Plan: | Oostelijke Randweg 2009 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0222.R17B063A-0005 |
In de gemeente Doetinchem is de Zumpe aangewezen als beschermd natuurgebied. Overige beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, waarin de gebiedsbescherming vanuit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn is geïmplementeerd, zijn binnen de gemeente Doetinchem niet aanwezig.
De Flora- en faunawet is per 1 april 2002 van kracht. In de wet is de zorgplicht, artikel 2, opgenomen. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
De zorg houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover dat in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Naast de zorgplicht voor álle dieren en planten zijn in de Wijziging Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet van 25 januari 2005 (Staatscourant, 2 februari 2005), drie tabellen opgenomen met een overzicht van beschermde inheemse dieren en planten. Ter voorkoming van verontrusting, verstoring, doden, vernieling van vaste rust- of verblijfplaatsen e.d. van beschermde soorten dient voorafgaand aan plan- en visievorming, uitvoering, verstrekken van vergunningen (bouw-, sloop-, aanleg-, en milieuvergunningen) en aanleg- of reconstructiewerken een inventarisatie plaats te vinden van de beschermde flora- en faunasoorten, met daaraan gekoppeld een beschrijving van de effecten en eventuele mitigerende (maatregelen om het fysieke effect van barrières te verminderen) en compenserende maatregelen om de eventuele negatieve effecten te beperken of te voorkomen. Op basis van de aangetroffen soorten dient er een afweging plaats vinden voor de instandhouding van de biodiversiteit en hun ecotoop.
Bij het verlenen van een vergunning op grond van het bestemmingsplan, dienen de verbodsbepalingen artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet in acht te worden genomen. Dat houdt in dat, voorafgaand aan de verlening van een vergunning, onderzoek dient te worden uitgevoerd naar het voorkomen van dier- en plantsoorten die op grond van de Flora- en faunawet bescherming genieten. Met name binnen de stedelijke omgeving dient aandacht te worden geschonken aan de aanwezigheid van en de invloed op vleermuizen. Tevens dient te worden onderzocht in hoeverre de verstoring, vernieling of verontrusting van de beschermde soorten plaats vindt. Indien inbreuk wordt gepleegd op de verbodsbepalingen die op grond van de bepalingen van de Flora- en faunawet zijn vastgesteld, kan een vrijstelling gelden of een verzoek tot ontheffing worden aangevraagd.
Ten behoeve van de realisatie van de Oostelijke Randweg is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 4 Ecologisch onderzoek, natuur en stikstofdepositie (ARCADIS, MER Oostelijke Randweg, 26-05-09, B02022/CE9/068/300004/ws).
Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat ten aanzien van flora en fauna de volgende maatregelen getroffen moeten worden bij de aanleg van de Oostelijke Randweg:
Facultatief kunnen de volgende aanvullende maatregelen genomen worden:
Tevens is de aanleg van de Oostelijke Randweg getoetst aan de natuurbeschermingswetgeving die uiteen valt in soortbescherming (Flora- en faunawet) en gebiedsbescherming (Natura 2000, Beschermde natuurmonumenten en Ecologische Hoofdstructuur). Dit is opgenomen in de volgende bijlagen:
Uit de toetsing komt naar voren dat van de drie onderzochte alternatieven voor de Oostelijke Randweg alternatief 2 het beste in te passen is uit oogpunt van natuur en landschap.
Hier zijn een paar redenen voor te noemen. De geplande aansluiting van de randweg op de Zelhemseweg is op deze locatie in te passen met de minste schade voor natuur en landschap. De randweg moet de spoorlijn Arnhem - Winterswijk kruisen. Ter plaatse is alleen ruimte voor een verdiepte aanleg. Er is geen ruimte voor de aanleg van een viaduct, wat op grond van de hydrologische omstandigheden het beste alternatief zou zijn. Deze verdiepte aanleg betekent mogelijk aantasting van lokale kwelstromen waarvoor in het gebied maatregelen genomen moeten worden. Omdat er ook in het kader van EHS en Natuurbeschermingswet gezocht moet worden naar compensatie is het zinvol te kijken wat er in het gebied rond de Zumpe mogelijk is om de kweldruk te herstellen/verhogen en te streven naar een hogere ecologische kwaliteit en stabiliteit in dit gebied.
Maatregelen daarvoor zijn:
De aanleg van de Oostelijke Randweg kan op een negatieve manier van invloed zijn op de natuur. Ten behoeve van de realisatie van de Oostelijke Randweg is daarom een natuurcompensatie- en inpassingsplan opgesteld. Dit plan wordt beschreven in Bijlage 8 Onderzoek luchtkwaliteit en gezondheid (ARCADIS, MER Oostelijke Randweg, 26-05-09, B02013/CE9/091/000040). De gronden waar natuurcompensatie plaatsvindt zijn gelegen ten oosten van de Oostelijke Randweg.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren" staat hierbij centraal. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem.
In het ”Waterbeheerplan 2010-2015” heeft het waterschap Rijn en IJssel deze beleidsdoelstellingen uitgewerkt en vormgegeven voor zijn waterbeheer. Het waterschap streeft naar schoon water, levend water en functioneel water. Het watersysteem dient optimaal afgestemd te zijn op de ruimtelijke functies van een gebied. Aandachtspunten zijn het verbeteren van waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast. In zowel landelijk- als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.
Uitgangspunt voor de aanleg van de Oostelijke Randweg is dat deze geen drainerende werking mag hebben. Met andere woorden: de weg mag de grondwaterstromen in het gebied niet beïnvloeden. Dit kan beteken dat delen van de weg enigszins verhoogd aangelegd dienen te worden. In het geval van een verdiepte constructie dienen maatregelen te worden genomen ter bescherming van de grondwaterstand. Het voorkomen van drainerende werking is onder andere mogelijk door (deels) verhoogde aanleg daar waar een laagte in het landschap ligt, maar ook door technische maatregelen, bijvoorbeeld door geïsoleerde aanleg. Verder mogen eventuele verontreinigingen vanaf de weg (via afstromend wegwater) niet terechtkomen in de omliggende natuurgebieden. Bij de nadere uitwerking van het ontwerp en de realisatie van de Oostelijke Randweg dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden. Uit dit onderzoek moet blijken welke maatregelen genomen moeten worden om een drainerende werking te voorkomen en om te voorkomen dat eventuele verontreinigingen vanaf de weg in de omliggende natuurgebieden terechtkomen. In het kader van het MER zijn drie verschillende onderzoeken verricht naar de hydrologie van De Zumpe. Ook is in de nabijheid van de beoogde locatie van de tunnelbak onder het spoor een grondwatermeetpunt geïnstalleerd om de grondwaterstanden goed te kunnen monitoren.
De onderzoeksrapporten zijn opgenomen in de volgende bijlagen:
Deze onderzoeken vormen voldoende basis voor dit bestemmingsplan. Ten tijde van de realisatie van de Oostelijke Randweg is aanvullend onderzoek noodzakelijk. Uit dat onderzoek moet onder meer blijken welke maatregelen genomen moeten worden om de tunnelbak te realiseren zodat deze geen invloed heeft op De Zumpe en zodanig dat de tunnelbak niet gaat drijven. Ook dient in dit stadium door middel van aanvullende boringen en sonderingen op het traject van de randweg onderzocht te worden of er slecht doorlatende lagen aanwezig zijn in de ondergrond. Het doorbreken van ondoorlatende lagen kan gevolgen hebben voor de hydrologische omstandigheden van de Zumpe.
Met behulp van de "Handreiking standaard waterparagraaf voor bestemmingsplannen, versie oktober 2008" is het aspect water in dit plan meegenomen. In onderstaande tabel wordt aangegeven welke waterhuishoudkundige aspecten een rol spelen in de bestaande en toekomstige waterhuishouding van het plangebied.
Thema | Toetsvraag | Relevant |
Hoofdthema's | ||
Veiligheid | Ligt in of nabij het plangebied een primaire waterkering? Ligt in of nabij het plangebied een kade? |
Nee Nee |
Riolering en afvalwaterketen | Is er toename van het afvalwater (DWA)? Ligt in het plangebied een persleiding WRIJ? Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
Wateroverlast (oppervlaktewater) | Is er sprake van een toename van het verhard oppervlak? Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Ja Nee Ja |
Grondwateroverlast | Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? Bevindt het plangebied zich in de invloedssfeer van de Rijn of IJssel? Is in het plangebied sprake van kwel? Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? |
Ja Nee Nee Nee |
Oppervlaktewater - kwaliteit | Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? Ligt in het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied? |
Ja Nee Nee |
Grondwaterkwaliteit | Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? |
Nee |
Volksgezondheid | In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied voor die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
Verdroging | Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? |
Ja |
Natte natuur | Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? |
Ja Ja |
Aandachtsthema's | ||
Recreatie | Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? |
Nee |
Cultuurhistorie | Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? |
Nee |
Uit de tabel blijkt dat onderstaande waterhuishoudkundige aspecten een rol spelen in de bestaande en toekomstige waterhuishouding van het plangebied. Per aspect wordt aangegeven wat de invloed is van de Oostelijke Randweg op deze waterhuishoudkundige aspecten.
Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verharde oppervlak toe met 40.928 m2verharding. Het overige deel bestaat uit berm. De totale oppervlakte van de Oostelijke Randweg is 73.000 m2. De weg wordt ter plaatse van het spoor verdiept aangelegd door middel van een tunnel. Deze tunnel loopt onder het spoor door, waarbij de weg ter hoogte van de Frans Halsweg naar beneden gaat en ter hoogte van de Vijverlaan weer omhoog komt. De rest van het tracé wordt geheel of grotendeels op maaiveld aangelegd en volgt geheel of grotendeels de glooiing van het landschap.
Om wateroverlast, kwantitatief en kwalitatief, nu en in de toekomst te voorkomen wordt het regenwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen - afvoeren behandeld. Afwatering vindt in principe plaats via de berm. In de tunnel komt een hemelwaterkelder met een pompruimte. Ter plaatse van kruispunten zijn wellicht straat/trottoirkolken nodig met een eenvoudig hemelwaterriool. Dit hangt af van de nadere detailuitwerking van de Oostelijke Randweg.
De dimensioneringsberekeningen van de diverse voorzieningen zullen worden opgenomen in het waterhuishoudkundigplan dat in overleg met het waterschap zal worden opgesteld. In dit waterhuishoudkundigplan wordt rekening gehouden met een bui 100+10%.
In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?
Bij voorkeur worden natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, regionale bergingsgebieden en overstromingsvlaktes niet bebouwd. Het plangebied beoogt geen kapitaalintensieve bouwwerken in deze gebieden. Het betreft hier een gebied waar geen berging voor oppervlaktewater plaatsvindt. Mogelijke wateroverlast voor het plangebied kan worden voorkomen door delen van de randweg enigszins verhoogd aan te leggen en niet te voorzien van diepe bermsloten, zo kan het bergingsoppervlak/volume toenemen.
Grondwateroverlast
In het gebied bevinden zich slecht doorlatende lagen. Deze slecht doorlatende lagen hebben een grote invloed op de lokale grondwaterstromingen. Door middel van aanvullende boringen en sonderingen zal ten tijde van de realisatie van de randweg nader worden onderzocht of zich op het traject van de randweg slecht doorlatende lagen in de ondergrond bevinden. Mogelijke wateroverlast kan worden voorkomen door de aanleg van detailontwatering. Hierbij geldt als uitgangspunt dat de hydrologische omstandigheden van de Zumpe niet negatief beïnvloed mogen worden.
Oppervlaktewaterkwaliteit
Vanuit het plangebied wordt hemelwater via een nog verder te ontwerpen systeem / filter geloosd op het oppervlaktewatersysteem (zie ook wateroverlast). Het hemelwater wordt afgevoerd naar de Doetinchemse Slinge. Er zal geen hemelwater vanuit de weg richting het watersysteem van de Zumpe stromen. In het waterhuishoudkundig plan zal nader worden aangegeven, waar het regenwater uit de pompkelder van de tunnelbak naar toe zal worden verpompt.
Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?
Het plangebied bevindt zich in de Ecologische Verbindingszone (EVZ) Zelhemse Beek. De beoogde ontwikkelingen zijn geen belemmering voor de EVZ. De gemeente wil ondanks de aanleg van de weg een positieve impuls geven aan de EVZ. Natuurontwikkeling aan de westzijde van de Oostelijke Randweg en de natuurcompensatie ter hoogte van de Slingebeek (Doetinchemse Slinge) worden meegenomen in dit bestemmingsplan. Aan de inrichting van het landschap aan de oostzijde van de weg wordt gewerkt. Dit zal worden opgenomen in het Bestemmingsplan Buitengebied, waarvoor in 2010 de actualisatie start.
De inrichting en functies in hydrologische beïnvloedingszones rond natuurgebieden zijn afgestemd op deze natuur. In de beschermingszones van natte natuur bevinden zich geen functies die de aanvoer van water richting het natuurgebied negatief beïnvloeden. De volgende maatregelen worden genomen om de aanvoer van gebiedseigen water in de toekomst te vergroten: aanleg van de weg in een geïsoleerde tunnel in het rivierduin. Ook mogen de bermsloten van de randweg niet te diep worden. Zij mogen de omgeving niet draineren. Mogelijk worden ook delen van de weg enigszins verhoogd aangelegd, indien grondwaterstanden dit vereisen. Binnen het plangebied gaat het om de Zumpe.
Het plangebied bevindt zich in een beschermingszone voor natte natuur. De beoogde ontwikkelingen hebben geen negatieve invloed op de waterkwantiteit en –kwaliteit in relatie tot de natte natuurgebieden.
Inrichting en beheer
In het plangebied bevinden zich de volgende oppervlaktewateren: Doetinchemse Slinge, Zumpesloot en diverse detailontwatering. Daarnaast is er in de nabijheid nog de kanovijver in het zuiden en een aantal plassen aan de noordkant van het gebied. De Doetinchemse Slinge is een legger waterloop en in beheer bij het waterschap. Tevens bevindt zich een aantal kunstwerken (stuwen, duikers, bruggen, e.d.) in het gebied. Er zijn twee bruggen in het gebied: de brug van de Zumpesloot (geen naam) onder het fietspad bij de Ruige Horst. De Zumpesloot loopt hier dood. De Doetinchemse Slinge gaat onder het fietspad en de Zelhemseweg door bij de Wiltinksbrug. Hier bevindt zich tevens een regelbare stuw in de watergang. Aan de Vossenstraat staat een elektrisch gemaal dat via een lange duiker water uit de Zumpe naar de Doetinchemse Slinge pompt bij hoog water.
Het oppervlaktewaterpeil wordt binnen gewenste of vastgestelde marges gehandhaafd.
De maaipaden langs de waterlopen zijn opengesteld voor wandelaars (passief medegebruik). Het gaat om paden langs de watergangen die in beheer en onderhoud zijn van het waterschap.
Met de ondertekening van het verdrag van Malta (1992) en de parlementaire goedkeuring daarvan (1998) heeft de Nederlandse overheid zich verplicht erop toe te zien dat bij ruimtelijke plannen rekening gehouden wordt met het bekende en het nog niet bekende archeologische 'bodemarchief'.
De Wet op de archeologische monumentenzorg is de opvolger van het verdrag van Malta. Deze wet is sinds 1 september 2007 van kracht en legt de verplichting op om op basis van het voormelde verdrag de archeologische waarden van de bodem te betrekken in de ruimtelijke planvorming. Om de verplichting in beleid te kunnen omzetten hebben de provincies, waaronder Gelderland, een Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) gemaakt. Bij gebrek aan meer gedetailleerde kennis, fungeert deze kaart als toetsingskader bij de beoordeling van ruimtelijke plannen. Doetinchem beschikt sinds 2009 over meer gedetailleerde kaarten voor het hele grondgebied van de gemeente. De conceptkaarten vervangen de waardenkaart uit 1997 en worden momenteel als toetskader gebruikt.
Het plangebied van de Oostelijke Randweg valt volgens de archeologische beleidskaart van Doetinchem deels in AWV categorie 8 (laag), in AWV categorie 7 (middelmatig), in AWV categorie 6 (hoog) en AWV categorie 5 (hoog + afgedekt). De waardering is mede tot stand gekomen naar aanleiding van archeologisch onderzoek wat heeft plaatsgevonden in het kader van de planvorming voor de Oostelijke Randweg.
Ten behoeve van de realisatie van de weg zijn tot nu twee onderzoeken gedaan.:
De stand van zaken is aan de hand van het meest recente onderzoek als volgt te beschrijven:
Tijdens het karterende veldonderzoek zijn drie vindplaatsen vastgesteld. De indicatoren zijn aangetroffen op een rivierduin (vindplaats 1), op een dekzandrug ter hoogte van het bouwlandcomplex ten noorden van de Varsseveldseweg (vindplaats 2) en op de dekzandrug van IJzevoorde (vindplaats 3). Voor de vindplaatsen 1 en 2 geldt dat, vanwege het gefragmenteerde karakter van het merendeel van het archeologische vondstmateriaal, het niet mogelijk is om ze meer nauwkeurig te dateren dan de periode ijzertijd t/m middeleeuwen. Ter hoogte van vindplaats 3 is een vuurstenen afslag aangetroffen. Deze vindplaats is gedateerd in de periode laat paleolithicum t/m vroege bronstijd. Ter hoogte van vindplaats 3 moet rekening gehouden worden met een vuursteensite.
De overige delen van het plangebied worden grotendeels gekenmerkt door een bouwvoor/cultuurdek van maximaal 40 cm met daaronder een scherpe overgang naar de C-horizont. De aanwezigheid van archeologische vindplaatsen wordt hier klein geacht.
Conclusie
Op basis van de resultaten wordt aanbevolen om de drie vindplaatsen in situ te behouden (onder de grond en onaangetast). Aanbevolen wordt om bodemverstoringen dieper dan 40 cm –Mv ter hoogte van vindplaats 1, dieper dan 50 cm –Mv ter hoogte van vindplaats 2 en dieper dan 30 cm –Mv ter hoogte van vindplaats 3 te vermijden. Waar mogelijk moet dus gekeken worden of –waar nodig- kleine aanpassingen in het ontwerp hier een oplossing biedt. Denk aan een lichte afwijking in het tracé of het hoger leggen van de wegfundering. Dit mag geen nadelige consequenties hebben voor overige cultuurhistorische waarden (historisch landschappelijk erfgoed of historisch steden(bouw)kundig erfgoed.
Indien besloten wordt dat behoud van de vindplaatsen niet mogelijk is, wat overigens middels een selectiebesluit moet worden bepaald, dan moet ter hoogte van de vindplaatsen vervolgonderzoek worden ingesteld. Geadviseerd wordt om voor de vindplaatsen 1 en 2 een inventariserend veldonderzoek (IVO-waarderende fase) uit te voeren, bestaande uit een proefsleuvenonderzoek. Een proefsleuvenonderzoek (IVO-P) behoort conform de KNA versie 3.1 plaats te vinden op basis van een Programma van Eisen (PvE). Dit PvE dient voor aanvang van het onderzoek te worden opgesteld door een seniorarcheoloog.
Ter hoogte van vindplaats 3 moet, indien behoud niet mogelijk is, een vervolgonderzoek worden uitgevoerd in de vorm van een inventariserend veldonderzoek (IVO-waarderende fase), bestaande uit een waarderend booronderzoek. Dit om vast te stellen of het inderdaad een vuursteensite betreft en, indien dit inderdaad het geval is, de exacte omvang van de vuursteensite te bepalen. Naar aanleiding van het waarderend booronderzoek kan dan vervolgens een advies gegeven worden over een mogelijk vervolgonderzoek.
In de loop van het planproces is het plangebied aan de zuidwestkant van het tracé enigszins opgeschoven. In dit deel van het plangebied is nog geen archeologisch onderzoek gedaan en moet dat alsnog gebeuren. Afhankelijk van de keuzes die voor de vindplaatsen worden gemaakt (wel of geen behoud in situ), kan dat gelijk opgaan met eventueel vervolgonderzoek. In het geval dat alle vindplaatsen behouden kunnen blijven, moet voor het nieuwe plandeel gekozen worden voor een inventariserend veldonderzoek (karterende fase).
In het deel van het plangebied met een lage verwachtingswaarde wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007), aanmelding van de betreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS). Het verdient aanbeveling ook het bevoegd gezag (de gemeente) zo spoedig mogelijk in te lichten.
Voor de gebieden die mogelijk worden aangetast door de aanleg van de Oostelijke Randweg en waarvoor is aangegeven dat nog onderzoek plaats moet vinden, geldt de nul-grens als het gaat om toegestane verstoringen. Dit wil zeggen dat er geen verstoring van de bodem is toegestaan zolang er geen aanvullend onderzoek is gedaan.
Uit het onderzoek ten aanzien van cultuurhistorie (Cultuurhistorisch onderzoek Doetinchem, Oostelijke Randweg, december 2008, Beek & Kooiman Cultuurhistorie) in het kader van de milieu effect rapportage voor de Oostelijke Randweg blijkt dat de aanleg van de randweg leidt tot een afbraak of het verdwijnen van historisch bouwkundige objecten of historisch landschappelijke elementen. Hier wordt in deze paragraaf nader op ingegaan. Het cultuurhistorisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 15 Cultuurhistorisch onderzoek Doetinchem Oostelijke Randweg (Beek & Kooiman Cultuurhistorie, 01-12-08) van dit bestemmingsplan.
De Achterhoek behoort in fysisch-geografisch opzicht tot het oostelijk zandgebied dat in het pleistoceen is gevormd, het voorlaatste geologische tijdvak. Het achtergebleven dekzand ligt in de Achterhoek aan de oppervlakte, deels in oost-west lopende ruggen. Op de ruggen komen podzolgronden voor met verspreid liggende oude bouwlanden. Tussen de ruggen liggen lagere, van oorsprong afvoerloze gebieden waar zich veenvorming heeft voorgedaan. Het natuurlijk afwateringspatroon (riviertjes/beken) volgt voor een groot deel het beloop van de oost-west dekzandruggen. Bijzonder is de reeks van lage en hoge rivierduinen die zich tussen Doetinchem en Anholt (Duitsland) op de oostelijke Oude IJsseloever bevindt.
Inzoomend op het plangebied, is de ontstaansgeschiedenis van de Achterhoek goed terug te vinden. Van zuid naar noord liggen achtereenvolgens rivierduinen, de lage beekeerdgronden, dekzandgebieden, opnieuw nattere gronden en nog noordelijker weer de dekzandgronden.
Het natte komgebied wordt ook wel De Zumpe genoemd. Door het plangebied loopt verder nog de Doetinchemse Slinge, een grotendeels gegraven beek die in de middeleeuwen uitmondde in de stadsgracht van Doetinchem.
Zowel de dekzandruggen als rivierduinen zijn de afgelopen eeuwen benut om akkerbouw op te plegen. De nattere graslanden zijn benut voor beweiding, maar er zijn ook broekbossen geweest. Tot aan het begin van de twintigste eeuw was er sprake van ontginning van de woeste gronden (heide) en werd aan bosbouw gedaan, naald en loofhout.
Sinds 1850 is er weinig veranderd in het gebied en wordt het vooral gewaardeerd als kleinschalig agrarisch gebied met natuurwaarden.
Het plangebied bestaat voor het grootste deel uit landelijk gebied. Dit ligt ten oosten van de Zelhemseweg en meer zuidelijk bij de Zuivelweg en de Schimmelpennicklaan.
Het landelijk gebied is te typeren als het landschapstype “ kampontginningen met plaatselijke essen”. Het oogt als een lappendeken van weilanden, akkerland (maïsvelden), (nieuwe) natuur, bospercelen, sportterreinen in een netwerk van merendeels historische wegen. Binnen dit gebied is een aantal historische boerderijen en andere historisch-bouwkundige objecten aanwezig.
Kenmerkend voor dit landschapstype zijn:
Bijzonder in dit geheel zijn de (beboste) rivierduinen waaraan ook de Lijsterbeslaan en de Zelhemseweg zijn gekoppeld evenals het tracé van de voormalige spoorlijn richting Zelhem.
Binnen het plangebied zijn de volgende deelgebieden herkenbaar:
De Ruige Horst ligt grofweg tussen de Vossenstraat en de Vijverlaan. De huidige functie is natuurgebied. In de Ruige Horst ligt een met bomen en (meidoorn)hagen omzoomde es van 3,5 hectare.
De Zumpe is een natuurgebied van circa 24 hectare groot. Het gebied bestaat uit vochtige tot drassige (elzen)broekbossen en drogere eikenbeukenbossen, afgewisseld met extensief beheerde graslanden. Er liggen enkele poelen. Ter hoogte van de Zumpesloot liggen door houtsingels omgeven agrarische percelen.
De Vijverberg dankt zijn naam aan een bijzonder initiatief van C. Misset, B. Bruil en burgemeester W.S.J. Tenkink voor een multifunctioneel park. Het voormalig park de Vijverberg (1930) voorzag in onder meer sportvelden, een hertenpark, vijvers, een natuurzwembad, een kanovijver, maar ook een hotel en vliegveld. Slechts enkele restanten herinneren aan dit park.
De Wrange/Koekendaal is een historisch bosgebied op pleistocene rivierduinen met eikenberkenbos en naaldbos en enkele agrarische percelen. Het gebied wordt doorsneden door de A18.
Het deelgebied Ellegoorsestraat/Varsseveldseweg/Turfweg is een typerend stuk Oost-Nederlands kampenlandschap met boerderijen, essen en een historisch wegen- en waterpatroon (Doetinchemse Slinge en Zompesloot). De wegen hebben merendeels een gebogen tracé, gekoppeld aan de landschappelijke onderlegger (dekzandruggen). De essen zijn door hun hogere ligging in het veld duidelijk waarneembaar.
Beleving
De afwisseling van de natte en droge ondergrond met bijbehorende beplantingsvormen maakt het relatief kleine plangebied bijzonder interessant. Als gevolg van ondergrond en gebruik laat het landschap zich ook lezen als een afwisseling van open land, met aardige bomenrijen en heggen als onderbreking. Afhankelijk van het jaargetijde zijn er weidse vergezichten. Op het moment dat de maïs hoog staat, voelt het gebied veel meer als een kleinschalig coulisselandschap aan.
Waardering
Het plangebied neemt geen bijzondere plaats in als het gaat om nationale waardering in de vorm van status. Toch is er in het plangebied duidelijk sprake van cultuurhistorische waarden. Dat is mede af te leiden uit de beschrijving van de fysieke dragers – ofwel de kenmerkende historisch-landschappelijke waarden- van gebieden in de Achterhoek die wel de Belvedère-status (nationaal) hebben. Dezelfde waarden en karakteristieken zijn benoemd in het Landschap Ontwikkeling Plan van de gemeente Doetinchem en daarmee ook gemeentelijk erkend.
Afgaande op schriftelijke vermeldingen, bestaat Doetinchem sinds 838. Van stadsvorming was er officieel sprake toen Doetinchem in 1236 stadsrechten kreeg van graaf Otto II van Gelre. De stad Doetinchem bevond zich in die hoedanigheid meerdere eeuwen binnen de begrenzing van een gracht, wal en stadsmuur. Aan het einde van de 19e eeuw vonden er uitbreidingen plaats buiten dat stadscentrum. Ontwikkelingen op het gebied van de infrastructuur en de groei van kleine industrieën waren de aanjager voor dit fenomeen.
In 1885 werd de spoorlijn Doetinchem-Zelhem-Ruurlo geopend voor zowel reizigers als goederenvervoer. Doetinchem groeide uit tot centrum van streekvervoer in de Achterhoek en Liemers. De lijn werd in 1937 voor personenvervoer opgeheven en tijdens de Tweede Wereldoorlog door de bezetter opgebroken op last van de Duitse bezetter. Herstel volgde in 1948, waarna de lijn opnieuw dienst deed voor het goederenverkeer. In 1972 werd de spoorlijn definitief opgeheven en vijf jaar later werden de rails verwijderd.
Rond 1920 ontstond er bebouwing langs de Zuivelweg en werd bij de Vijverberg een buurt met vrijstaande woonhuizen gebouwd waaronder een aantal villa's. Vanaf het begin van de twintigste eeuw ontstond er ook villabebouwing in de omgeving van de Lijsterbeslaan/ Rekhemseweg en een middenstandsbuurt in de omgeving van de Frans Halsweg. Het heeft nog tot na de Tweede Wereldoorlog geduurd voordat de wijken ten (zuid)oosten van het stadscentrum echt zijn afgebouwd.
De vestiging van boerderijen in het buitengebied heeft nagenoeg los gestaan van deze ontwikkelingen. Door de positie van Doetinchem als middeleeuwse marktplaats werden de aanvoerroutes naar de stad ook geschikte vestigingsplaatsen voor boeren en kleine ondernemers. In heel veel gevallen en dus ook in het plangebied liggen de huidige boerderijen daardoor op zeer oude bewoningsplaatsen.
Binnen het plangebied of grenzend aan het plangebied hebben we te maken met:
De meest nabij gelegen panden zijn De Vinkenborg, panden aan de Haafsweg 4-6 en 8 en een boerderij aan de Vossenstraat 10.
De Vinkenborg (Varsseveldseweg 234) is een boerderij uit 1825, gelegen op een es-complex, herkenbaar als hoger gelegen terrein. Het boerderijen complex bestaat uit diverse gebouwen waaronder een uit baksteen opgetrokken hallehuisboerderij. De Vinkenborg is gemeentelijk monument.
De overig panden zijn op het minst karakteristiek, maar hebben momenteel (maart 2010) geen beschermde status.
Als we kijken welke stedenbouwkundige structuren relevant zijn in relatie tot de aanleg van de oostelijke randweg, dan gaat het vooral om de oostrand van Doetinchem en om het gebied tussen de Terborgseweg en de Vijverlaan.
De oostelijke rand van Doetinchem grenst aan het plangebied, maar er is nauwelijks sprake van uitwisseling tussen de twee.
De stedenbouwkundige invulling van het gebied tussen de Terborgseweg en de Vijverlaan vertoont weinig samenhang. Het gebied bestaat uit woonhuizen uit het begin van de twintigste eeuw, het interbellum, de wederopbouw en recente panden. Die afwisseling is de charme van het gebied. Aan de afzonderlijke panden is in z'n algemeenheid weinig cultuurhistorische waarde verbonden, maar met elkaar laten ze de stapsgewijze groei van de buurt zien. De sloop van een deel van deze panden betekent dan ook dat deze historische groei aan herkenbaarheid zal inboeten.
Een voorbeeld van een historische uitvalsweg door het gebied is de Varsseveldseweg.
Het tracé van de voormalige spoorlijn Doetinchem-Zelhem is nog zichtbaar als tracé voor de fiets.
Beleving
De stedenbouwkundige structuur is in het plangebied enigszins herkenbaar dankzij de historische uitvalswegen Lijsterbeslaan en Varsseveldseweg. Tussen het buitengebied en de omliggende bebouwing is nauwelijks sprake van wisselwerking. De bebouwing in het buitengebied is juist sterk gerelateerd aan z'n omgeving. In het gebied rond de Frans Halsweg is sprake van een relatief dicht stratenpatroon, herkenbaar voor nederzettingen als deze, die ontstaan zijn in de zandgebieden. De straten zijn gebogen, hebben veel groen en stralen daarmee een bepaalde rust en gemoedelijkheid uit.
Waardering
Op historisch-stedenbouwkundig gebied is niet van grote waarden sprake. Tussen de oostrand van Doetinchem en het landelijk gebied bestaat geen als waardevol te benoemen relatie. De bebouwing langs de uitvalswegen is kenmerkend, maar vertegenwoordigt geen bijzondere waarden. Datzelfde geldt ook voor de Frans Halsweg. Enkele objecten hebben een hoge waarde. In sommige gevallen zijn die ook al erkend en beschermd in de vorm van een monumentenstatus.
Toekomst
Afbraak en verdwijnen van historisch bouwkundige objecten of historisch landschappelijke elementen.
Bij de aanleg van de Oostelijke Randweg als momenteel voorgesteld, verdwijnt een deel van de es van de Ruige Horst. Ook tast het tracé de uitloper van het rivierduin bij de Rembrandtweg aan. Het betreft hier een relatief zeldzaam element. Tenslotte verdwijnt een deel van het tracé van de voormalige spoorlijn Doetinchem – Zelhem onder het wegtracé (ten zuiden van de Vossenstraat t/m de Varsseveldseweg) en daarmee een beelddrager van de geschiedenis van de regionale infrastructuur.
De stedenbouwkundige structuur rond de Frans Halsweg wordt doorbroken waardoor het gegroeide karakter minder goed zichtbaar wordt.
Het bodemarchief (archeologie) wordt verstoord. Het is nog niet volledig bekend hoe waardevol dit archief daadwerkelijk is.
Doorsnijding van historisch landschappelijke vlakken en lijnen.
Er vindt een doorsnijding van het cultuurhistorisch waardevolle gebied aan de oostkant van de bebouwde kom plaats. Het gaat dan om historische verkaveling en historische water- en wegenpatronen met bijbehorende groenafbakening.
Deze doorsnijding betreft uitsluitend de 'strook' waarin het geplande tracé komt te liggen, maar doet zich over het grootste deel van het tracé voor, namelijk tussen de Vijverlaan in het zuiden en de Bultensweg in het noorden.
Bij de Ruige Horst wordt de verkaveling doorsneden. Dit geldt ook voor het escomplex ten noorden van de Varsseveldseweg.
Tevens worden de lijnen van de Zumpesloot en de Doetinchemse Slinge.
Doorsnijding van historisch stedenbouwkundige lijnen.
De oostelijke randweg doorsnijdt de historische wegen de Vossenstraat, de Varsseveldseweg, de Lijsterbeslaan, de Turfweg en de Bultensweg.
Verlies van historische context, vaak aan doorsnijding gerelateerd.
Het kampenlandschap vormt een geheel door het samenspel van ondergrond en bebouwing, van essencomplexen en boerderijen, van aan het landschap gerelateerd gelegen wegen met parallel daaraan akkers, groenbegrenzingen en watergangen. De doorsnijding van dit geheel zorgt voor verlies aan historische context. Dit geldt met name daar waar sprake is van relationele verbindingen als bij de Vinkenborg, de Vossenstraat, Varsseveldseweg, Turfweg en Bultensweg. Bij de aanleg van het spoor is een vergelijkbaar effect ontstaan wat er voor pleit om het voormalige spoortracé en de nieuwe ontwikkeling zo dicht mogelijk bij elkaar te laten aansluiten.
Vanuit het oogpunt van beleving zijn de volgende mitigerende maatregelen ten aanzien van cultuurhistorie mogelijk: