direct naar inhoud van 4.1 Grondgebruik en bodemgesteldheid
Plan: T en D terrein
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.D135-VG01

4.1 Grondgebruik en bodemgesteldheid

Uit een inmeting van het plangebied blijkt dat het huidige maaiveld varieert van 5,5 tot 6,3 m +NAP. Het omliggende maaiveld ligt op circa 6,5 m +NAP. In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich geen oppervlaktewater.

Uit de TNO- grondwaterkaart van Nederland blijkt dat het plangebied is gelegen in het IJsseldal. Een slecht doorlatende deklaag komt niet voor in het gebied. Het eerste watervoerende pakket bestaat uit goed doorlatende zandgronden (0-40 m -mv). Hieronder bevindt zich de eerste scheidende laag die bestaat uit klei (40-70 m -mv). De grondwaterstroming is in zuidwestelijke richting.

Om een beeld te schetsen van de bodemopbouw in het plangebied is het onderzoek ‘Nader- en Saneringsonderzoek, Oude Holterweg 10 Deventer’ gebruikt (1998, DHV). Voor dit onderzoek zijn 17 boorpunten geplaatst, verspreid over het plangebied. Uit de boorprofielen blijkt dat de bodem in het plangebied tot 3,0 m-mv bestaat uit zeer fijn tot matig fijn zand. Dieper worden matig tot zeer grove zandlagen aangetroffen. In enkele boringen is op circa 2 m-mv een kleilaag aangetroffen. Deze kleilaag komt verspreid in het plangebied voor. De dikte van deze laag varieert van 0,1 tot 1,0 m.

Het zandpakket is vrij goed tot goed doorlatend. In juni 2010 zijn in het veld doorlatendheidsmetingen uitgevoerd. Doordat de zandlagen goed doorlatend zijn, is alleen de doorlatendheid van de kleilaag gemeten. De doorlatendheid is berekend op 0,12 en <0,01 m/dag. Hieruit blijkt dat de kleilaag slecht doorlatend is.

Het plangebied is gelegen in een boringvrije zone drinkwater en een boringsvrije zone diep pakket. In dit gebied geldt een verbod voor boringen dieper dan 50 meter onder maaiveld (vergelijk artikel 3.2.2.5, onder C (1), Omgevingsverordening Overijssel 2009). In de omgeving van het plangebied komt grondwatertrap VI en VII voor.

Op basis van meetreeksen van twee gemeentelijke peilbuizen in de omgeving van het plangebied de afgelopen 8 jaar is een GHG (gemiddeld hoogste grondwaterstand) berekend van circa 4,6 m +NAP en een GLG (gemiddeld laagste grondwaterstand) van circa 3,7 m +NAP. De gemiddelde grondwaterstand in 2009 was in peilbuis 63, 3,81 m +NAP en in peilbuis 64, 3,95 m +NAP.

Conclusie

  • de maaiveldhoogte varieert van 5,5 tot 6,3 m +NAP;
  • in de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig;
  • de bodem tot op 3 m-mv bestaat uit zeer fijn tot matig fijn zand met een doorlatendheid van 0,5 tot 5,0 m/dag;
  • beneden 3 m-mv zijn matig tot zeer grove zandgronden aangetroffen met een doorlatendheid groter dan 5,0 m/dag;
  • op verschillende locaties in het plangebied, op circa 2 m-mv is een slecht doorlatende kleilaag aangetroffen met een dikte van 0,1 tot 1,0 m-mv;
  • het gebied ligt in een boringvrije zone drinkwater en een boringsvrije zone diep pakket waar uitsluitend een verbod is op diepe boringen (dieper dan 50 m);
  • de GHG op circa 4,6 m +NAP ligt (ca. 1,9 m-mv);
  • de GLG op circa 3,7 m +NAP ligt (ca. 2,8 m-mv).