direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Chw Kamperstraat 4, 6, 22
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.Chw003-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Op 2 oktober 2019 is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak Mayhill met betrekking tot het verzoek om handhavend op te treden tegen het gebruik in strijd met het bestemmingsplan van de panden op de percelen Kamperstraat 4, 6 en 22 te Deventer (201900185/1/A1, 201900186/1/A1 en 201900187/1/A1.)
De betreffende bedrijfswoningen worden in strijd met het bestemmingsplan gebruikt ten behoeve van particuliere bewoning. De Afdeling heeft het college opdragen ten aanzien van het gebruik van de panden herstelsancties op te leggen. Hierbij is een begunstigingstermijn van één jaar gesteld. Gedurende deze termijn kan het gemeentebestuur stappen zetten om legale bewoning alsnog mogelijk te maken. De Afdeling doet hierbij de suggestie om te kijken naar mogelijkheden om een zogenoemde uitsterfregeling dan wel een persoonsgebonden overgangsrecht voor het afwijkende gebruik vast te stellen.

In onderhavig bestemmingsplan is ervoor gekozen om het particulier bewonen van de drie bedrijfswoningen tijdelijk te legaliseren middels een persoonsgebonden overgangsrecht.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

1.2.1 Ligging

De percelen aan de Kamperstraat liggen op het bedrijventerrein Bergweide, specifiek in het deelgebied Bergweide 3.

De situering is weergegeven op onderstaande kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw003-VG01_0001.png"

Afbeelding: Binnen de 2 rode cirkels: Globale ligging van de percelen Kamperstraat 4, 6 en 22 in Deventer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw003-VG01_0002.png"

Afbeelding: In rood weergegeven de locatie bedrijventerrein Bergweide 3, met binnen de rode cirkels de globale ligging van de percelen Kamperstraat 4, 6 en 22

In de volgende afbeelding is het plangebied op perceelsniveau weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw003-VG01_0003.png"

Afbeelding: Rood omlijnd betreft de percelen Kamperstraat 4, 6 en 22 te Deventer

1.3 Geldend bestemmingsplan

De vigerende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Bergweide, Kloosterlanden – Hanzepark, Veenoord', vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer bij besluit van 13 februari 2013.

Binnen de grenzen van het plangebied geldt de bestemming 'Bedrijventerrein'. Hierbinnen zijn bedrijven in de milieucategorie 2 en 3.1 toegestaan. Binnen de daartoe opgenomen aanduiding zijn bedrijfswoningen toegestaan. Een bedrijfswoning is een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, die hoort bij en functioneel gebonden is aan een bedrijf, instelling of voorziening in dat gebouw of op dat terrein. Het gebruiken van een bedrijfswoning als particuliere woning is niet toegestaan.

Op de navolgende afbeelding is een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen met daarin het plangebied rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw003-VG01_0004.png"

Afbeelding: fragment verbeelding van vigerend bestemmingsplan 'Bergweide, Kloosterlanden – Hanzepark, Veenoord'

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zestal hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de zogenaamde randvoorwaarden zoals milieuaspecten en waterhuishouding. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de wijze van bestemmen. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Aanleiding

Bewoning van bedrijfswoning is in strijd met bestemmingsplan waaronder begrepen het overgangsrecht

De bewoning van de Kamperstraat 4 en 6 is gestart in 1985 en 1976. Tot 2000 zijn de panden in gebruik geweest als bedrijfswoning, behorende bij de nabij gelegen bedrijfshallen van Miko Holding. In 2000 is het genoemde bedrijf failliet gegaan. Vanaf dat moment is het gebruik gewijzigd naar particuliere bewoning en is de strijdigheid met het toenmalige bestemmingsplan “Bergweide - 1969, herziening – 1985” ontstaan.

Bewoning van Kamperstraat 22 is gestart in 1968. Bij de bedrijfswoning is een bedrijfshal aanwezig, maar tussen het bedrijf en de bedrijfswoning heeft nooit een functionele binding bestaan. Het gebruik van de bedrijfswoning als particuliere bewoning is daarmee al vanaf 1968 in strijd met het bestemmingsplan.

Hiermee staat vast dat het gebruik van de panden in strijd is met het bestemmingsplan “Bergweide - 1969, herziening – 1985”, evenals met het geldende bestemmingsplan “Bergweide, Kloosterlanden-Hanzepark Veenoord”. Nu het gebruik van de panden voor particuliere bewoning op grond van twee voorheen geldende bestemmingsplannen niet was toegestaan, kan er geen sprake zijn van overgangsrecht.

Verzoek om handhaving

Het college is verzocht om handhavend op te treden tegen het gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Het college heeft zich altijd op het standpunt gesteld dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.

Uit diverse uitspraken is het college erop gewezen dat er echter geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan geoordeeld kan worden dat handhavend optreden onevenredig is.

Het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van bedrijfswoningen voor particuliere bewoning is geen overtreding van geringe aard of ernst. Op het bedrijventerrein zijn bedrijven tot en met milieucategorie 5.2 toegestaan, door de overtreding kan de ontwikkeling van dergelijke bedrijven worden belemmerd.

Ook de leeftijd van de bewoners, allen naar gesteld boven de 65 jaar, waardoor de particuliere bewoning door hen eindig zou zijn, vormt geen bijzondere omstandigheid. Ook de bewoners in geval van handhavend optreden zullen moeten verhuizen, vormt geen bijzondere omstandigheid. Bij handhaving van met een bestemmingsplan strijdig woongebruik is verhuizing veelal inherent aan het beëindigen van de overtreding. Daarbij bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de bewoners geen passende alternatieve woonruimte kunnen verkrijgen.

Dat de voormalige dienstwoningen een geringe economische waarde zouden hebben, waardoor daarvoor bij verkoop, zoals het college heeft gesteld, een lagere verkoopprijs zal worden verkregen dan voor een reguliere woning is eveneens geen bijzondere omstandigheid.

Ook was er nog nooit concreet zicht op legalisatie. Er is geen voornemen kenbaar gemaakt om de woningen te legaliseren. Ook met het te starten bedrijf aan Kamperstraat 22 ontstaat geen zicht op legalisatie, omdat de vereiste functionele gebondenheid van de bedrijfswoning aan het bedrijf niet is gebleken.

De Afdeling heeft het college in 2019 (zie Bijlage 1 Uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 2 oktober 2019) opdragen ten aanzien van het gebruik van de panden herstelsancties op te leggen. Hierbij is een begunstigingstermijn van één jaar gesteld. Gedurende deze termijn kan het gemeentebestuur stappen zetten om legale bewoning alsnog mogelijk te maken. De Afdeling doet hierbij de suggestie om te kijken naar mogelijkheden om een zogenoemde uitsterfregeling dan wel een persoonsgebonden overgangsrecht voor het afwijkende gebruik vast te stellen.

2.2 Persoonsgebonden overgangsrecht

De intentie van de gemeente is altijd geweest om de bewoners van de panden er te mogen laten wonen. Echter is het niet gewenst om de bedrijfswoningen om te zetten tot permanente particuliere woningen. De reden hiervan is dat de bedrijfswoningen zijn gelegen op het geluidgezoneerde bedrijventerrein. In de systematiek van het zonemodel is het toevoegen van woningen niet mogelijk. Op het bedrijventerrein zijn bedrijven tot en met categorie 5.2 toegestaan. Uitsluitend bedrijfswoningen zijn toegelaten, mits hiervoor aangetoond is dat er een functionele relatie bestaat tussen het gevestigde bedrijf en de bijbehorende bedrijfswoning. Door het toevoegen van (particuliere) woningen kan er afbreuk worden gedaan aan realisering van de doelstelling die wordt beoogd met de planregel dat uitsluitend bedrijfswoningen zijn toegestaan.

Vanuit de milieuregelgeving en vanuit de gedachte van een goede ruimtelijke ordening is het dan ook ongewenst om een woonbestemming op te nemen. Niet alleen liggen de woningen binnen de richtafstanden van bedrijven, ze zijn ook gelegen binnen de grenzen van een geluidgezoneerd industrieterrein.

Persoonsgebonden gedoogbeschikking

Aan de bewoners is reeds in 2016 een persoonsgebonden gedoogbeschikking afgegeven (OV/166952 , OV/166954 en OV/166959, d.d. 5 augustus 2016). Het omzetten van deze beschikking in een persoonsgebonden overgangsrecht in het bestemmingsplan ligt het meest voor de hand. Een persoonsgebonden gedoogbeschikking kan in juridisch opzicht niet gelijk worden gesteld met in een plan opgenomen persoonsgebonden overgangsrecht. Met persoonsgebonden overgangsrecht wordt de strijdigheid van het bestemmingsplan (tijdelijk) opgeheven. Bij een gedoogbeschikking is dit niet het geval. Persoonsgebonden overgangsrecht biedt daarmee meer bescherming dan een persoonsgebonden gedoogbeschikking.

Met het opnemen van het persoonsgebonden overgangsrecht worden de verwachtingen voor de bewoners niet anders dan altijd is gecommuniceerd.

Persoonsgebonden overgangsrecht

Blijkens artikel 3.2.3 Bro dient persoonsgebonden overgangsrecht om een onbillijke situatie te voorkomen. Persoonsgebonden overgangsrecht leidt ertoe dat de betreffende persoon in ieder geval gedurende de planperiode de bedrijfswoning mag blijven bewonen.

Het college heeft zich altijd op het standpunt gesteld dat de bewoners in de woning kunnen blijven wonen, en wel om onder andere de volgende redenen.

  • de ruimtelijke uitstraling van de panden is sinds de belanghebbenden daar in 1985, 1976 respectievelijk 1968 zijn komen wonen, niet veranderd;
  • het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de panden is eindig vanwege de leeftijd van de bewoners;
  • het college heeft met de bewoners van de panden afspraken gemaakt dat als zij de panden verlaten, deze uitsluitend als bedrijfswoning mogen worden gebruikt;
  • handhavend optreden heeft voor de bewoners ingrijpende gevolgen, nu zij in dat geval moeten verhuizen.

Gezien bovenstaande worden met het toekennen van persoonsgebonden overgangsrecht de belangen van de bewoners van de bedrijfswoning gediend.

Bij het toekennen van het persoonsgebonden overgangsrecht is tevens onderzocht of er partijen zijn die hierdoor wellicht in hun gebruiksmogelijkheden worden beperkt. Uit paragraaf 4.2 Milieu-aspecten blijkt dat dit niet het geval is.

Geen uitsterfregeling

In onderhavig bestemmignsplan wordt ervoor gekozen om voor de bedrijfswoningen een persoonsgebonden overgangsrecht op te nemen. Deze regeling zorgt ervoor dat, zodra de personen aan wie het overgangsrecht wordt toegekend, de woning verlaten, deze weer uitsluitend als bedrijfswoning kan worden gebruikt. Het overgangsrecht is niet overdraagbaar.

Een uitsterfregeling is vergelijkbaar met het persoonsgebonden overgangsrecht. Op het moment dat de particuliere bewoning van een bedrijfswoning met een uitsterfregeling eindigt, is dit gebruik hierna niet langer toegestaan. Een dergelijke uitsterfregeling is niet persoonsgebonden en biedt meer zekerheid voor de bewoners. Maar juist omdat deze regeling niet persoonsgebonden is, is er geen zekerheid over de beëindiging van het strijdige gebruik. Het beoogde doel - het beëindigen van het strijdige gebruik - zal met het opnemen van een uitsterfregeling dan ook minder snel worden bereikt. Ondanks dat een uitsterfregeling naar haar aard een tijdelijke regeling is, kan de woning steeds opnieuw worden verkocht aan eenieder en zal het gebruik als particuliere woning derhalve langer kunnen blijven voortduren.

Indien op voorhand duidelijk is dat het gebruik als woning binnen de planperiode niet wordt beëindigd dan moet worden onderzocht of een uitsterfregeling tot de mogelijkheden behoort in plaats van het persoonsgebonden overgangsrecht. Op grond van artikel 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet gelden de voor het grondgebied van een gemeente vastgestelde bestemmingsplannen, waaronder de gemeente Deventer, als één bestemmingsplan. Artikel 7c van dit besluit is op een gehele of gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing. Onderhavig bestemmingsplan valt dan ook onder de werking van het genoemde artikel 7c. Hierin is onder lid 2 bepaald dat, in afwijking van artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, binnen een periode van twintig jaar opnieuw wordt vastgesteld. Artikel 3.1, derde tot en met vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening is niet van toepassing. Gelet op het feit dat op grond van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet de planperiode is gesteld op twintig jaar, en gezien de leeftijd van de bewoners, is het aannemelijk dat het gebruik gedurende deze planperiode zal worden beëindigd.

Daarbij is, gelet op de in voorbereiding zijnde Omgevingswet, de planperiode van omgevingsplannen vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet niet langer bepaald.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees- en rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (nu Natuur Natwerk Nederland, NNN) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de NNN is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

Voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het bepaalde in de SVIR en het Barro.

3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

Vanuit het rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Toetsing

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie blijkt dat een woningbouwplan dat voorziet in de realisatie van maximaal 11 woningen binnen een kern niet hoeft te worden aangemerkt als woningbouwlocatie of een andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro.

Onderhavig plan betreft het tijdelijk legaliseren van het particulier bewonen van drie bedrijfswoningen. Het gaat hierbij niet om een nieuwe ontwikkeling. Daarmee hoeft er voor dit plan geen toets aan de Ladder te worden doorlopen. Ten overvloede kan hieraan worden toegevoegd dat het bestaan van een aanwezige behoefte niet hoeft te worden betwijfeld gezien de woningen bewoond zullen blijven door de huidige bewoners. Ten slotte kan worden gesteld dat een locatie-afweging van een andere locatie binnen stedelijk gebied niet aan de orde is, omdat onderhavig plangebied reeds binnen stedelijk is gelegen en er sprake is van het tijdelijk legaliseren van een illegale situatie.

3.1.3 Conclusie Europees- en rijksbeleid

Voorliggend plan is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal en (boven)regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel en Omgevingsverordening Overijssel (2017)

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 "Beken kleur" en de Omgevingsverordening zijn op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en zijn vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsverordening dient als waarborg voor een deel van het beleid dat is neergelegd in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening telt daarnaast ook als Milieuverordening, Waterverordening en Verkeersverordening.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan provinciale ambities hanteert de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een ruimtelijk initiatief kan aan de hand van deze drie stappen worden bepaald of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

Om een en ander te kunnen waarmaken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel, dat gebaseerd is op de volgende drie niveaus:

  • a. Generieke beleidskeuzes: 'of';
  • b. Ontwikkelingsperspectieven: 'waar';
  • c. Gebiedskenmerken: 'hoe'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw003-VG01_0005.png" Afbeelding: Uitvoeringsmodel (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Toetsing

Generieke en gebiedsspecifieke beleidskeuzes

Toetsing aan de generieke beleidskeuzes betreft vooral een toetsing aan de aspecten 'Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' en '(Boven)regionale afstemming'. Gebiedsspecifiek geldt dat het plangebied is aangewezen als 'boringsvrije zone' en 'overstroombaargebied'.

  • Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en bovenregionale afstemming

De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag te voorkomen. De provincie wil het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving daarmee scherp houden. Vanuit het principe 'inbreiding gaat voor uitbreiding' moeten bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling eerst waar mogelijk locaties benut worden binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben.

Onderhavig plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Deventer. Van een ruimtebeslag op de buiten de stad gelegen groene omgeving is dan ook geen sprake. Mede gezien het feit dat er door het tijdelijk legaliseren van het particulier bewonen van bedrijfswoningen geen nieuwe situatie ontstaat, kan dan ook worden gesteld dat er geen strijdigheid met de provinciale omgevingsvisie en -verordening op dit punt.

  • Boringsvrije zone Sallands Diep

Onder Salland ligt een zoetwater voorraad die goed is beschermd door een aaneengesloten dikke kleilaag. Voor dit watervoerende (diepe) pakket onder Salland geldt al sinds 1991 dat onttrekkingen alleen worden toegestaan voor de openbare drinkwatervoorziening en voor hoogwaardig industrieel gebruik waarop de Warenwet van toepassing is. Daarbij moet worden aangetoond dat een onttrekking aan het ondiepe pakket of een andere locatie geen goed alternatief is.

In 2006 is bij de herziening van het grondwaterbeschermingsbeleid voor dit gebied ook een milieuzonering vastgesteld in de vorm van een boringsvrije zone. Doel hiervan is om naast de beleidsmatige bescherming ook de fysieke bescherming in de vorm van de aaneengesloten dichte kleilagen in de ondergrond in stand te houden. Dit betekent dat mechanische bodemingrepen die de beschermende functie teniet zouden kunnen doen, niet zijn toegestaan. Ook geldt hier een absoluut verbod om bodemenergiesystemen te installeren die de ondoordringbare kleilaag doorboren en een verbod om koelwater, afvalwater en overige (verontreinigde) vloeistoffen te lozen. Het belang van het water is kaderstellend. Geothermie is hier niet toegestaan en Warmte en koude opslag slechts tot een diepte van 50 meter onder maaiveld.

Onderhavig bestemmingsplan regelt de legalisering van de particuliere bewoning van bedrijfswoningen. De feitelijke situatie verandert niet. Het plan heeft derhalve geen gevolgen voor de grondwaterbescherming.

  • Overstroombaar gebied

Tevens is het plangebied, net als een groot deel van Overijssel, aangewezen als 'overstroombaar gebied'. De provincie heeft risicobeheersing binnen deze gebieden centraal staan en vraagt om een overstromingsrisicoparagraaf op te stellen.

Het plangebied ligt binnen de dijkring 53: Salland. Dit is een wettelijk vastgelegd dijkringgebied, waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het bestemmingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Dergelijke voorwaarden zijn van toepassing indien in het bestemmingsplan grootschalige ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. Het voorliggende plan betreft het vastleggen van een feitelijk bestaande situatie. In paragraaf 4.4 Waterhuishouding wordt, ondanks dat het hier niet gaat om een grootschalige ontwikkeling, toch kort aandacht besteed aan een overstromingsrisicoparagraaf.

Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied ligt binnen het provinciaal ontwikkelingsperspectief 'Stedelijke netwerken als motor'. De belangrijkste ambitie in dit ontwikkelingsperspectief is het creëren van een brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus. In de omgevingsverordening zijn voor de uitvoering van dit ontwikkelingsperspectief regels gesteld. Zo moet woningbouw voor (boven)regionale behoefte in de stedelijke netwerken worden onderbouwd en regionaal afgestemd.

Het plangebied ligt binnen de specificatie 'woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerk'. De provincie wil dit type binnenstedelijke locaties, middels herstructurering en transformatie, vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan bijbehorende milieus (woon, werk of mix) versterken. Herstructurering en transformatie bieden daarbij tevens kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijv. door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren) en het leveren van een bijdrage aan de energietransitie (bijv. door het aanwezige dakoppervlak te benutten voor zonnepanelen).

Onderhavig plan betreft het tijdelijk legaliseren van de particuliere bewoning van drie bedrijfswoningen. Er verandert niks aan de feitelijke situatie. Het plan is daarmee niet in strijd met het provinciale ontwikkelingsperspectief.

Gebiedskenmerken 

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart 'Stedelijke laag' aangeduid als gebiedstype Bedrijventerrein. De bedrijventerreinen zijn georganiseerd op basis van uitgegeven kavels aan bedrijven. De terreinen zijn veelal volledig gericht op autobereikbaarheid en hermetisch van karakter en liggen los van de woonwijken en het buitengebied. Er zijn veel verschillen in uitstraling en ambitieniveau per terrein. De bebouwing is functioneel, vaak eenvoudig en eenvormig, soms karakteristiek en historisch. De ambitie van de provincie op bedrijventerreinen is het creëren van vitale werklocaties. Ontwikkelingen moeten dan ook bijdragen aan versterking van het vitale karakter en de kwaliteit van bedrijventerreinen, aan het verbinden van het terrein met de omgeving en aan versterking van de profilering gericht op onderlinge differentiatie, met respect voor het verstedelijkingspatroon. Onderhavig bestemmingsplan betreft het tijdelijk legaliseren van de particuliere bewoning van drie bedrijfswoningen. Hiermee verandert er niks aan de feitelijke situatie op het bedrijventerrein. Met het opnemen van het persoonsgebonden overgangsrecht wordt het ontwikkelen van vitale bedrijventerreinen niet belemmerd.

Raadpleging van de digitale Omgevingsvisie wijst uit dat het plangebied binnen de 'Natuurlijke laag' behoort tot de gebiedskenmerken van 'dekzandvlakte en ruggen'. De provincie zet hier in op ontwikkelingen die bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaarheid maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt. Aangezien met voorliggend plan de particuliere bewoning van drie bedrijfswoningen tijdelijk wordt gelegaliseerd, zonder dat de reliëfverschillen worden aangetast, vormt dit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Binnen de laag 'Agrarisch cultuurlandschap' zijn voor het plangebied geen specifieke gebiedskenmerken aangewezen.

Raadpleging van de digitale Omgevingsvisie heeft uitgewezen dat het plangebied binnen de 'Laag van de beleving' behoort tot de 'IJssellinie inundatieveld'. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen is een onderdeel van de ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves. In en rondom het plangebied zijn geen bakens aanwezig die refereren aan de IJssellinie. De instandhouding hiervan wordt dan ook niet bedreigd door voorliggend initiatief.

Het plan voor de Kamperstraat 4, 6 en 22 is is niet belemmerend voor datgene wat beoogd wordt binnen de gebiedskenmerken.

3.2.2 Conclusie provinciaal en (boven)regionaal beleid

Voorliggend plan is niet in strijd met de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Deventer (2019)

Als opvolger van het structuurplan heeft de gemeente Deventer in december 2019 een Omgevingsvisie vastgesteld. In de Omgevingsvisie legt de gemeente haar ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. Dit is de eerste stap in het proces richting de invoering van de Omgevingswet. Bij de totstandkoming van de Deventer Omgevingsvisie heeft de gemeente diverse maatschappelijke organisaties, bedrijven en inwoners betrokken.

De belangrijkste en urgentste opgaven die de gemeente in de visie benoemd zijn:

  • Het noaberschap de inclusiviteit meegeven die we willen: iedereen telt mee, iedereen doet mee;
  • Innovatiever zijn dan ooit tevoren; een slimme, schone economie in leren en werken;
  • Verduurzaming op met name de thema's energie en klimaat.

Naar aanleiding van de opgaven heeft de gemeente de volgende ambities geformuleerd:

  • meer zijn dan een historisch stadsfront aan de IJssel;
  • ook de overgang van ommeland naar stad is van belang, waarbij het platteland net zo vitaal moet worden als de bedrijvige binnenstad en de 'schil' daaromheen;
  • meer cultuurhistorische gelaagdheid aanbrengen door nieuwe functies en elementen toe te voegen bij het transformeren en hergebruiken met respect voor bestaande kwaliteiten;
  • meer Deventer stedelijkheid in het meer met elkaar verweven raken van wonen, werken en vrije tijd;
  • zichtbaarder economische vernieuwing en innovatie in de werkgebieden, zodat ze dragers worden van een duurzaam en innovatief werk- en opleidingsmilieu;
  • sterkere wisselwerking tussen platteland en stad voor een goede beschikbaarheid van rust, ruimte en voorzieningen;
  • een kwaliteitsimpuls voor duurzame mobiliteit op de Deventer schaal;
  • waardevast ondernemen binnen flexibiliteit (functiemenging) en duurzaamheid;
  • een vitale samenleving met een vestigingsklimaat dat meer inwoners en ondernemers aanspreekt, met de kwalitatief goede voorzieningen die daarbij horen. Onderdeel hiervan is een onderzoek naar woningbouw uitbreiding buiten de bebouwde kom;
  • handelen vanuit het perspectief van een ongedeelde samenleving met het aanbod dat daarbij hoort;
  • veiliger en gezonder leven;
  • een duurzame toekomst, met extra aandacht voor klimaatadaptatie, energietransitie en circulaire economie.

De gemeente zoekt met de Deventer samenleving naar ontwikkelkansen die bij de ambities horen.

Toetsing

Het plangebied ligt in het deelgebied 'bedrijventerreinen' in het gemengd werkmilieu (zie volgende afbeelding). De gemeente zet hier vooral in op waardevast ondernemen.Het accent blijft hier liggen op werken, belangrijk is dat de bedrijfsvoering van zittende bedrijven niet aangetast wordt. Het wonen is in dit gebied in principe niet toegestaan.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen rechtstreekse woonfunctie mogelijk. Door het opnemen van het persoonsgebonden overgangsrecht wordt een illegale situatie tijdelijk legaal gemaakt. In Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden is opgenomen dat de omliggende bedrijven niet belemmerd worden door deze planregeling. De ambitie tot het waardevast ondernemen komt dan ook niet in het geding.

3.3.2 Omgevingsvisie externe veiligheid (2015)

In 2015 heeft de Raad de "Omgevingsvisie externe veiligheid Deventer 2015" vastgesteld. In die nota heeft de raad een ambitie vastgelegd voor het veiligheidsniveau per deelgebied in Deventer.

Hoofddoelen van het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid zijn:

  • 1. het voorkomen van onacceptabele risicosituaties ten gevolge van gevaarlijke stoffen,
  • 2. het voorkomen van nieuwe risicobronnen met invloedsgebieden in woongebieden,
  • 3. het bieden van een beleidskader voor de verantwoordingsplicht van groepsrisico's waarbij onderscheid is gemaakt tussen woongebieden, bedrijventerreinen en transportassen,
  • 4. het borgen van het risicobeleid ten behoeve van ruimtelijke besluiten.

Toetsing

Het plangebied is gelegen binnen de locatie tussen de Mr. de Boerlaan en Hanzettracé. Voor deze locatie geldt dat nieuwe risicobronnen niet zijn toegestaan. De toename van het groepsrisico is uitsluitend toegestaan als er een optimaal planontwerp wordt opgesteld. Omdat er bij het opnemen van het persoonsgebonden overgangsrecht geen sprake is van het feitelijk toevoegen van nieuwe woningen, vormt het externe veiligheidsbeleid geen beperking voor de uitvoering van het bestemmingsplan. In paragraaf 4.2.6 wordt nader ingegaan op de externe veiligheidsituatie ter plaatse.

3.3.3 Woonvisie 2018

In de Woonvisie Deventer 2018 'Meer dan geWOON' zijn drie centrale ambities vastgelegd:

  • 1. Vitale stad aan de IJssel: werken aan een vitale gemeente met stedelijke voorzieningen, waar mensen goed kunnen wonen, leven en beleven en met voldoende draagkracht voor de sociaal-maatschappelijke opgaven en voorzieningen. Daarbij inzetten op economische ontwikkeling, duurzaamheid en versterking van de arbeidsmarkt en het vestigingsklimaat.
  • 2. Ongedeeld en inclusief: een samenleving zijn waarin iedereen meetelt en mensen omzien naar elkaar, een samenleving waarin generaties met elkaar verbonden zijn. Uitgangspunt is een gemengde bevolkingssamenstelling op wijk- en dorpsniveau met bijpassend gevarieerd woningaanbod. De beschikbaarheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen is daarin een belangrijke opgave. Elke woningbouwontwikkeling draagt bij aan de ongedeelde en inclusieve samenleving.
  • 3. Duurzaam en toekomstbestendig: voorzien in de behoeften van de huidige samenleving, zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties in gevaar te brengen. Dit betekent een woningvoorraad die past bij de huidige woonwensen, die voor meerdere generaties geschikt is en de stad die voldoende flexibel is om in te spelen op veranderende woonwensen in de toekomst. Daarbij zijn een duurzame energievoorziening, verduurzaming van woningen en een klimaatbestendige inrichting van de woonomgeving belangrijke opgaven.

De drie centrale ambities zijn uitgewerkt in de vier hoofdopgaven die voor de gehele gemeente gelden: 'betaalbaar, compleet en divers', 'goed wonen in wijken en dorpen', 'duurzaam wonen' en 'vitaliteit en vernieuwing'. Uitgangspunt bij de uitwerking van woningbouwplannen zijn de specifieke opgaven in wijk/dorp en de uitgangspunten van de Woonvisie.

Toetsing

Door middel van onderhavig bestemmingsplan kunnen de bewoners van de bedrijfswoningen het gebruik als particuliere woning voortzetten. De bewoners hoeven niet op zoek naar andere woonruimte.

Het opnemen van een permanente woonfunctie op een bedrijventerrein past niet in de beleiduitgangspunten van onder andere de woonvisie, het opnemen van de regeling waarbij sprake is van een tijdelijke situatie is daarin wel passend.

3.3.4 Beleidsnota Beroep en bedrijf aan huis (2007)

De beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis biedt duidelijkheid over wanneer het wel en wanneer het niet mogelijk is een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten thuis kan een positieve uitstraling hebben op de woonomgeving; het kan de wijk of buurt verlevendigen. In sommige gevallen kan het echter ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde activiteit bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich mee brengen. Onderstaande criteria zijn ter voorkoming van deze ongewenste situaties.

Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:

  • het ondergeschikt is aan de woonfunctie: max. 35 % van het vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt tot een maximum van 50 m2;
  • er mag geen onevenredige hinder en overlast worden veroorzaakt;
  • de persoon die de activiteit uitoefent moet tevens bewoner van het huis zijn;
  • er mag geen horeca plaatsvinden, uitgezonderd een Bed & Breakfast voorziening;
  • er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  • uitsluitend categorie 1 bedrijven (volgens VNG-brochure "bedrijf en milieuzonering") zijn toegestaan;
  • er mag geen duidelijk waarneembare nadelige invloed zijn op de verkeerssituatie.

Toetsing

In het plangebied is sprake van bedrijfswoningen. Volgens de definitie is een bedrijfswoning een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon of personen, wiens huisvesting daar, gelet op de toegelaten functie van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is. Dit houdt in dat de woning behoort bij het ter plaatse gevestigde bedrijf. Dit neemt niet weg dat er in een bedrijfswoning tevens een beroep aan huis uitgeoefend kan worden door (een van de) bewoners van het pand. Voor het uitoefenen van een beroep aan huis gelden andere voorwaarden dan die voor een bedrijfswoning, om deze reden is ook deze mogelijkheid opgenomen.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Archeologie

Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Toetsing

Op 28 januari 2015 heeft de gemeente Deventer haar archeologiebeleid vastgesteld. Het uitgangspunt voor dit beleid vormt de Archeologische waarden- en verwachtingskaart voor de gemeente Deventer. Op basis van deze kaart kan worden bepaald wat de archeologische verwachting is. Voor iedere verwachting gelden andere voorwaarden met betrekking tot archeologie. Navolgende uitsnede van de archeologische verwachtingskaart geeft de ter plaatse geldende verwachtingswaarde weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw003-VG01_0006.png"

Afbeelding: Uitsnede archeologische verwachtingskaart met aanduiding plangebied (rood omlijnd)

Uit de archeologische beleidskaart komt naar voren dat het plangebied in een zone ligt met beleidswaarde 1.

De beleidskaart vormt de basis voor de dubbelbestemmingen Waarde – Archeologie, zoals die in bestemmingsplannen wordt gehanteerd. In bestemmingsplan worden dubbelbestemmingen 'Waarde Archeologie' opgenomen voor de gebieden die op de beleidskaart een beleidswaarde 2 of hoger kennen.

Voor gebieden met de beleidswaarde 'Archeologie 1' geldt dat de kans dat een bodemingreep het bodemarchief verstoort door de lage dichtheid aan vindplaatsen en de veelal relatief kleine oppervlakte van die vindplaatsen, zeer klein is. Het betreft veelal lagere en natte delen van het landschap. Deze gebieden werden zeer extensief gebruikt maar dit betekent niet dat geen archeologische resten kunnen worden aangetroffen. Er worden in dit soort gebieden juist goed geconserveerde organische resten en rituele deposities aangetroffen. Het is echter nauwelijks mogelijk de locatie van dit type resten te voorspellen op basis van prospectief onderzoek. Eigenlijk komt dit type resten vooral aan het licht bij archeologische begeleiding van grootschalige werkzaamheden. Daarom is voor deze beleidswaarde een vrijstellingsoppervlakte van 10.000 m² gehanteerd. Boven de 10.000 m2 geldt een meldingsplicht. Dit betekent dat slechts wordt ingezet op het bieden van de gelegenheid tot een waarneming.

Er is voor gekozen om aan gebieden met beleidswaarde 'Archeologie 1' geen dubbelbestemming toe te kennen. Dit type omvangrijke werkzaamheden is over het algemeen ruim op tijd bekend bij de gemeente. Een dubbelbestemming is daarmee een relatief zwaar middel dat voor deze groep leidt tot onnodige administratieve last. Er wordt daarom voor deze ingrepen actief contact gezocht met de initiatiefnemer met het verzoek om medewerking te verlenen aan een archeologische waarneming tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. Op deze manier kan de archeologische verwachting steekproefsgewijs gecontroleerd worden.

Toetsing

Aangezien het plangebied binnen een verwachtingsgebied met beleidswaarde 'Archeologie 1' ligt, is het niet noodzakelijk om een dubbelbestemming op te nemen voor het aspect Archeologie.

4.2 Milieu-aspecten

Het onderhavige bestemmingsplan is, ondanks het conserverende karakter, getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • risico/veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid.
4.2.1 Bedrijven en milieuzonering

Bij advies van 7 februari 2020 heeft de Omgevingsdienst een advies (Bijlage 2 Advies Omgevingsdienst) gegeven waarin de gevolgen van het voorliggend plan op het gebied van bedrijven en milieuzonering in beeld zijn gebracht.

De bedrijfswoningen liggen op het bedrijventerrein Bergweide. In het vigerende bestemmingsplan Bergweide, Kloosterlanden-Hanzepark, Veenoord zijn bedrijfsactiviteiten toegestaan tot en met categorie 5.1.

Algemeen

Voor de milieuzonering toets is in dit advies gebruik gemaakt van de VNG richtlijn Bedrijven en milieuzonering, uitgave 2009. In bijlage 1 van de VNG brochure 2009 wordt een basislijst gegeven met verschillende bedrijfsactiviteiten, installaties en opslag van stoffen, ingedeeld in een milieu categorie en worden voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar richtafstanden gegeven tot woningen of andere gevoelige bestemmingen. Wanneer deze woningen of gevoelige bestemmingen zijn gelegen in een gemengd gebied met bedrijvigheid of in de nabijheid van hoofdinfrastructuur, kan de richtafstand met één afstandstap worden verlaagd naar de richtafstand behorend bij de eerst onderliggende categorie (VNG § 2.3). Wanneer er wettelijke grenswaarden en afstanden gelden zijn die leidend boven de richtafstanden.

In de VNG-brochure wordt een gebied als gemengd gebied aangemerkt indien sprake is van matige tot sterke functiemenging. Gelet op de ligging op een bedrijventerrein is uitgegaan van het omgevingstype gemengd gebied. Dit betekent dat één afstandsstap kleinere richtafstanden worden gehanteerd.

Toets aan richtafstanden

De woningen Kamperstraat 4 en 6 liggen in een gebied waar bedrijven zijn toegestaan in milieucategorie 2. De woning Kamperstraat 22 ligt in een gebied waar bedrijven zijn toegestaan in milieucategorie 3.1.

Gezien de aanwezigheid van bedrijven in de directe nabijheid van de woningen is de omgeving beoordeeld als een gemengd gebied.

Milieucategorie   Richtafstand tot
'gemengd gebied'  
Feitelijke afstand woningen tot milieucategorie   Voldoet  
2   10   0   Niet  
3.1   30   0   Niet  
3.2   50   30   Wel  
4.1   100   750   Wel  
4.2   200   300   Wel  
5.1   300   500   Wel  

Toetsing richtafstanden nieuwe woonsituaties VNG Bedrijven en milieuzonering

Omgekeerde werking

De bedrijven in de omgeving moeten rekening houden aanwezige woningen in de omgeving. De aanwezigheid van (nieuwe) woningen kan daarom gevolgen hebben voor de bedrijfsvoering of uitbreidingsmogelijkheden.

In deze situatie blijft het feitelijk gebruik van de woning gelijk. Er is geen sprake van een nieuwe woonsituatie die belemmerend werkt voor de omliggende bedrijven.

Voor industrielawaai is er een aparte toetsing van toepassing omdat er een zone industrielawaai is vastgesteld. Deze komt aan de orde in paragraaf 4.2.2 Geluid. Ook de aspecten geluid, bodem, lucht/geur en externe veiligheid zijn milieuhygiënische onderzocht en beoordeeld.

Adres       Activiteiten Omschrijving  
Kamperstraat   1   a   Detailhandel voor zover n.e.g.  
Kamperstraat   7     Grth in machines en apparaten:- overige  
Kamperstraat   9     Overige grafische aktiviteiten  
Kamperstraat   10     Grth in machines en apparaten:- overige  
Kamperstraat   11     Grth in overige intermediaire goederen  
Kamperstraat   14     Muziek- en balletscholen  
Kamperstraat   17     Grth in overige intermediaire goederen  
Kamperstraat   18     Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d.  
Kamperstraat   21     Laboratoria:- chemisch / biochemisch  
Kamperstraat   24     Defensie-inrichtingen  
Kamperstraat   24   a   Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven  

Aanwezige bedrijven en activiteiten in de omgeving van de Kamperstraat (Bron: Bedrijvenbestand IJVI ODIJsselland feb 2020)

Conclusie

De aanwezige bedrijven in de directe omgeving van de woningen hebben een invloed op de woon- en leefkwaliteit. Bedrijven met een milieucategorie 3.2 en hoger zijn op voldoende afstand gelegen zodat voldaan wordt aan de richtwaarde voor gemengde gebied op basis van de VNG richtlijn bedrijven- en milieuzonering. Bedrijven met een categorie 2 en 3.1 voldoen niet aan de VNG richtafstand. Gezien de uitkomsten van de onderzoeken op de deelaspecten geluid, bodem, lucht/geur en externe veiligheid, wordt de woon- en leefkwaliteit als aanvaardbaar beoordeeld voor deze niet permanente situatie.

De bedrijven in de omgeving ondervinden geen nadelige gevolgen van de planologische wijziging naar (tijdelijke) particuliere bewoning.

4.2.2 Geluid

Bij advies van 7 februari 2020 heeft de Omgevingsdienst een advies gegeven (Bijlage 2 Advies Omgevingsdienst) waarin de gevolgen van het voorliggend plan op het gebied van geluid in beeld zijn gebracht.

Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder maakt voor wegverkeerslawaai geen onderscheid tussen bedrijfswoningen of particuliere bewoning. Omdat er zich in het kader van deze wetgeving dan ook geen wijzigingen voordoen, is toetsing op grond van de Wet geluidhinder voor wegverkeerslawaai niet van toepassing.

Railverkeerslawaai

De planlocatie ligt niet in het aandachtsgebied van een spoorweg. Het aspect railverkeerslawaai kan verder buiten beschouwing blijven.

Industrielawaai

Wet geluidhinder – zonebeheer industrieterrein

De woningen liggen op het ingevolge de Wet geluidhinder gezoneerde industrieterrein Bergweide, Kloosterlanden-Hanzepark, Veenoord.

Algemeen geldt dat de realisatie van nieuwe geluidgevoelige objecten op een voor geluid gezoneerd industrieterrein niet gewenst is. Bij toetsing aan de geluidzone wordt bij woningen op het gezoneerde bedrijventerrein daarom in beperkte mate rekening gehouden met de geluidbelasting als gevolg van de bedrijfsactiviteiten.

Wet geluidhinder – geluidbelasting vanwege industrieterrein

Voor het aspect industrielawaai geldt voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen zoals woningen, binnen de zone van het industrieterrein, dat de geluidbelasting niet hoger mag zijn dan de voorkeurswaarde van 50 dB(A). Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde kan, onder voorwaarden, een hogere grenswaarde worden gesteld tot een maximum van 55 dB(A). Voor bestaande woonsituaties op een voor industrielawaai gezoneerd bedrijventerrein zijn er geen grenswaarde opgenomen in de Wet geluidhinder. Op grond van jurisprudentie is het gangbaar om te toetsen aan een gevelbelasting van 65 dB(A).

Voor dit advies zijn berekeningen gemaakt op basis van het zonebeheermodel 2020 van industrieterrein Bergweide.

Naam   Omschrijving   Hoogte   Etmaal
[dB(A)]  
01_A   Kamperstraat 4-6   1,5   56  
01_B   Kamperstraat 4-6   4,5   59  
02_A   Kamperstraat 4-6   1,5   50  
02_B   Kamperstraat 4-6   4,5   56  
03_A   Kamperstraat 22   1,5   61  
03_B   Kamperstraat 22   4,5   62  
04_A   Kamperstraat 22   1,5   61  
04_B   Kamperstraat 22   4,5   63  

Geluidbelasting industrielawaai Bedrijventerrein Bergweide

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw003-VG01_0007.png"

Zonebeheer model Bergweide 2020

Conclusie industrielawaai

De berekende geluidbelasting op de woningen Kamperstraat 4-6 en 22 bedraagt maximaal 63 dB(A). Er zijn in de Wet geluidhinder geen richt- of grenswaarde voor woningen op een gezoneerd bedrijventerrein opgenomen. De berekende waarde voldoet aan de gangbaar gebruikte toetswaarde van 65 dB(A) voor wonen op een gezoneerd bedrijventerrein.

Industrielawaai is geen belemmering voor de planologische wijziging naar (tijdelijke) particuliere bewoning.

Conclusie

De aspecten wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.2.3 Bodem

De bestaande panden zijn reeds in gebruik als woning en daarmee in relatie tot Wet bodembescherming en bepaling op bodemgebied volgens het Bouwbesluit al een verblijfplaats voor mensen. Het opnemen van een persoonsgebonden overgangsrecht waarmee het wonen zonder het uitoefenen van een bedrijf wordt gelegaliseerd verandert hier niets aan.

Bij advies van 7 februari 2020 heeft de Omgevingsdienst aangegeven (Bijlage 2 Advies Omgevingsdienst) dat op basis van het historisch bodembestand op de locaties geen voor bodemverontreiniging verdachte activiteiten zijn uitgevoerd. Ook zijn op de locaties, op basis van het bodeminformatiesysteem, geen bodemonderzoeken uitgevoerd.

Conclusie

De locaties Kamperstraat 4, 6 en 22 zijn op basis van bovenstaande informatie onverdacht voor de aanwezigheid van een verontreiniging. Dit betekent dat voor de uitvoering van het bestemmingsplan geen bodemonderzoek nodig is.

Ook in het kader van de Woningwet is geen bodemonderzoek noodzakelijk aangezien het feitelijk gebruik van het gebouw (wonen) niet wijzigt.

4.2.4 Luchtkwaliteit

Algemeen

Voor bedrijfswoningen van derden gelden de normale luchtkwaliteitseisen van titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Bij omzetting van de bestemming van bedrijfswoning naar (tijdelijke) reguliere woning blijven dezelfde luchtkwaliteitseisen van toepassing.

De omzetting kan onder meer worden gerealiseerd als aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer wordt voldaan. Daarnaast is luchtkwaliteit een van de aspecten die wordt meegewogen in de onderbouwing van een geschikt woon- en leefklimaat voor functie: wonen.

Toetsing

Bij advies van 7 februari 2020 heeft de Omgevingsdienst een advies gegeven (Bijlage 2 Advies Omgevingsdienst) waarin de gevolgen van het voorliggend plan op het gebied van luchtkwaliteit in beeld zijn gebracht.

De huidige luchtkwaliteit (2020) en de voor de komende jaren te verwachten luchtkwaliteit (2030) ter hoogte van de percelen Kamperstraat 4, 6 en 22 wordt afgeleid uit de NSL-monitoringtool. In onderstaande tabel zijn de concentraties van NO2, PM10 en PM2,5 uitgezet tegen de grenswaarden en de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).

  waarde in 2020   waarde in 2030   grenswaarde   WHO advieswaarde  
NO2 µg/m3 jaargemiddeld   18,7   12,3   40   40  
aantal uren met NO2 concentraties > 200 µg/m3    0   0   18   -  
PM10 µg/m3 jaargemiddeld   18,1   15,7   40   20  
aantal dagen met PM10 concentraties > 50 µg/m3   6,3   6   35   -  
PM2,5 µg/m3 jaargemiddeld   10,4   8,2   25   10  

Tabel Luchtkwaliteit ter hoogte van Kamperweg 4, 6 en 22 (NSL-monitoringsronde 2018)

Uit de tabel blijkt dat ruim wordt voldaan aan de grenswaarden. In 2020 wordt de advieswaarde voor PM2,5 nog licht overschreden, maar voor 2030 wordt een verdere verbetering van de luchtkwaliteit verwacht waardoor in dat jaar ook wordt voldaan aan de WHO advieswaarden. Er is geen sprake van bestaande knelpunten voor luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit is bovendien geschikt is voor de functie 'wonen'. Er wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat voor het onderdeel luchtkwaliteit.

Conclusie

Het aspect lucht vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.2.5 Geur

Algemeen

Het Activiteitenbesluit verwijst voor de definitie van geurgevoelige objecten naar artikel 1 van de Wetgeurhinder en veehouderijen. De definitie luidt (samengevat): “gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt”. Daarbij geldt dat dit gebruik planologisch moet zijn toegelaten. Dit betekent dat zowel een bedrijfswoning als een woning voor particuliere bewoning moet worden beschouwd als een geurgevoelig object.

Bij het beoordelen van een geursituatie en het aanvaardbaar geurhinderniveau wordt aangesloten bij de Beleidsregel geur bedrijven (niet-veehouderijen) Overijssel 2018. Deze beleidsregel bevat het geurbeleid van de provincie Overijssel en hoewel de gemeente Deventer dit geurbeleid niet als haar eigen beleid heeft vastgesteld, wordt het geurbeleid van Overijssel bij het vaststellen van het aanvaardbaar geurhinderniveau als richtinggevend gehanteerd.

In de Beleidsregel is een differentiatie gemaakt in beschermingsniveau voor verschillende typen geurgevoelige objecten. Voor woningen en vergelijkbare objecten zijn de volgende twee categorieën gedefinieerd:

  • 1. categorie A: woningen en vergelijkbare objecten gelegen in gebiedscategorie wonen of buitengebied;
  • 2. categorie B: woningen en vergelijkbare objecten gelegen in gebiedscategorie werken of bedrijfswoningen.

Toetsing

Bij advies van 7 februari 2020 heeft de Omgevingsdienst een advies gegeven (Bijlage 2 Advies Omgevingsdienst) waarin de gevolgen van het voorliggend plan op het gebied van geur in beeld zijn gebracht.

De huidige bedrijfswoningen Kamperstraat 4, 6 en 22 wordt op basis van de hierboven benoemde definities gecategoriseerd als geurgevoelige objecten van de categorie B. Bij omzetting van de bestemming van bedrijfswoning naar reguliere woning door middel van een persoonsgebonden overgangsrecht, blijft de geurgevoeligheid categorie B: woning in gebiedscategorie werken. Hierdoor is het omzetten van de bestemming niet van invloed op het woon- en leefklimaat van deze objecten vanwege geur en worden er bovendien geen omliggende geuremitterende bedrijven onevenredig geschaad in hun belangen.

4.2.6 Externe veiligheid

Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp.

Toetsing

Bij advies van 7 februari 2020 heeft de Omgevingsdienst een advies gegeven (Bijlage 2 Advies Omgevingsdienst) waarin de gevolgen van het voorliggend plan op het gebied van externe veiligheid in beeld zijn gebracht.

  • Inrichtingen

Het voorgenomen plan ligt niet in het invloedsgebied van een in de nabijheid gelegen risicobedrijf. Toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is niet noodzakelijk.

  • Transportroutes

Het voorgenomen plan ligt niet binnen 200 meter van een in de nabijheid gelegen transportroute voor gevaarlijke stoffen. Toetsing aan het Besluit externe veiligheid transportroutes (BTEV) is niet noodzakelijk.

  • Buisleidingen

Het voorgenomen plan ligt niet in het invloedsgebied van een in de nabijheid gelegen hoge druk aardgasbuisleiding. Toetsing aan het Besluit externe buisleidingen (BEVB) is niet noodzakelijk.

  • Externe veiligheidsbeleid

De ontwikkeling is getoetst aan het vastgestelde externe veiligheidsbeleid van gemeente Deventer. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de ambities van het beleid.

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de gewenste functieverandering (bedrijfswoning naar (tijdelijke) woonfunctie) van de panden Kamperstraat 2, 4 en 22 te Deventer.

4.2.7 Ecologie

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het besluitgebied. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

De gemeente Deventer heeft specifiek natuurbeleid in de vorm van de in december 2013 vastgestelde nota 'Werkwijze voor beleid en uitvoering van de Ecologie in Deventer'. Dit document benoemt de acties die bij gaan dragen aan de instandhouding en versterking van ecologische waarden in de gemeente Deventer.

Toetsing

  • Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde gebied (Rijntakken) ligt op ruim 900 meter van het plangebied. In Natura 2000-gebieden zijn habitattypen aanwezig die gevoelig zijn voor de verzurende en vermestende werking van stikstofdepositie. Voorliggend plan betreft het vastleggen van de bestaande situatie waarin drie woningen worden bewoond, waarbij na afloop van het persoonsgebonden overgangsrecht de woningen kunnen worden gebruikt als bedrijfswoning. Door voorliggend plan zullen er feitelijk geen veranderingen zijn in bijvoorbeeld het aantal verkeersbewegingen. Hierdoor is er geen sprake van een toename van stikstofuitstoot.

Verder ligt het besluitgebied niet in het Natuurnetwerk Nederland of een ander gebied dat provinciale bescherming heeft. De bescherming van deze gebieden staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

  • Soortbescherming

Bij de uitvoering van dit bestemmingsplan worden er geen bomen gekapt, sloten gedempt en/of rust- en verblijfplaatsen van planten en dieren verstoord. Het betreft het toestaan van een gebruik van panden welke voorheen al als zondanig in gebruik waren. Op basis van dit gegeven, is er op geen enkele wijze een negatief effect op beschermde planten of dieren te verwachten.

Conclusie

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.2.8 Duurzaamheid en natuurinclusief bouwen

Algemeen

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid “Op weg naar een duurzaam evenwicht” vastgesteld. Deze agenda is in april 2016 door de raad geactualiseerd, waarbij aan de 8 geformuleerde ambities een 9e ambitie m.b.t. mobiliteit is toegevoegd. De energietransitiekoers krijgt steeds meer vorm in publiek-private samenwerkingsvormen tussen burgers, bedrijfsleven, (kennis)instellingen, maatschappelijke organisaties en (mede)overheden. Het in 2015 gestarte proces rondom de Strategische Raadsagenda Duurzaamheid sluit hierop aan. In juli 2017 heeft de raad twee moties aangenomen:

  • Deventer aardgasvrije gemeente ('Kom van dat gas af'): Vooruitlopend op de afschaffing van de aansluitingsverplichting per 2018, in kaart te brengen welke locaties (zowel woon- als werklocaties) met nieuwbouw in ontwikkeling komen. Daarbij aan te geven of het inbreidings- of uitbreidingslocaties betreft. Per locatie aan te geven welke warmtevoorziening wordt beoogd. Indien gas; aan te geven of en welk alternatief mogelijk is;
  • Stimuleren duurzame nieuwbouw: Verduurzaming particuliere woningbouw is een speerpunt binnen de duurzaamheidsagenda. Bij alle woningbouwlocaties actief in te zetten op de bouw van duurzame woningen.

In 2018 moet de uitvoeringsagenda duurzame energie en de inzet op energietransitie worden geactualiseerd, waarbij o.a. de moties leidend zullen zijn. Ook in lopende beleidstrajecten als de nieuwe Omgevingsvisie krijgt duurzaamheid een prominente rol. In de woonvisie is duurzaam bouw inmiddels als speerpunt opgenomen en is gesteld dat bij nieuwbouw aardgasloos en duurzaam bouwen het uitgangspunt is.

Natuur inclusief bouwen

Om een gezonde, aantrekkelijke en toekomstbestendige leefomgeving voor mens en dier te maken, moet de natuur een volwaardige plaats krijgen bij het ontwerpen van nieuwbouw en de openbare ruimte. Er wordt gestreefd naar meer biodiversiteit binnen de wijk en versterking van de leefkwaliteit. Door meer groen en natuurmaatregelen op te nemen wordt Deventer geleidelijk steeds beter bestand tegen hittestress, hoosbuien en/of droogte. Groene daken en gevels zorgen namelijk voor verkoeling tijdens warme periodes. Daarnaast kunnen groene daken als waterbuffer dienen voor regenwater.

De gemeente Deventer hanteert een checklist Natuur inclusief bouwen (NIB) om proactief te handelen in het voordeel van de natuur. In deze checklist wordt een lijst van maatregelen gegeven die toegepast kan worden. Het gaat hierbij om maatregelen zoals het plaatsen van nestgelegenheden, groene daken of groene gevels.

Toetsing

In onderhavig plan gaat het niet om een nieuwe ontwikkeling waarbij bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd. Omdat het hier gaat om het tijdelijk legaliseren van de particuliere bewoning van drie bedrijfswoningen, zal het uitvoeren van maatregelen op het gebied van energie of natuurinclusief bouwen hier niet geëist worden.

Conclusie

Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.3 Leidingen en kabels

Er bevinden zich in en nabij het plangebied geen ondergrondse en bovengrondse leidingen, waarmee in het kader van dit bestemmingsplan rekening gehouden dient te worden.

Dubbelbestemmingen worden slechts opgenomen indien de bestemming een heel specifiek (ruimtelijk) belang beoogt te regelen. Een toegekende dubbelbestemming vertegenwoordigt een bijzonder belang dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken. Bij reguliere kabels en leidingen weegt het belang niet zo zwaar dat hiervoor andere ruimtelijke belangen moeten wijken.

In het plangebied zijn geen dubbelbestemmingen voor kabels of leidingen noodzakelijk.

Conclusie

Er zijn geen leidingen en kabels die een belemmering vormen voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.

4.4 Waterhuishouding

4.4.1 Verslag overleg met relevante waterbeheerders

Via de website www.dewatertoets.nl is het plan ingevoerd in de digitale watertoets (zie Bijlage 3 Watertoets). Op basis van deze digitale toets heeft het waterschap Drents Overijsselse Delta (DOD) geconcludeerd dat met het plan geen waterschapsbelang wordt geraakt. Het waterschap gaat akkoord met het plan, mits de waterparagraaf 'geen waterschapsbelang' wordt opgenomen.

4.4.2 Waterparagraaf

Deze standaard waterparagraaf heeft betrekking op het plan Kamperstraat 4,6,22 te Deventer.

Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Er is geen sprake van (grond) wateroverlast in de omgeving van het plan. Er is geen waterschapsbelang.

Deze conclusie is automatisch getrokken op basis van de ingevoerde gegevens op www.dewatertoets.nl. Het proces van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan.

4.4.3 Overstromingsrisico

Het bestemmingsplangebied ligt binnen de dijkring 53: Salland. Dit is een wettelijk vastgelegd dijkringgebied, waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het bestemmingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Door klimaatveranderingen moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.

De dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) en heeft volgens de Waterwet een gemiddeld overschrijdingskans van 1/1250 per jaar. De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders. De Europese richtlijn overstromingsrisico's (2007) verplicht tot het inzetten van drie instrumenten voor een betere bescherming tegen overstromingen: een voorlopige risicobeoordeling (gereed in 2011), kaarten (gereed 2014) en risicobeheersplannen (in werking per 22 december 2015). De richtlijn geldt voor de binnendijkse (dijkringen) en buitendijkse gebieden van de IJssel. Voor woon- en werkgebieden dienen rampenplannen opgesteld te worden.

In het kader van het rijksprogramma Ruimte voor de Rivier zijn maatregelen bij de IJssel in Deventer uitgevoerd, die bij hoogwater een waterstandsdalend effect hebben.

Toetsing

Met een overstrominsrisico dient rekening gehouden te worden bij nieuwe grootschalige ontwikkelingen. Aangezien onderhavig bestemmingsplan uitsluitend het vastleggen van de bestaande situatie regelt door het opnemen van een persoonsgebonden overgangsrecht verandert er niks aan de feitelijke situatie. Hierdoor is het opnemen van een inhoudelijke overstromingsrisicoparagraaf niet aan de orde.

4.5 Verkeer en parkeren

Het Deventer parkeerbeleid is vastgelegd een tweetal beleidsstukken, te weten de "Nota Parkeernormen 2013" en de "Beleidsregels parkeren bestemmingsplannen Deventer" (2015). In 2018 is dit via de Parapluherziening parkeereisen bindend geëffectueerd.

Uitgangspunt van het parkeerbeleid in relatie tot nieuwe ontwikkelingen is dat de parkeerdruk beheersbaar blijft. Bij de realisatie van gebouwen of door ander gebruik van gebouwen en gronden ontstaat een andere parkeerbehoefte, waarbij een spanningsveld kan ontstaan tussen de belangen van initiatiefnemer en het streven van de gemeente en omwonenden en belanghebbenden om de omgeving bereikbaar en leefbaar te houden. Iedere ontwikkeling moet in principe op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte voor zowel auto's als fiets voorzien, want een toename van de verkeersaantrekkende werking mag niet zomaar worden afgewenteld op de bestaande omgeving. Het op de juiste wijze en op de juiste plaats voorzien in voldoende parkeergelegenheid is belangrijk om een goede ruimtelijke kwaliteit te behouden met een openbare ruimte waarin het prettig is te verblijven.

Toetsing

Er is geen verschil in parkeerdruk tussen een bedrijfswoning of een particuliere woning. Met het opnemen van het persoonsgebonden overgangsrecht verandert er dan ook niks aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Een bestemmingsplan op basis van de Wet ruimtelijke ordening

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. De Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (aanlegvergunning).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Een bestemmingsplan op basis van de Crisis- en herstelwet

De gemeente Deventer doet vooruitlopend op de komst van de Omgevingswet mee met een landelijk experiment onder de Crisis- en herstelwet om vast te oefenen met het instrument omgevingsplan. Daarom is een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte opgesteld voor het stedelijk gebied, het "Chw bestemmingpsplan Deventer, stad en dorpen". Hiermee hebben we ervaring opgedaan voor het later vormgeven van een 'echt' omgevingsplan. De Crisis- en herstelwet kan nog niet de mogelijkheden bieden die de Omgevingswet straks voor het omgevingsplan open stelt. Het bestemmingsplan 'Deventer, Stad en Dorpen' blijft een bestemmingsplan onder de huidige regelgeving. Later maken we samen met het bestaande bestemmingsplan voor het gehele buitengebied één omgevingsplan voor ons hele grondgebied.

De gemeente Deventer is in de 8e tranche van de Crisis en herstelwet opgenomen, waarbij de mogelijkheid is geboden om te kunnen gaan experimenteren met het opstellen van een bestemmingsplan met een bredere reikwijdte voor het gehele (gemeentelijke) grondgebied. Van toepassing zijn de artikelen 7c en 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.

In de Deventer Chw bestemmingsplannen zijn de regels voor de bestemmingen gekoppeld aan vlakken op de verbeelding. Hierbij is niet de standaard indeling van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) aangehouden, maar is gekozen voor een andere indeling. De regels zijn direct gekoppeld aan vlakken op de digitale verbeelding. Door in de digitale verbeelding van het plan te klikken op een locatie is hierdoor meteen duidelijk welke regels van toepassing zijn. De vlakken zijn onderverdeeld in de volgende hoofdstukken:

De Bijlagen bij de regels zijn niet gekoppeld aan de verbeelding, maar zijn gekoppeld aan artikelen in de regels.

Hieronder is per hoofdstuk omschreven wat de regels zijn en zijn de uitgangspunten voor die regels benoemd.

5.2 Dit bestemmingsplan

5.2.1 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen. Hierin zijn twee artikelen opgenomen: Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten. Deze regels dienen ter verduidelijking van de in de andere regels opgenomen begrippen en op welke manier gemeten dient te worden.

5.2.2 Hoofdstuk 2: Functieregels

Hoofdstuk 2 Functieregels bevat de planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot de toegelaten functies, oftewel, waar mag je de locatie voor gebruiken. Per op de verbeelding aangegeven functie bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die functie gelden. Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de verschillende functieregels in dit bestemmingsplan per hoofdgroep.

5.2.2.1 Bedrijven

Bedrijventerreinen

Het bedrijventerrein Bergweide is bestemd voor het vestigen van bedrijven. Deze locaties zijn in dit bestemmingsplan bestemd als bedrijventerrein en zijn voorzien van een milieucategorie. Hierbij wordt verwezen naar de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten. Op de locaties binnen dit plangebied zijn de volgende artikelen van toepassing: Artikel 4 Bedrijventerrein - categorie 2 en Artikel 5 Bedrijventerrein - categorie 3.2.

Binnen de opgenomen functieregels voor bedrijventerreinen is ook opgenomen dat kantoren zijn toegelaten, indien deze behoren bij en gebonden zijn aan de gevestigde bedrijven. Het vestigen van zelfstandige kantoren is niet toegelaten. Ook enkele andere functies zijn niet toegelaten binnen de bedrijventerreinen, deze functies worden in de functieregel benoemd.

Indien een bedrijf zich wil vestigen op het bedrijventerrein, maar niet in de bedrijvenlijst voor komt, dan is het mogelijk om met een omgevingsvergunning van de functieregel af te wijken indien aangetoond wordt dat het bedrijf vergelijkbaar is met de toegelaten milieucategorie.

Bergweide, Kloosterlanden, Hanzepark, Veenoord
Het bedrijventerrein Bergweide maakt onderdeel uit van een geluidgezoneerd bedrijventerrein. Dit betekent dat hier de systematiek van inwaartse zonering nagestreefd wordt. Bij inwaartse zonering worden beschermde zones rondom de milieugevoelige functie (b.v. bestaande woongebieden) gecreëerd. Dit is ingegeven door de nabije ligging van het plangebied ten opzichte van omliggende woonwijken als Knutteldorp, Snippeling, Hoornwerk en Rivierenwijk. Op het bedrijventerrein zijn op korte afstand van de gevoelige functies weinig belastende activiteiten (lagere milieucategorieën) toelaatbaar. Hoe groter de afstand tot woonbebouwing, hoe groter de toelaatbare hinder kan zijn (hogere milieucategorieën).

Deze systematiek volgt uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering, uitgave 2009. De gemeente hanteert deze systematiek om een ruimtelijke scheiding aan te brengen tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit in het algemeen. De standaard categorie-indeling met bijbehorende standaard hinderafstanden zijn afgestemd op gemiddelde bedrijfssituaties. De publicatie gaat uit van een grootste aan te houden afstand tot aan rustige woonbebouwing van respectievelijk 10, 30, 50, 100, 200, 300, 500 en 700 meter bij de categorieën 1 t/m 5.2.

Met de voorgestelde categorie-indeling op de verbeelding, heeft de gemeente tot doel een algemeen toelatingsbeleid te creëren voor nieuwe bedrijven, dat recht doet aan bovenstaande systematiek van ruimtelijke scheiding.

Bedrijfswoningen
De bestaande bedrijfswoningen zijn op het bedrijventerrein toegestaan; deze worden als zodanig op de verbeelding aangeduid. Uitgangspunt is dat bedrijfswoningen op zwaardere bedrijventerreinen bij voorkeur moet worden geweerd. Reden hiervoor is dat dergelijke bedrijfswoningen mogelijk onaanvaardbare milieubelasting ondervinden en een belemmering kunnen vormen voor omliggende bedrijven. In navolging daarvan wordt in het plangebied een terughoudend beleid gevoerd inzake het toestaan van nieuwe bedrijfswoningen. Nieuwe bedrijfswoningen zijn uitsluitend op basis van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk en onder de voorwaarde dat ze geen belemmering vormen voor het bedrijventerrein. Aan het verlenen van deze wijzigingsbevoegdheid is een aantal voorwaarden verbonden. De belangrijkste voorwaarde is dat de noodzaak voor de bedrijfsvoering per geval moet worden aangetoond. Op basis van die voorwaarden zal het aantal bedrijfswoningen op het bedrijventerrein in de toekomst beperkt blijven.

5.2.2.2 Wonen

Bedrijfswoningen - persoonsgebonden overgangsrecht
In het plangebied zijn drie bedrijfswoningen aanwezig welke in gebruik zijn als particuliere woning. Een bedrijfswoning is volgens de begripsomschrijving een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon of personen, wiens huisvesting daar, gelet op de toegelaten functie van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is. Deze bepaling geldt voor alle bedrijfswoningen in het plangebied en is opgenomen in Artikel 3 Bedrijfswoning.

Aangezien het gebruik als particuliere woning in strijd is met de functie bedrijfswoning, is hiervoor in onderhavig bestemmingsplan een persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 5.2.6.

Beroep en bedrijf aan huis en kleinschalige kinderopvang

Ook binnen bedrijfswoningen is ook de mogelijkheid opgenomen tot het uitoefenen van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

Naast de mogelijkheden voor een beroep- of bedrijf aan huis geldt dat binnen de woonfuncties ook een kleinschalige kinderopvang gerealiseerd kan worden. Dit betreft onder andere gastouderopvang. Hiertoe zijn in de algemene regels voorwaarden opgenomen.

5.2.3 Hoofdstuk 3: Bouwregels

Hoofdstuk 3 Bouwregels bevat de planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot het bouwen. De bouwregels geven een antwoord op de vraag wat op de locatie gebouwd mag worden met bijbehorende maatvoering. In onderhavig bestemmingsplan gaat het om Artikel 6 Bouwregel-29.

Voorheen waren de functionele regels en de bouwregels opgenomen in één bestemming. Doordat in dit bestemmingsplan de keuze is gemaakt om de functies op locaties te 'stapelen', is er geen sprake meer van een gemengde bestemming. Aangezien op een locatie wel meerdere functies aanwezig kunnen zijn, maar niet meerdere bouwregels, is ervoor gekozen om de bouwregels in aparte regels op te nemen.

5.2.4 Hoofdstuk 4: Gebiedsaanduidingen

Hoofdstuk 4 Gebiedsaanduidingen bevat gebiedsaanduidingen. Deze gebiedsaanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een functieregel, bouwregel of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat in dit plangebied om de aanduiding 'geluidzone - industrie'.

De geluidzone - industrie betreft de invloedszone van geluid vanuit het bedrijventerrein Bergweide. Nieuwvestiging van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen is binnen deze zone niet toegestaan, mits er een hogere waarde is vastgesteld.

Omdat het particulier bewonen van de bedrijfswoningen geen nieuwe situatie betreft en de legalisatie hiervan geregeld wordt met de tijdelijke constructie van het persoonsgebonden overgangsrecht, vormt de geluidszone geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.2.5 Hoofdstuk 5: Algemene regels

Hoofdstuk 5 Algemene regels bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg het hele plangebied betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels. Het gaat om algemene bouwregels, gebruiksregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels en de anti-dubbeltelregel.

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel: Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik mogelijk is gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaard regel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 9 Algemene bouwregels: De bepaling 'Bestaande afstanden en maten' dient om maten en percentages die in het verleden legaal zijn gerealiseerd, maar die op het tijdstip van de ontwerp-terinzagelegging van het plan blijken af te wijken van dat plan, als recht in het nieuwe plan toe staan. Zonder deze bepaling zouden die situaties (mogelijk) onder het overgangsrecht gaan vallen en dan niet als recht zijn toegelaten, maar slechts worden gedoogd. Deze bepaling versterkt de rechtszekerheid. Het gaat hierbij om maatvoering betreffende de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en inhoud, alsmede om de locatie of afstand van bouwwerken. Dit zijn onder andere ook bouwwerken die buiten het bouwvlak vallen of buiten een zone bijgebouwen. Ook de afstand tot zijdelingse perceelsgrens en dergelijke valt onder deze bepaling. Indien er sprake is van nieuwbouw dan mogen ook de bestaande afstanden en maten worden aangehouden.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels: In dit artikel zijn meerdere bepalingen opgenomen met betrekking tot algemene regels voor het gebruik van gronden en bouwwerken.

  • Strijdig gebruik: Deze bepaling bepaalt dat het verboden is de gronden te gebruiken in strijd met de toegelaten functies. Een aantal functies worden specifiek benoemd als strijdig gebruik, om discussies te vermijden.
  • Beroep of bedrijf aan huis: Dit betreft de bepalingen voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
  • Kleinschalige kinderopvang: In dit artikel wordt geregeld dat kinderopvang onder bepaalde omstandigheden toegelaten wordt in woningen. Met een omgevingsvergunning is het tevens mogelijk om kinderopvang te vestigen in een bedrijfswoning. Deze omgevingsvergunning wordt alleen verleend als er kan worden aangetoond dat het nieuwe gebruik passend is bij de bestaande milieu- en externe veiligheidssituatie en er voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden voor kinderopvang.
  • Voorwaardelijke verplichting parkeren auto's en fietsen, laden en lossen: In deze voorwaardelijke verplichting is bepaald dat voorzien moet worden in voldoende parkeren conform de parkeereis uit de Nota parkeernormen 2013 en de Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer 2015 of de rechtsopvolgers daarvan. Voorts is een lid opgenomen om ook voor de behoefte in ruimte voor laden en lossen de Nota parkeernormen 2013 en de Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer 2015 van toepassing te laten zijn. Het is mogelijk om van deze regel af te wijken middels een omgevingsvergunning Deze afwijkingsbevoegdheid kan uitsluitend worden toegepast indien dat in het betreffende beleid is opgenomen en onder de daarin bepaalde voorwaarden of als er andere zwaarwegende belangen zijn die het afwijken hiervan rechtvaardigen.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels: Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van de in het plan genoemde maten met maximaal 10% en om het profiel van wegen of bouwgrenzen in geringe mate aan te passen.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels 

5.2.6 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotregels: Dit hoofdstuk bevat de overgangs- en slotregels.

Het overgangsrecht bestaat uit drie delen, namelijk overgangsrecht voor bouwwerken, ten aanzien van het gebruik en het persoonsgebonden overgangsrecht.

Het overgangsrecht is een regeling die erin voorziet dat oude situaties, die ten tijde van een vorige bestemmingsplan al bestonden en mochten bestaan, maar die in strijd zijn met het daarop volgende bestemmingsplan, mogen blijven bestaan. Het overgangsrecht heeft als doel bij de invoering van nieuwe bestemmingsregels, bescherming te bieden aan gevestigde belangen of verkregen rechten.

Het overgangsrecht is in principe bedoeld als uitsterfconstructie. De gedachte daarachter is dat een ongewenste situatie in beginsel tijdens de periode waarvoor het bestemmingsplan geldt, wordt beëindigd. Overgangsbepalingen in een bestemmingsplan zijn meestal gesplitst in twee zaken, namelijk die ten aanzien van het bouwen en die betreffende het gebruik.

In onderhavig bestemmingsplan is naast het overgangsrecht voor het bouwen en het algemene gebruiksovergangsrecht ook een paragraaf toegevoegd voor het persoonsgebonden overgangsrecht. Het persoonsgebonden overgangsrecht is uitsluitend van toepassing op de in de Bijlage 3 genoemde adressen en de betreffende personen.

Zodra de particuliere bewoning door de genoemde personen eindigt, vervalt ook het persoonsgebonden overgangsrecht en is de functie 'Bedrijfswoning' op het betreffende perceel weer van toepassing.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In artikel 3.1.6 eerste lid, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, zowel economisch als maatschappelijk.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • a. de bouw van een of meer woningen;
  • b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
  • d. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
  • f. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is. Tevens geldt dat indien in het nieuwe bestemmingsplan geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen als hiervoor bedoeld maar sprake is van onbenutte bouwruimte op basis van het geldende bestemmingsplan, de plankosten op nul gesteld mogen worden.

Het onderhavige bestemmingsplan betreft een legalisatie van een bestaande situatie. Er is geen sprake van nieuwbouw. Er is geen noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan.

De gemeente Deventer zal, gezien de geschiedenis van de procedure, de kosten van de planvorming voor haar rekening nemen. Dit betreft het opstellen en in procedure brengen van onderhavig bestemmingsplan.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder e van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat een beschrijving dient te worden opgenomen van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan zal conform artikel 3.8 lid 1 Wro gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd. Een ieder wordt hiermee in de gelegenheid gesteld om te reageren op het ontwerpbestemmingsplan. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden de binnengekomen zienswijzen samengevat en van een antwoord worden voorzien.

Gedurende de termijn is één zienswijze ingediend op het ontwerp-bestemmingsplan. Deze zienswijze heeft geen aanleiding gegeven tot het wijzigen van het bestemmingsplan.

Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening moet de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

  • Rijk:

Omtrent het vooroverleg met het Rijk kan gemeld worden dat voor het onderhavige plan geen nationale belangen in het geding zijn.

  • Provincie:

Het bestemmingsplan betreft een plan welke opgenomen is in de 'uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen'. Op basis hiervan geldt voor woningbouwplannen met minder dan 7 woningen met bijbehorende voorzieningen, zoals wegen en groen, geen vooroverlegverplichting.

  • Waterschap:

Zoals in paragraaf 4.4 is beschreven, is op 11 maart 2020 middels de digitale watertoets overleg met het Waterschap Drents Overijsselse Delta gevoerd. Uit de watertoets kwam naar voren dat er geen waterschapsbelang is en dat daarmee het waterschap akkoord is met onderhavig bestemmingsplan. Verder vooroverleg met het waterschap is niet nodig.