijk. De bouwmogelijkhden op het perceel worden met dit bestemmingsplan dan ook beperkt. Hierdoor kunnen in de toekomst niet nog meer bijbehorende bouwwerken worden gebouwd of het hoofdgebouw aanzienlijk worden vergroot.

Bij actualisatie van bestemmingsplannen wordt uitgegaan van bouwvlakken met een breedte van 20 meter voor vrijstaande woningen op grote percelen. Deze norm zal ook hier worden gehanteert. Door middel van dit bestemmingsplan wordt het denkbeeldige bouwvlak verkleind, zoals hieronder is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R03H011A-0002_0004.png"

Bestaande bouwstrook (in lichtblauw weergegeven)

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R03H011A-0002_0005.png"

Nieuwe bouwstrook (in lichtblauw weergegeven)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Dit hoofdstuk beschrijft het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit hoofdstuk verwoord en afgewogen en indien noodzakelijk op de verbeelding en in de regels vertaald.

De volgende beleidsstukken zijn wel bekeken voor het plangebied, maar hebben geen invloed op de ontwikkeling.

  • Nota Ruimte van het Rijk van 26 februari 2006;
  • Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld op 9 juli 2014 door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland;
  • Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld op 24 septembr 2014 door Provinciale Staten van de provincie Gelderland;
  • Waterplan Gelderland 2010-2015 is provinciaal beleid met betrekking tot de inrichting en beheer van het waterhuishoudkundig systeem in het stedelijk gebied. In Hoofdstuk 4 Haalbaarheid wordt de waterhuishouding nader omschreven;
  • Waterbeheerplan 2010-2015 is regionaal beleid die door het Waterschap Rijn en IJssel opgestelde uitgangspunten voor water-, waterkeringen- en waterwegbeheer vastlegd. Ook deze waterhuishouding is in Hoofdstuk 4 Haalbaarheid nader beschreven.
  • Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012 waarin een aantal speerpunten voor de regio worden benoemd zoals omgaan met krimp, externe relaties, veranderingen in het landelijk gebied en overstap naar duurzame energie.
  • Bodembeleid en de nieuwe bomenverordening van de gemeente Doetinchem waarin beleidsregels zijn opgenomen ten aanzien van de beoordeling van kapaanvragen en belangenafweging, bijzondere bomen en de duurzame instandhouding en bescherming van bomen.

Deze plannen zijn daarom ook niet verder toegelicht in dit plan.

3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Masterplan Schil

Het structuurplan Masterplan Schil, d.d. 13 december 2007, geeft een brede ruimtelijke visie over het gebied rondom het centrum van Doetinchem. Daarin zijn verschillende ontwikkellocaties opgenomen. Het Masterplan spreekt zich uit over de stedenbouwkundige kwaliteit in De Schil en schetst het plan de agenda en spelregels voor de verschillende ontwikkellocaties. Centraal bij de gebiedsontwikkeling in De Schil staat een zodanige aanpak dat de ruimtelijke kwaliteit van De Schil verbetert, de centrumfunctie van Doetinchem sterker wordt, de investeringen en plankosten worden terugverdiend en er vanaf 2008 zichtbare resultaten zijn.

Het plangebied Wijnergseweg 40 is niet gelegen binnen het plangebied voor het gemeentelijk structuurplan Masterplan De Schil. In het masterplan zijn geen ontwikkellocaties benoemd die relevant zijn voor dit bestemmingsplan Wijnbergseweg 40 - 2015.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R03H011A-0002_0006.jpg"

Uitsnede Masterplan Schil

3.2.2 Het besef van Doetinchem

De stadsvisie 'Het besef van Doetinchem' (2000) staat voor een duidelijk beleidsevenwicht op sociaal, economisch en fysiek gebied en beschrijft op hoofdlijnen hoe Doetinchem er over 10 jaar uit zal zien. De stadsvisie brengt lopende plannen en projecten bij elkaar en geeft een aanzet voor nieuwe plannen. Op basis van de sterke en de zwakke punten van Doetinchem zijn de ambities geformuleerd welke als grove kaders voor de beleidsformulering van de aankomende 10 à 15 jaar worden gehanteerd. De ambities zijn verdeeld in vier hoofdambities:

  • Hart voor de regio; uitbreiden en versterken van voorzieningen, versterken (financieel) draagvlak voorzieningen, verbeteren infrastructuur en bereikbaarheid, uitbreiden werkgelegenheid, uitbreiden woningbouw, promoten van de stad/ontwikkelen eigen identiteit.
  • Groeien in kwaliteit; vergroten van het woongenot, aantrekkelijker maken van de werkomgeving, waarborgen en verbeteren van groen, water en ecologie, ontwikkelen van recreatie.
  • Iedereen doet mee; opzetten van een digitaal centrum, ruimte creëren voor de jeugd, meer zorg voor ouderen, achterstanden allochtonen wegwerken, stimuleren van het gebruik van voorzieningen door lage inkomens.
  • Iedereen voelt zich thuis; bevorderen sociale contacten en ontmoetingen, verbeteren leefbaarheid.

De ambities zijn in de stadsvisie uitgewerkt in een concreet beleidsprogramma. Voor het onderhavige plangebied Wijnbergseweg 40 - 2015 zijn in de stadsvisie geen concrete ontwikkelingen opgenomen. Het bestemmingsplan past binnen de uitgangspunten van dit beleid.

3.2.3 Groenstructuurplan Doetinchem

Het Groenstructuurplan Doetinchem (1992) heeft als doel richting te geven aan de gewenste opbouw en ontwikkeling van het groen in de stad. De hoofddoelstelling van het groenbeleid is het in stand houden en realiseren van groenvoorzieningen die bijdragen aan het welzijn van de inwoners van de gemeente. De waarde van het groen wordt bepaald door de kwaliteit – gevormd door de structurerende betekenis, de functionele betekenis en beplantings- en onderhoudstechnische aspecten – en de kwantiteit (aantal vierkante meters per inwoner).

Voor het bestemmingsplan Wijnbergseweg 40 - 2015 zijn in het groenstructuurplan geen concrete ontwikkelingen opgenomen. Het bestemmingsplan past binnen de uitgangspunten van dit beleid.

3.2.4 Waterplan Doetinchem

De gemeente Doetinchem heeft samen met het waterschap Rijn en IJssel het Waterplan Doetinchem opgesteld. In dit beleidsdocument is de integrale omgang met water in stedelijk en landelijk gebied aangegeven ter ondersteuning van het streven te komen tot veerkrachtige watersystemen en het scheiden van vuil- en schoonwaterstromen als principe.

Het Waterplan Doetinchem bundelt op lokaal niveau het inzicht in de huidige situatie en geeft in de streefbeelden en ambities aan hoe duurzaamheids- en gidsprincipes van integraal waterbeheer in plannen vertaald kunnen worden. Hierin zijn belangen van ruimtelijke ordening, milieu, natuur en toerisme meegewogen.

Het waterplan is door de gemeente in samenwerking met waterschap, waterbedrijf, vertegenwoordigers van natuur en milieubelangen, inwoners en bedrijfsleven tot stand gekomen. In het waterplan zijn Rijksbeleid, provinciaal beleid en het beleid van het waterschap als fundamentele elementen opgenomen. Het Waterplan uit 2003 en het Gemeentelijk Rioleringsplan 2010-2015 vormen samen de basis voor de omgang met water in het algemeen en het rioleringsstelsel in het bijzonder.

Met betrekking tot de ruimtelijke ordening en het stedelijk gebied zijn de volgende gidsprincipes voor integraal waterbeheer van belang:

  • Het toepassen van de drietrapsstrategie: vasthouden, bergen en afvoeren;
  • Water van schoon naar minder schoon laten stromen (geen afwenteling);
  • Met water de identiteit van een plek zichtbaar maken;
  • Een goede communicatie opzetten (intern en extern);
  • Water als mede-ordenend principe toepassen bij ruimtelijke plannen;
  • Samenwerken en afstemmen;
  • Balans in watersysteem en waterketen.

Door het toepassen van deze principes wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een robuust, veerkrachtig en gezond watersysteem binnen de gemeentegrenzen, gecombineerd met een aantrekkelijke woonomgeving met optimale belevings- en gebruiksmogelijkheden van het water. Er is een goede samenwerking en afstemming tussen alle bij het waterbeheer betrokken partijen, en er vindt geen bestuurlijke, financiële of ruimtelijke afwenteling plaats. Dit is het algemene streefbeeld voor 2030.

In het waterplan wordt het algemene streefbeeld per functie en thema nader uitgewerkt. in paragraaf 4.7 wordt nader op het aspect water ingegaan. Dit bestemmingsplan sluit aan op het gestelde in het waterplan.

3.2.5 Planologisch Beleid 2011

Op 6 januari 2011 heeft de gemeenteraad van Doetinchem ingestemd met het Planologisch Beleid 2011. Het planologisch beleid vormt het ruimtelijk beleidskader voor woningen en bijbehorende bouwwerken. In de nota wordt beleid geformuleerd voor kleine bouwplannen met betrekking tot woningen. Ook voorziet de nota in een belangrijke verruiming en versoepeling van de tot nu toe gehanteerde bouwvoorschriften. In de voorgestelde regeling is een onderscheid gemaakt tussen:

  • a. ruimtelijke aspecten die betrekking hebben op het woonhuis en bijbehorende bouwwerken alleen;
  • b. de ruimtelijke aspecten van de woning die alleen geregeld kunnen worden als de kenmerken van de omgeving daarbij betrokken worden.

Daarnaast zijn een aantal relatief ondergeschikte bouwactiviteiten die voorheen als afwijking verleend kon worden, nu als 'bij recht' toegestane bouwactiviteiten opgenomen. Dit zijn bijvoorbeeld erkers, toegangspartijen en overkappingen in de voortuin van een woning. Verder zijn versoepelingen doorgevoerd voor:

  • woonruimte in bijbehorende bouwwerken,
  • overkappingen,
  • erfafscheidingen,
  • beroepen en bedrijven aan huis,
  • mantelzorg.

Met het Planologisch Beleid 2011 ligt er een vernieuwde basis voor omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen. Daarnaast is het beleid de basis voor nieuwe planontwikkelingen.

De uitgangspunten van het Planologisch Beleid 2011 zijn verwerkt in het bestemmingsplan Wijnbergseweg 40 - 2015.

Hoofdstuk 4 Haalbaarheid

4.1 Algemeen

Dit hoofdstuk geeft de randvoorwaarden van de milieukundige aspecten en overige aspecten waarmee rekening gehouden moet worden bij het bouwen en bij de inrichting en het beheer van het plangebied. Deze aspecten kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van bepaalde locaties.

4.2 Bodem

Bij een bestemmingsplan moet worden bepaald dat de bodem geschikt is voor de beoogde bestemming.

Met het plan wordt een zonder de daarvoor benodige omgevingsvergunning gebouwde bijbehorend bouwwerk bij de woning gelegaliseerd. Nu dit bijbehorend bouwwerk al is gerealiseerd en er geen verblijfsruimte in dit bijbehorend bouwwerk aanwezig is en/of in dit bijbehorend bouwwerk zich een persoon of personen bevinden die langer dan acht uur per dag hier aanwezig zal of zullen zijn is een onderzoek naar de kwaliteit van de bodem niet noodzakelijk. Het aspect bodem vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.3 Cultuurhistorie

4.3.1 Archeologisch erfgoed

Archeologische waarden zijn sporen en vondsten die door mensen(werk) in het verleden in de grond zijn achtergebleven. Bijvoorbeeld potscherven, resten van voedselbereiding, graven, maar ook verkleuringen in de grond waaraan te zien is dat er vroeger een huis heeft gestaan of een sloot heeft gelopen. Een verzamelterm is 'archeologische waarden'. Alle archeologische waarden bij elkaar noemen we het 'bodemarchief'. Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft de gemeente Doetinchem (mede als uitvoering van de nota cultuurhistorie) een archeologische beleidskaart laten opstellen waarop de archeologische vindplaatsen en verwachtingszones zijn aangegeven. Afhankelijk van de (verwachtings)waarde in een (deel)gebied zal het beschermingsregime meer of minder streng zijn.

De uitgangspunten voor het archeologiebeleid sluiten al aan op het nieuwe beleid, die regionaal is opgesteld. Dit beleid staat in de nota 'Archeologie met beleid. Afwegingskader voor archeologiebeleid in de Regio Achterhoek' (concept mei 2012). Dit beleid geeft een verlichting van de grenzen voor archeologisch onderzoek. De gebieden zoals deze in de archeologische beleidskaarten onderscheiden zijn, veranderen hier niet door. Wel zijn er nu in de basis vijf verschillende niveau's van bescherming. Deze komen terug in de tabel.

De volgende archeologische gebieden komen in het plangebied voor:

  uitgangspunten archeologiebeleid   dubbelbestemming  
Archeologische waardevol verwachtingsgebieden (AWV)  
AWV categorie 6 (hoog)   bij bodemingrepen dieper dan 30 cm – Mv en bij plangebieden groter dan 250 m² vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek   Waarde - Archeologische verwachting 2  
AWV categorie 8 (laag)   bij bodemingrepen dieper dan 30 cm – Mv en bij plangebieden groter dan 5000 m² vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek   Waarde - Archeologische verwachting 4  

Voor beide Archeologische waardevolle verwachtingsgebieden zijn regels opgenomen behorende bij dit bestemmingsplan.

4.4 Akoestiek

De Wet geluidhinder (Wgh) richt zich vooral op de ruimtelijke inpassing van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) in relatie met belangrijke geluidsbronnen zoals (rail)verkeer en gezoneerde industrieterreinen. Het perceel is gelegen in de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein Hamburgerbroek

Dit plan beoogd de legalisatie van een bijbehorende bouwwerk bij de woning. Dit bijbehorend bouwwerk is niet aan te merken als een geluidsgevoelige bestemming zodat de akoestiek van het (rail)verkeer of een gezoneerd industrieterrein niet nader behoeft te worden onderzocht.

4.5 Bedrijven

Naast het perceel Wijnbergseweg 40 is op nr. 40a een bedrijf gevestigd. In de beheersverordening Vijverberg, Rekhemseweg, De Hoop, Sportpark Zuid 2014 heeft het perceel als Hoofdfunctie 'Bedrijf'. De voorgenomen ontwikkeling op het perceel nr. 40 mag geen nadelige invloed hebben voor de bedrijfsvoering of een belemmering vormen voor toekomstige ontwikkelingen van dit bedrijf. Daarnaast moet worden bekeken of omliggende functies de gewenste ontwikkeling op het perceel niet belemmeren.

De bedrijvigheid op nr. 40a is te omschrijven als een personenvervoersbedrijf met tankstation zonder LPG. Ingevolge de Handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' dient er een minimale afstand te worden aangehouden van 30 m tot aan gevoelige objecten, zoals woningen, om geen hinder te ondervinden van deze bedrijvigheid. Ook is dit een minimale afstand om toekomstige ontwikkelingen van het bedrijf niet te belemmeren.

Het bestemmingsplan voorziet in een legalisatie van een bijbehorend bouwwerk en aanpassing van een bouwvlak voor een woning. De bestaande woning Wijnbergseweg 40 is gelegen op 15 meter van de perceelsgrens van het bedrijf nr. 40a. Hierbij is sprake van bestaand recht. Door aanpassing van het bouwvlak voor de woning nr. 40 worden de bouwmogelijkheden voor de woning richting het bedrijf beperkt. Dit wil zeggen dat de bestaande afstand van 15 meter in de toekomst niet kleiner zal worden en de woning dus niet dichter bij het bedrijf zal komen. De woning vormt hierdoor dan ook geen bemmering voor de bedrijfsvoering of toekomstige uitbreiding van het bedrijf. Het bijbehorende bouwwerk is niet aan te merken als een gevoelig object zodat dit geen belemmering vormt voor de toekomstige ontwikkelingen van het bedrijf.

Het aspect bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's en richt zich op het gebruik, de opslag, de productie van gevaarlijke stoffen en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij gevaarlijke stoffen kennen we twee verschillende bronnen:

  • stationaire bronnen, zoals een chemische fabriek of een LPG vulpunt;
  • mobiele bronnen, zoals transport van gevaarlijke stoffen over wegen en door leidingen.

Voor inrichtingen (bedrijven) is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' van belang. In dit besluit wordt externe veiligheid omschreven als 'de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting waar een gevaarlijke stof bij betrokken is'.

Voor transport is de 'Wet vervoer gevaarlijke stoffen' van belang. Daarnaast zijn er een aantal besluiten en regelingen vastgesteld waarin het beleid verder uitgewerkt is.

Bij externe veiligheid wordt een onderscheidt gemaakt tussen een groepsrisico en een plaatsgebonden risico. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt de burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen.

Op onderstaande kaart zijn de 'risico's' aangegeven waar eventueel rekening mee moet worden gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R03H011A-0002_0007.png"

Uitsnede uit de Risicokaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R03H011A-0002_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R03H011A-0002_0009.png"

In de directe nabijheid van het perceel is een aardgastransportleiding (buisleiding) van de Gasunie gelegen. Tijdens het transport kunnen dingen mislopen waardoor de gevaarlijke lading kan ontbranden of exploderen of waardoor er bijvoorbeeld giftige gassen ontsnappen via een lek of breuk. Op 1 januari 2011 zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Het buisleidingtracé heeft een veiligheidsafstand (vrije zone) met een breedte van 10 meter. Binnen deze 10 meter mag geen bebouwing plaatsvinden om te voorkomen dat de buisleiding kan beschadigen. Het bijbehorend bouwwerk is niet gelegen in de vrije zone van dit buisleidingtracé.

Het aspect extrene veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.7 Water

4.7.1 Watertoets

Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt “Anders omgaan met water” vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De watertoets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De toets heeft betrekking op alle wateren en alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik en de functie van het plangebied en de directe omgeving van het gebied, bijvoorbeeld veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit. Deze toets is opgenomen in subparagraaf 4.7.3.

4.7.2 Waterplan

In paragraaf 3.2.4 is het Waterplan Doetinchem behandeld. Het beleid dat daarin is verwoord is vertaald in deze waterparagraaf.

4.7.3 Waterhuishoudkundige aspecten
Thema   Toetsvraag   Relevant  
Hoofdthema's  
Veiligheid   1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?  
Nee

Nee  
Riolering en
afvalwaterketen  
1. Is er een toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Ja
Nee

Nee  
Grondwater- overlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?  
Nee

Nee

Nee
Nee  
Oppervlaktewater- kwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?  
Nee

Nee
Nee  
Grondwater- kwaliteit   Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstarten uit het gemengde of verbeterde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee


 
Verdroging   Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?   Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
Nee
Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
Aandachtsthema's  
Recreatie   Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
Cultuurhistorie   Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Toelichting per relevant waterhuishoudkundig aspect

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Door de realisatie van een bijbehorend bouwwerk bij de woning is het aanwezige verhard oppervlak toegenomen met ongeveer 50 m2. Het afvalwater van de woning wordt geloosd op het gemeentelijk rioolstelsel. Om wateroverlast, kwantitatief en kwalitatief, nu en in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen dient het regenwater via de trits vasthouden - bergen - afvoeren te worden verwerkt. Uitgangspunt is dat berging van het regenwater in eerste instantie op eigen terrein plaats vindt. Het perceel is gelegen in een woonwijk waarin nauwelijks mogelijkheden zijn om water vast te houden of te bergen. Afvoeren van het regenwater gebeurt dan ook via het gemengde rioolstelsel. Dit rioolstelsel heeft voldoende capaciteit om de geringe toename in regenwater te kunnen verwerken.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan is een ontwikkelingsplan, waarbij flexibiliteit wenselijk is. Voor een deel is dat mogelijk met de in het plan opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Daarmee kunnen reeds voorziene maar ook onvoorziene ontwikkelingen planologisch worden geregeld zoals verschuiving binnen de bedrijfsbestemmingen en uitbreidingen van gebouwen en functies. Het plan is daarom opgezet als een globaal bestemmingsplan. Op hoofdlijnen is duidelijk waarvoor gronden en gebouwen mogen worden gebruikt en wat er aan bebouwing wordt toegestaan. Dit biedt voldoende rechtszekerheid voor de burger.

5.2 Toelichting op de regels

De regels bestaan uit de volgende onderdelen:

  • hoofdstuk I: Inleidende regels;
  • hoofdstuk II: Bestemmingsregels;
  • hoofdstuk III: Algemene regels;
  • hoofdstuk IV: Overgangs- en slotregels.
5.2.1 Inleidende regels

De inleidende regels omvatten de in de planregels gebruikte begripsomschrijvingen en afkortingen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2).

5.2.2 Bestemmingsregels

In de bestemmingsregels zijn de regels voor de verschillende bestemmingen omschreven. Elke bestemmingsregel is, overeenkomstig de RO-Standaarden 2012 waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (2012), in beginsel opgebouwd uit:

  • een bestemmingsomschrijving: een omschrijving van de doeleinden waarvoor de gronden zijn bestemd en de toegelaten bijbehorende bebouwing;
  • de bouwregels: deze bevatten de voorgeschreven maatvoering van de bouwwerken;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.
5.2.2.1 Tuin

De gronden met de bestemming Tuin maken juridisch en feitelijk deel uit van de bouwpercelen waarop woningen zijn gesitueerd. In de bestemmingsomschrijving is daartoe een koppeling aangebracht met de bestemming Wonen.

De bestemming Tuin is toegekend aan de gronden aan de voorzijde van en tot een meter achter de naar de weg gekeerde bouwgrens van het bouwvlak waarbinnen de woning mag worden gesitueerd. Vanwege het behoud van het straatbeeld en het zicht op de woningen is binnen deze bestemming alleen een beperkte bebouwingsregeling opgenomen voor het bouwen van vlaggenmasten, speeltoestellen, e.d. In principe zijn gebouwen op deze gronden dan ook niet toegestaan. Alleen de bouw van bijbehorende bouwwerken (een erker, toegangspartij en overkapping) voor de voorgevel van een woning is mogelijk.

5.2.2.2 Wonen

De bestemming Wonen omvat alle percelen waarop woningen en bijbehorende bouwwerken zijn toegelaten.

De hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Het bouwvlak ligt in principe om de bestaande bebouwing en heeft een afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van drie meter. Het bouwvlak is 15 meter diep. Daarmee wordt aangesloten op het Planologisch Beleid 2011. Daarnaast wordt aangesloten op de reeds vigerende mogelijkheden. De diepte van het bouwvlak is op de verbeelding aangegeven. De maximaal toegestane goothoogte en de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen zijn in de regels opgenomen. Vanwege het behoud van het karakter van de woning zijn afwijkende maten, ook al zijn deze bestaand, niet direct toegestaan.

Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan binnen het bestemmingsvlak Wonen en het daarin gelegen bouwvlak. Zij dienen op minimaal 1 meter achter de voorgevel van de woning te worden gebouwd. Deze afstand sluit aan op de stedenbouwkundige opzet van de wijk en voorkomt brede gevelaanzichten. Overdekte zwembaden (binnenbaden) zijn aan te merken als gebouwen. Op binnenbaden zijn daarom de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken van toepassing.

Ten behoeve van het bouwen van het hoofdgebouw buiten het bouwvlak en de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de achterste perceelsgrens kan onder bepaalde voorwaarden een afwijking van het in het bestemmingsplan bepaalde worden verleend.

Op gronden met de bestemming Wonen is de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf dan wel een vrij beroep toegestaan. Voorwaarde daarvoor is dat de woonfunctie in alle gevallen de hoofdfunctie binnen de bestemming blijft. In beperkte mate mag bij de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf ook detailhandel plaatsvinden. Overige detailhandel is binnen de bestemming Wonen nadrukkelijk uitgesloten.

5.2.2.3 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde

De dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachtingswaarde wordt nader aangeduid met de hoofdletters WR-AV en is onderverdeeld in vier categorieen.

In de regels bij deze bestemmingen is een voorrangsregeling opgenomen met het oog op de bescherming van de belangen en de aanwezige waarden. De gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de onderliggende bestemmingen worden hierdoor beperkt.

In de zones mogen geen bouwwerken en werken worden uitgevoerd. Middels een omgevingsvergunning kan van het bouwverbod worden afgeweken.

5.2.2.4 Geluidzone - industrie

In de Gebiedsaanduiding Geluidzone - industrie zijn het oprichten van geluidgevoelige objecten niet toegestaan. Uitzondering hierop zijn de geluidgevoelige objecten waarvan de geluidsbelasting op de gevel niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde zoals genoemd in de Wet geluidhinder.

5.2.3 Referentiekader nadere eisen- en ontheffingsbevoegdheid

Een aantal planregels geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om nadere eisen te stellen of een afwijking te verlenen als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder d, respectievelijk onder c, van de Wet ruimtelijke ordening.

De nadere eisen kunnen betrekking hebben op de plaats en afmetingen van de bebouwing.

In de planregels wordt een aantal criteria voor de uitoefening van de nadere eisen-bevoegdheid gesteld, te weten:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Binnenplanse afwijking is mogelijk van een aantal specifieke bouwregels en regels, die het gebruik in enge zin regelen. Voor zover aangegeven zijn ook hierbij bovengenoemde criteria van toepassing.

In het onderstaande wordt nader uiteengezet hoe deze criteria moeten worden gehanteerd.

De woonsituatie

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening gehouden te worden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een redelijke lichttoetreding, alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy.

Het straat- en bebouwingsbeeld

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden gestreefd naar het instandhouden c.q. tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld. In het algemeen zal bij bebouwing worden gestreefd naar:

  • een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  • een goede hoogte-breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is.

De verkeersveiligheid

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een verkeersveilige situatie.

De sociale veiligheid

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden voorkomen dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is.

De milieusituatie 

Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en verkeersaantrekkende werking.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden

Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed.

5.2.4 Algemene regels

De algemene of aanvullende regels tenslotte vormen een set algemene regels die op alle onderdelen van het plan van toepassing zijn. De algemene regels bestaan onder meer uit afwijking- en wijzigingsbepalingen.

De algemene gebruiksregel luidt dat het verboden is om gronden en opstallen te gebruiken in strijd met de bestemming. Gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemming of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken wordt toegelaten.

De algemene ontheffingsregels voorzien in de mogelijkheid om op ondergeschikte onderdelen af te wijken van de regels van het bestemmingsplan. De in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid laat meer ingrijpende afwijkingen toe en wordt daarom gekoppeld aan een zwaardere procedure dan die voor het verlenen van een afwijking van de bouw- en gebruiksregels.

5.2.5 Overgangs- en slotregels

In de loop van de tijd kan het gebruik van gronden of bouwwerken gaan afwijken van datgene wat mogelijk is op basis van het bestemmingsplan. In de overgangsregels wordt geregeld in hoeverre deze afwijkingen positief bestemd worden. Daar waar maten van bestaande legale bouwwerken op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp meer bedragen dan is voorgeschreven in het nieuwe bestemmingsplan, gelden deze maten ingevolge het in het bestemmingsplan neergelegde overgangsrecht als maximum.

De naam van het plan wordt in de slotregel aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Op verzoek van de eigenaar van het pand Wijnbergseweg 40 te Doetinchem wordt een procedure om herziening van het bestemmingsplan doorlopen. De daarbij behorende legeskosten worden door verzoeker betaald. Het bijbehorend bouwwerk is al gerealiseerd.

De gemeente loopt geen ontwikkelingsrisico. Er wordt geen planschade verwacht. Hiervoor is een quick scan uitgevoerd op 26 mei 2015. De gemeente kan planschade, als daar toch sprake van zou zijn na aanleiding van een claim, verhalen bij de verzoeker. Dit is in een overeenkomst vastgelegd.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan doorloopt de procedure als bedoeld in afdeling 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing. Ook kan het plan op grond van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening worden overlegd met de besturen van waterschap, provincie en Rijk. In dit hoofdstuk zullen de resultaten van deze procedure en overleggen worden behandeld. De resultaten van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan worden niet toegevoegd aan dit hoofdstuk. Dit maakt onderdeel uit van het raadsvoorstel en -besluit omtrent de vaststelling.

7.2 Inspraak

Het plan is niet ter inzage gelegd op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. Om de proceduretijd te versnellen heeft het college aan de raad voorgesteld om dit bij bestemmingsplannen niet meer te doen. De raad heeft op 23 februari 2012 met dit voorstel ingestemd.

Initiatiefnemer heeft een bijbehorend bouwwerk bij de woning gerealiseerd op zijn perceel zonder de daarvoor behorende omgevingsvergunning. De omwonenden van verzoeker zien dit bouwwerk en zijn dan ook op de hoogte van dit plan.

7.3 Overleg

Het plan zal alleen met het waterschap overlegd worden. Op basis van provinciale en rijksoverheidsrichtlijnen is vooroverleg met deze instanties niet nodig omdat er geen sprake is van provinciaal- of rijksbelang. De provincie en het Rijk kunnen desgewenst reageren op het ontwerp bestemmingsplan.

Reactie:

Op 7 augustus 2015 is een reactie van het waterschap ontvangen. Zij geven aan dat in paragraaf 4.7.3. is aangegeven dat de afvoer van hemelwater via het gemeentelijk rioolstelsel zal plaatsvinden. Zij raden ons aan om het hemelwater tot aan de perceelsgrens gescheiden aan te bieden. Wanneer wij in de toekomst een gescheiden stelsel gaan aanleggen dan kan het hemelwater hierop worden aangesloten. Deze reactie is niet te beschouwen als een zienswijze.

Antwoord:

Bij aanvraag en het verlenen van een omgevingsvergunning onderdeel bouwen zal rekening worden gehouden met de afvoer van hemelwater. Hierbij is in overleg met aanvrager mogelijk om het hemelwater tot aan de perceelsgrens gescheiden aan te bieden. Het bijbehorend bouwwerk is al gerealiseerd en de grond er omheen is aangeplant cq. bedekt.

Met aanvrager is overeengekomen dat na vaststelling van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning onderdeel bouwen zal worden aangevraagd. Bij behandeling van de aanvraag zal dan rekening worden gehouden met de opmerking van het waterschap.