direct naar inhoud van 4.3 Overige aspecten
Plan: Heikantseweg 4 - 2012
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0222.R07H270A-0003

4.3 Overige aspecten

4.3.1 Flora en fauna

In Nederland wordt de natuur beschermd op basis van gebiedsbescherming en soortenbescherming. In het kader van het voorgenomen plan is door Ecogroen Advies is in juni 2009 een quickscan natuurtoets uitgevoerd. De quickscan is als Toelichting aan het plan toegevoegd.

4.3.1.1 Gebiedsbescherming

De volgende natuurgebieden kunnen van invloed zijn op het project:

  • Natura 2000;
  • Beschermde natuurmonumenten;
  • Ecologische hoofdstructuur.

Natura 2000
Binnen de Europese Unie wordt beoogd een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten te realiseren, Natura 2000 genaamd. De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden maken hiervan deel uit. Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door projecten en handelingen (in of in de nabijheid van het Natura 2000-gebied) geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden (Natuurbeschermingswet).

Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingreep kan in het kader van de uitgevoerde quickscan geconcludeerd worden dat deze geen negatieve effecten heeft op de in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden.

Beschermde natuurmonumenten
Beschermde natuurgebieden hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijk of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. De aanwijzing vindt op Rijksniveau plaats. Voor beschermde natuurmonumenten geldt dat het verboden is om handelingen te verrichten die schadelijk zijn voor de wezenlijke kenmerken van het natuurmonument, tenzij er een vergunning kan worden verleend (Natuurbeschermingswet).

In het plangebied of in de nabijheid van het plangebied komen geen beschermde natuurmonumenten voor.

Ecologische Hoofdstructuur
Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Nederland. Op basis van de provinciale omgevingsverordening zijn ingrepen in de EHS alleen mogelijk in situaties wanneer de ingreep is 'van groot openbaar belang' is en er geen alternatieven mogelijk zijn.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de EHS, wel ligt het plangebied binnen een ecologische verbindingszone, model Das. Bovendien ligt de locatie op een afstand van circa 100 meter van een gebied dat is aangemerkt als EHS-natuur. Voor het plangebied geldt de “Nee, tenzij”-benadering en zijn nieuwe plannen, projecten of handelingen niet toegestaan indien sprake is van significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS.

Het plangebied is gelegen binnen een eenheid waar de natuurdoeltypen broekbos, droog bos van arme gronden en droge bos van lemige grond worden nagestreefd. Aangezien het plangebied hoofdzakelijk uit verharding bestaat, kunnen de genoemde natuurdoeltypen alleen aanwezig zijn in de aanwezig groenstructuren langs de randen van het plangebied.

Op basis van de beschrijving van de natuurdoeltypen en het veldonderzoek is bepaald of genoemde natuurdoeltypen aanwezig zijn in het plangebied. Hieruit blijkt dat de natuurdoeltypen (allen bos) in het plangebied zeer zwak tot nagenoeg niet ontwikkeld zijn. Tevens blijven de groenstructuren behouden. Van significante aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied is in deze situatie dan ook geen sprake.

Daarnaast worden, gelet op de terreingesteldheid, het feit dat er sprake is van een sanering van een varkenshouderij en er geen groenstructuren worden verwijdert, geen negatieve effecten verwacht op de EHS en de ecologische verbindingszone. Het voorgenomen plan kan juist gezien worden als een positieve ontwikkeling voor de natuurwaarden van de EHS.

Het plangebied vormt in de huidige situatie geen geschikt onderdeel van het leefgebied van Das. Om met de uitvoering van het voorgenomen juist een impuls te geven aan de ligging in de ecologische verbindingszone is een inrichtingsplan en een erfinrichtingsplan opgesteld. Hier is in paragraaf Toekomstige situatie plangebied nader bij stilgestaan.Voor de bouw van de woningen gelden de volgende voorwaarden:

  • slopen van gebouwen/opstallen dient plaats te vinden in een optimale en/of acceptabele periode van uitvoering, te weten van 15 augustus tot 1 november;
  • kappen/vellen en rooien van houtige beplanting dient plaats te vinden buiten het broedseizoen, te weten van 15 maart tot 15 juli;
  • bestaande houtige beplanting (singels) verbreden, instand houden, versterken en herstellen en doorplanten en duurzaam onderhouden;
  • spaarzaam omgaan met de buitenverlichting. Lichtbundel richten naar de grond, zodat rondvliegende etende vleermuizen nagenoeg geen hinder ondervinden van lichtbundels;
    het perceel ten westen van het perceel inrichten conform het inrichtingsplan (bijlage 1) zoals bijgevoegd.
4.3.1.2 Soortbescherming

De Flora- en Faunawet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. De wet verbiedt een aantal handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten (algemene verbodsbepalingen).

Wanneer een ruimtelijk plan handelingen mogelijk maakt die beschermde planten en dieren kunnen bedreigen, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.

Het voorgenomen plan houdt ondermeer de sloop van enkele agrarische gebouwen in. De uitgevoerde quickscan is derhalve ook ingegaan op de aanwezige (beschermde) flora en fauna in het plangebied. Uit de quickscan natuurtoets blijkt dat:

  • in het plangebied geen beschermde plantensoorten of plantensoorten van de Rode Lijst aangetroffen of te verwachten zijn;
  • vaste verblijfplaatsen van vleermuizen ontbreken. De voorgenomen plannen hebben geen nadelige gevolgen op vlieg- en/ of jachtroutes en foeragerende vleermuizen;
  • van de Steenmarter één uitwerpsel aangetroffen is. Daar Steenmarters hun verblijfplaatsen doorgaans vervuilen met uitwerpselen gaat het hier naar verwachting om een locatie die slechts incidenteel wordt bezocht. Vaste verblijfplaatsen van andere zwaarder beschermde soorten (bijv. Das) ontbreken. Verspreid op de locatie zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde zoogdiersoorten aangetoond of te verwachten;
  • in de beplanting langs de randen van het plangebied broedvogels als Winterkoning, Vink, Tjiftjaf en Merel aangetoond of te verwachten zijn. Daarnaast is in de bebouwing broedgelegenheid aanwezig voor een soort als Boerenzwaluw;
  • laag beschermde amfibieënsoorten als Bruine kikker, Kleine watersalamander en Gewone pad beperkt overwinterend te verwachten zijn;
  • er geen reptielen of beschermde vissen en ongewervelden aangetoond of te verwachten zijn.

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet niet nodig is. Ten aanzien van broedvogels geldt dat het verstoren of beschadigen van broedbiotopen van vogels te allen tijde dient te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door de werkzaamheden op te starten buiten het broedseizoen van de aanwezige vogels. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.

Aanbeveling
Voor de in het plangebied mogelijk voorkomende laag beschermde zoogdieren en amfibieën wordt als belangrijkste mitigerende maatregel, fasering in tijd, genoemd. Schade is - indien de planning van activiteiten dit toelaat - te minimaliseren door grondwerkzaamheden en het eventueel verwijderen van beplanting, zoveel mogelijk uit te voeren in de periode september - oktober. Dit is buiten de voortplantingsperiode van veel dieren, dus buiten de periode waarin dieren extra kwetsbaar zijn.

Tevens dient spaarzaam omgegaan te worden met buitenverlichting. De lichtbundels dienen eventuele rondvliegende vleermuizen niet te hinderen.

Het aspect flora en fauna vormt op basis van de quickscan geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.3.2 Water

Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt "Anders omgaan met water" vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De watertoets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De toets heeft betrekking op alle wateren en alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik en de functie van het plangebied en de directe omgeving van het gebied, bijvoorbeeld veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit.

Waterplan Doetinchem
In paragraaf Waterplan Doetinchem is het Waterplan Doetinchem behandeld. Het beleid dat daarin is verwoord is vertaald in deze waterparagraaf.

Water en het plangebied
Het bouwplan ligt in het buitengebied van de gemeente Doetinchem. Het plangebied ligt circa 12,0 - 13,5 m + NAP. In de direct omgeving van het plangebied is geen waterloop van het waterschap aanwezig. Daarnaast maakt het plangebied geen deel uit van een grondwater- of drinkwaterbeschermingsgebied.

De grond in het plangebied is opgebouwd uit matig tot fijn leemhoudend zand, dit blijkt uit het uitgevoerde bodemonderzoek. Het grondwater is op circa 2 m-mv gemeten. Het is bekend dat de bodem in het buitengebied van Doetinchem op de zandige gronden voldoende tot goed doorlatend is. De aanwezige zandige bovenlaag is in principe geschikt voor infiltratie. Een aanvullend geo-hydrologisch onderzoek wordt op basis van de beschikbare gebiedsgegevens niet nodig geacht.

De projecten in het buitengebied van een gemeente kenmerken zich bovendien door het relatief grote oppervlak aan beschikbare ruimte voor infiltratie. Ook matig of slecht doorlatende gronden kunnen bij een grotere beschikbare oppervlakte voor toepassing van infiltratie geschikt zijn. In voorliggend geval is het dan ook waarschijnlijk dat het hemelwater binnen het plangebied geïnfiltreerd kan worden.

Als gevolg van het voorgenomen plan neemt het verhard oppervlak af. Alleen al aan bebouwd oppervlak is sprake van een afname van circa 1.450 m2. Het is de bedoeling om de nieuwe woningen aan te sluiten op het bestaande riool. Het hemelwater wordt geïnfiltreerd in het plangebied. Om bodemvervuiling te voorkomen wordt bij de bouw van de woningen geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen.

Watertoetstabel
Met het oog op het voorgenomen plan in het plangebied is de standaard watertoetstabel van het waterschap ingevuld. De watertoetstabel is op basis van de nu beschikbare gegevens over het voorgenomen initiatief ingevuld.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
HOOFDTHEMA'S  
Veiligheid   1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?  
Nee

Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Ja
Nee
Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
nee

Nee

Nee  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?  
Nee

Nee

Nee
Nee  
Oppervlaktewater- kwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?  
Nee

Nee
Nee  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?   Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
Nee
Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
AANDACHTSTHEMA'S  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Zoals in de tabel is weergegeven is één onderwerp bij dit initiatief relevant. In de volgende paragraaf wordt hier kort bij stilgestaan.

Riolering en Afvalwaterketen
1. Het afvalwater neemt toe door de ontwikkelingen in dit plan. Het afvalwater wordt afgevoerd naar bestaande en eventueel nieuwe aan te leggen IBA's. Regenwater wordt niet afgevoerd via het riool maar wordt binnen het plangebied geïnfiltreerd.

De overige waterthema's in de voornoemde standaard zijn niet relevant voor het plan.

Overleg
Het voorgenomen plan is voorgelegd aan het Waterschap Rijn en IJssel. In een emailreactie op 12 april 2011 heeft het Waterschap Rijn en IJssel aangegeven geen opmerkingen op het plan te hebben.

4.3.3 Monumenten, cultuurhistorie en archeologie

Historisch landschappelijk erfgoed
Het plangebied is gelegen in het heideontginningslandschap. Het heideontginningslandschap wordt gekenmerkt door een grote mate van openheid en lijnvormige structuren. De boerderijen zijn volgens een regelmatig patroon direct langs de wegen te vinden. Erfbeplanting is binnen het heideontginningslandschap nauwelijks aanwezig. Het perceel Heikantseweg 4 is hier echter een uitzondering op daar het omgeven wordt door erfbeplanting.

De vormgeving van de nieuwe woningen dient nog nader uitgewerkt te worden. Vast staat echter dat de woningen een landelijke uitstraling krijgen en compact rondom een erf gesitueerd zijn. Het plan sluit daarmee aan op het karakter van het historische landschap.

Monumenten
In het plangebied is geen sprake van aanwezigheid van rijks- en/of gemeentelijke monumenten of andere waardevolle bebouwing.

Archeologisch erfgoed
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Dit is een herziening van de Monumentenwet 1988. Met deze herziening zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente neergelegd. De gemeenteraad is op grond van de Monumentenwet verplicht bij de vaststelling van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Om dit te kunnen onderbouwen dient de gemeente er voor te zorgen dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied bekend zijn.

De gemeente Doetinchem heeft hiertoe een Archeologische Verwachtingskaart opgesteld. De Archeologische Verwachtingskaart geeft op perceelsniveau aan welke archeologisch bekende waarde of welke verwachting van toepassing is. Op basis daarvan kan in een vroeg stadium van ruimtelijke planvorming gekeken worden of en hoe archeologische waarden beschermd kunnen/moeten worden: middels aanpassing van het plan of het behoud van informatie door opgraven. Bij elke voorgenomen activiteit om de bodem te verstoren in een gebied met archeologische waarde of verwachting moet namelijk in een zo vroeg mogelijk stadium worden bepaald of een nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Op de Archeologische Verwachtingskaart van de gemeente Doetinchem is aan het zuidelijke deel van het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde toegekend, aan het noordwestelijke deel een lage archeologische verwachtingswaarde en aan het noordoostelijke deel een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.
Bij ontwikkelingen in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Voor gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde geldt dat bij voorkeur geen werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd die tot fysieke aantasting leiden van archeologische resten. Het beleid is immers gericht op het behouden van de archeologische resten in de ondergrond. In geval van planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening voor bodemingrepen moet vroegtijdig archeologisch onderzoek in de vorm van bureauonderzoek, eventueel gevolgd door een inventariserend veldonderzoek worden uitgevoerd. Indien echter aangetoond kan worden dat de grond waarop gebouwd gaat worden is verstoord, geldt deze onderzoeksplicht niet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R07H270A-0003_0012.jpg"

afbeelding - archeologische verwachtingskaart gemeente Doetinchem

Archeologisch onderzoek
De locatie van de nieuwe woningen ligt in een gebied met een hoge, middelmatige en lage verwachtingswaarde. Aangezien de geplande werkzaamheden ook plaatsvinden in de zone met een hoge verwachtingswaarde is door Synthegra Archeologie in augustus 2011 een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (zie Toelichting).

Naar aanleiding van het bureauonderzoek, kan op basis van de landschappelijke ligging van het plangebied in een relatief lage dekzandvlakte, voor alle periodes een lage verwachting aan het plangebied worden toegekend.

Uit het veldonderzoek blijkt verder dat de gronden in het oostelijke deel van het plangebied niet zijn verstoord. Het bodemprofiel van de overige gronden in het plangebied is wel verstoord. Tijdens het bodemonderzoek zijn in het plangebied geen archeologisch indicatoren gevonden, die wijzen op de aanwezigheid van een vindplaats. De in het plangebied voorkomende middelhoge en hoge verwachtingswaarde kunnen op basis van de onderzoeksresultaten naar laag worden bijgesteld. Het uitvoeren van een vervolgonderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

Omdat in geen geval uitgesloten kan worden dat toch archeologische resten of sporen aangetroffen worden, dient conform artikel 53 van de Wamz, bij het eventueel aantreffen van archeologische waarden melding gedaan te worden bij het bevoegd gezag. In dit geval de gemeente Doetinchem.

4.3.4 Verkeer en parkeren

Ontsluiting
De nieuwe woningen worden ontsloten via één aansluiting op de Heikantseweg. Voor de aansluiting op de Heikantseweg wordt gebruik gemaakt van de huidige ontsluiting.

Parkeren
Volgens de publicatie uit 2008 van "Parkeerkencijfers - Basis voor parkeernormering" van het CROW, geldt voor woningen in het dure marktsegment op een locatie in de 'rest van de bebouwde kom' in een niet-stedelijk gebied een parkeernorm van minimaal 2 parkeerplaatsen per woning. Aangezien het hier om normen gaat die gelden in de stedelijke zone kan aangenomen worden dat voor het buitengebied lagere normen gehanteerd kunnen worden.

Gezien het feit dat het plangebied gelegen is in het buitengebied is er op het perceel voldoende ruimte voor parkeren. Voor de nieuwe woningen en de bestaande woning wordt op eigen terrein ruimte gemaakt voor in totaal acht parkeerplaatsen. Op het gezamenlijke erf is ruimte voor minimaal vier parkeerplaatsen. Daarnaast beschikt iedere woning over een bijgebouw waar voldoende ruimte in aanwezig is voor één parkeerplaats. Met het aantal van acht parkeerplaatsen wordt voldaan aan de stedelijke norm van 2 parkeerplaats per woning. De verwachting is dat de ontwikkeling van de extra woningen derhalve niet leidt tot een parkeerprobleem.

4.3.5 Duurzaam bouwen

Momenteel is er nog geen exacte uitwerking van de nieuwe woningen bekend. In het vervolg van de procedure zal hier nader aandacht aan worden besteed. Bij de specifieke uitwerking van het bouwplan wordt logischerwijs ingegaan op de relevante duurzaamheidsaspecten. Hierbij wordt onder andere stilgestaan bij de bouwverordening, vormgeving van de nieuwe bebouwing, het gebruik van duurzame materialen en de inpassing van het plan in de omgeving.