Plan: | Landsherenkwartier |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0150.P303-VG01 |
Woonbedrijf Ieder1 is bezig met de herstructurering van Landsherenkwartier te Deventer. Voorliggend bestemmingsplan betreft een deel van het Landsherenkwartier. In het bestemmingsplan Keizerslanden 2008 was deze herstructureringsopgave al voorzien. Door de huidige markt omstandigheden zijn de plannen op enkele punten gewijzigd. Hiervoor dient onderhavig bestemmingsplan.
Landsherenkwartier is gelegen aan de Lebuïnuslaan in de wijk Keizerslanden te Deventer.
Het plangebied omvat een oppervlakte van circa 7,3 ha. en is gelegen ten noorden van de
Lebuïnuslaan, ten oosten van de Landsherenlaan en ten westen van de Balderiusstraat.
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Frederick van Blankenheimstraat. Het plangebied is in gebruik als woonwijk. In de volgende afbeelding is de begrenzing van het gebied weergegeven.
afbeelding 1.1 Ligging plangebied
Voor het plangebied zoals hierboven beschreven geldt het volgende bestemmingsplan:
Het beoogde plan is in strijd met dit vigerende bestemmingsplan. De wens is om de bestaande woongebiedbestemmingen op een aantal plekken te vergroten. De gronden ter plaatse van deze uitbreidingen zijn onder andere bestemd als groen of verkeers- en verblijfsgebied. Binnen deze bestemmingen zijn geen woningen toegestaan. Ook het verhogen van het woningaantal met meer dan 10% past niet binnen het huidige bestemmingsplan.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. Hierbij wordt zowel de huidige situatie van het gebied beschreven als de nieuwe, toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 worden de randvoorwaarden, zoals milieuaspecten en waterhuishouding beschreven. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
In het bestemmingsplan Landsherenkwartier 2008 is voorzien in de herstructurering van de wijk Landsherenkwartier. De eerste kavels zijn inmiddels uitgegeven. Nu is het moment om de volgende kavels uit te geven. De bouwplannen passen echter niet geheel binnen het vigerende bestemmingsplan.
Ten opzichte van het bestemmingsplan Keizerslanden 2008 zijn een aantal zaken gewijzigd in het stedenbouwkundig plan. Deze wijzigingen zijn in onderhavig bestemmingsplan verwerkt.
Het gaat om de volgende aanpassingen:
Ad a. De wijziging van de bestemming 'Groen' naar 'Woongebied' houdt in dat de strook aan de kant van het water ten behoeve van het wonen kan worden gebruikt. Om de stedenbouwkundige opzet te waarborgen mag in deze strook geen bebouwing worden gerealiseerd. Dit is geborgd doordat op deze strook geen bouwvlak is opgenomen.
Ad b. Om de kavels 4, 6, 7, 9 en 10 te kunnen vergroten worden de huidige bestemmingen 'Groen' en 'Verkeers- verblijfsgebied' gewijzigd in 'Woongebied'.
Ad c. Op alle bestemmingsvlakken binnen de bestemming 'Woongebied' wordt een bouwvlak gelegd. Gebouwen mogen uitsluitend binnen dit vlak worden gerealiseerd. Hierdoor kunnen op plekken waar het niet gewenst ook geen gebouwen worden gerealiseerd. Dit zorgt er voor dat de stedenbouwkundige opzet behouden blijft.
Ad d. Gewijzigde woningaantal
kavelnummer | huidige woningaantal | gewijzigde woningaantal |
3 | 45 | 42 |
5 | 22 | 20 |
6 | 18 | 20 |
7 | 18 | 19 |
9 | 17 | 20 |
10 | 18 | 19 |
In het vorige plan waren voor fase 1 (kavels 2 t/m 12) in totaal 286 woningen toegestaan. In dit nieuwe bestemmingsplan zijn maximaal 288 woningen toegestaan. Het totale woningaantal voor fase 1 neemt met twee woningen toe.
In de afbeeldingen 2.1 tot en met 2.5 is de situering van de woningen binnen de verschillende kavels opgenomen.
afbeelding 2.1 verkaveling kavel 4
afbeelding 2.2 verkaveling kavel 6
afbeelding 2.3 verkaveling kavel 7
afbeelding 2.4 verkaveling kavel 9
afbeelding 2.4 verkaveling kavel 10
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.
Daarnaast worden (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.
Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'), zie ook onder paragraaf 3.2.3 duurzaamheidsladder. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Conclusie
Het Rijk kiest in de SVIR voor inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Dit bestemmingsplan heeft raakvlakken met het zorgvuldig ruimtegebruik (Ladder duurzame verstedelijking). Dit aspect wordt nader toegelicht onder het kopje duurzaamheidsladder in paragraaf 3.2.3. Voor de overige belangen heeft het
voornemen geen raakvlakken met de verschillende nationale belangen.
De inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden was het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze documenten alleen nog bindend voor het rijk en niet meer voor andere overheden.
Het rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. Dit kan via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt over ruimtelijke ordening.
Conclusie
In het Barro staan geen regels en onderwerpen die van toepassing zijn of betrekking hebben op het voornemen. Het plan is dus niet in strijd met het Barro.
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd. Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, door een zorgvuldige afweging van de behoefte en locatiekeuze van nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen en overaanbod van plancapaciteit van nieuwe stedelijke ontwikkelingen voorkomen.
Op 1 oktober 2012 is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder vormt daarmee een bindend toetsingskader voor alle gemeentelijke bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen en provinciale ruimtelijke verordeningen.
In artikel 3.1.6 lid 2 Bro is vastgelegd dat “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
Opbouw ladder
Artikel 3.1.6 lid 2 Bro bestaat uit drie stappen die achter elkaar dienen te worden doorlopen. Eerst dient in stap 1 te worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Zo ja, dan is trede 2 pas aan de orde. Vervolgens dient in stap 2 te worden beoordeeld of de voorgenomen ontwikkeling opgevangen kan worden binnen bestaand gebied. Wanneer de regionale ruimtevraag niet (of niet geheel) binnen bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden, komt trede 3 (locatiekeuze buiten bestaand stedelijk gebied) aan de orde.
Motivering Landsherenkwartier
Stap 1: regionale behoefte
In de wijk Keizerslanden is de afgelopen jaren veel geïnvesteerd. Ook de komende jaren wordt de wijk nog aangepakt. De aanpak bestaat uit grootschalige vernieuwing en differentiatie van de woningvoorraad, die gekoppeld is aan een sociale aanpak en met een regierol voor de corporaties. In de woonvisie van de gemeente Deventer is opgenomen dat voor de wijk Keizerslanden geldt: zorgdragen voor daadwerkelijke
uitvoering van de plannen voor de woningvoorraad, de omgeving en de sociaaleconomische structuur.
De voorgenomen ontwikkeling maakt onderdeel uit van een al eerder in gang gezette herstructureringsopgave van het Landsherenkwartier. De aanpassingen op de diverse kavels
maken dat de woningen beter aansluiten bij de markt en de behoefte dan de woningen in het oorspronkelijke bouwprogramma.
De nieuwe verstedelijking en woningbouwopgave in het Landsherenkwartier kan, vanuit het oogpunt van de bijdrage aan het behoud en versterking van de vitaliteit en leefbaarheid van de wijk Keizerlanden te Deventer, worden beschouwd als een regionale behoefte.
Stap 2: bouwen binnen bestaand stedelijk gebied
De nieuwe stedelijke ontwikkelingen in het Landsherenkwartier worden door inbreiding in en herstructurering van bestaand stedelijk gebied mogelijk gemaakt.
Stap 3: Bouwen buiten bestaand stedelijk gebied
Omdat de nieuwe ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd, is een toetsing aan stap 3 van de Ladder voor duurzame verstedelijking niet nodig.
Conclusie
Gezien het voorgaande blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de drie stappen van de duurzaamheidsladder. De ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte en is gelegen in bestaand stedelijk gebied. Het plan past hiermee binnen de kaders van het Rijksbeleid.
In de Omgevingsvisie Overijssel schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het vizier is hierbij gericht op het jaar 2030. De rode draden van de Omgevingsvisie zijn ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Om de provinciale ambities te bereiken wordt gebruik gemaakt van het uitvoeringsmodel. Deze is weergegeven in onderstaande figuur.
Het uitvoeringsmodel is gebaseerd op de sturingsfilosofie van vitale coalities: met partners een gezamenlijke visie of doel delen en dan ieder in eigen verantwoordelijkheidssfeer in actie komen. Alle uitvoeringsacties zijn te plaatsen in de samenhang van (1) Generieke beleidskeuzes, (2) Ontwikkelings- en beleidsperspectieven en (3) Gebiedskenmerken. De omschreven drie niveaus sturen op basis van een inhoudelijke ontwikkelingsvisie, of, waar en hoe een ruimtelijke ontwikkeling gerealiseerd kan worden.
De generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Er wordt onder andere gebruik gemaakt van de SER-ladder. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Deze ontwikkeling betreft de herstructurering van de Landsherenkwartier. Het gaat om inbreiding van woningbouw in binnenstedelijk gebied. De ontwikkeling sluit hiermee aan op de SER-ladder.
De beleidsambities van de provincie voor dit gebied zijn verwoord in de ontwikkelingsperspectieven. Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief 'Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus, breed spectrum woon- werk en mixmilieus', met als aanduiding 'woonwijk'.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied kent volgens de Gebiedskenmerkencatalogus de volgende gebiedskenmerken
Gebiedskenmerken:
Conclusie voor het plangebied
Het plan past binnen de drie niveaus van het uitvoeringsmodel, (1) Generieke beleidskeuzes, (2) Ontwikkelings- en beleidsperspectieven en (3) Gebiedskenmerken.
Ruimtelijke ordening
Een van de doelen uit de omgevingsvisie is het realiseren of behouden van aantrekkelijke, gevarieerde en voldoende woonmilieus voor iedereen die in Overijssel wil wonen. Hierbij gaat het om een voldoende en flexibel aanbod van woonmilieus, die voorzien in de vraag. De visie zet in op differentiatie in woonmilieus die nu en in de toekomst voldoende ruimte bieden aan de huisvesting van alle doelgroepen. Hierbij hoort ook de beschikbaarheid van hoogwaardige voorzieningen. Dit stelt een duidelijke opgave zowel aan nieuwbouw als aan herstructurering. Hiervoor is een sterke gemeentelijke regie en regionale afstemming onmisbaar.
Bij het realiseren van de woningbouwopgave moet de ruimte zuinig en zorgvuldig benut worden. Hiervoor wordt de zogeheten SER-ladder gehanteerd. Deze houdt in dat de woningbouwopgave eerst door herstructurering, transformatie of inbreiding moet worden gerealiseerd. Pas als dit onvoldoende blijkt voor het aantal woningen en de kwaliteit van de woonomgeving kan uitbreiding van het stedelijk gebied plaatsvinden. Daarbij geldt dat de bovenlokale vraag naar woningen en voorzieningen (winkels, cultuur, sport) geconcentreerd dient te worden in stedelijke netwerken.
Met gemeenten worden prestatieafspraken gemaakt en in de Omgevingsverordening Overijssel 2009 wordt van gemeenten gevraagd om hun bestemmingsplannen te baseren op een woonvisie of structuurvisie waarin staat hoe zij het woningbouwprogramma invullen. In paragraaf 3.4.2 is de gemeentelijke woonvisie beschreven. Voor onderhavig bestemmingsplan betekenen de aanpassingen van de kavel en het woningaantal een beter aansluiting op de marktvraag.
Waterhuishouding
Het waterbeleid is in de Omgevingsvisie beschreven vanuit diverse waterthema's: Veiligheid, wateroverlast, watercondities voor mens, landbouw, natuur en landschap en betrouwbare en continue drinkwatervoorziening en bescherming industriële winningen.
Bij veiligheid worden onderscheiden: bescherming tegen overstroming en tegen wateroverlast. Het plangebied is niet gelegen in een risicogebied voor overstromingen, er is geen waterkering aanwezig. Wel ligt het gebied binnen de dijkring Salland, zie ook paragraaf 4.6.
Voor wat betreft bescherming tegen wateroverlast geldt dat het plangebied niet binnen een primair watergebied ligt en er geen essentiële waterlopen aanwezig zijn. Er zijn vanuit dat oogpunt geen risico's voor wateroverlast.
Aan de watercondities voor mens, landbouw, natuur en landschap hoeft in het plangebied geen extra aandacht te worden besteed, er is geen sprake van ligging in de groen-blauwe hoofdstructuur of van oppervlaktewaterlichamen.
In verband met de betrouwbare en continue drinkwatervoorziening en bescherming industriële winningen ligt het plangebied niet in een grondwaterbeschermingsgebied of intrekgebied. Wel ligt het gebied in het diepe watervoerende pakket in Salland.
Het diepe waterhoudende pakket in Salland bevat water van een uitstekende kwaliteit. Teveel water uit dit pakket onttrekken leidt echter tot het optrekken van de zoet/zout grens in de ondergrond. Onttrekkingen uit dit pakket worden alleen toegestaan voor drinkwater en voor industriële toepassingen met hoogwaardige doelen. Met het oog op deze kenmerken kan er in dit diepe pakket geen sprake zijn van Koude-Warmte-Opslag (KWO) dieper dan 50 meter.
De Omgevingsverordening (vastgesteld in juli 2009) is opgesteld om doorwerking van de Omgevingsvisie te garanderen. Meer dan in voorgaande verordeningen is het uitgangspunt van de Omgevingsverordening dat er niet méér geregeld wordt dan nodig is voor het beleid, zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. Gemeenten krijgen zoveel mogelijk ruimte om daaraan een nadere invulling te geven. Wat elders geregeld wordt - bijvoorbeeld door het Rijk - wordt niet nog eens dubbel geregeld in deze verordening. Daarmee voorkomt de provincie extra regeldruk.
Het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet' is ook toegepast bij de flexibiliteitbepalingen in deze verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen. Ook heeft de provincie zoveel mogelijk gekozen voor positief geformuleerde voorwaarden. De Omgevingsverordening geeft regels voor:
Voor onderhavig plangebied is meer specifiek de regeling voor gemeentelijke ruimtelijke plannen van belang. Onderhavig bestemmingsplan sluit aan op de Omgevingsverordening.
Het plangebied maakt geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur, Nationaal Landschap, intrekgebied, grondwaterbeschermingsgebied of primair watergebied.
Het plangebied ligt binnen een dijkring, Dijkring 53 Salland. Dit is een gebied met risico op overstroming. Voor het plangebied geldt dat er weinig urgentie is om beschermende maatregelen te nemen aangezien het gebied langzaam en minder diep onder zal lopen.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Omgevingsverordening. Er gelden binnen het plangebied geen beperkende voorschriften vanuit de verordening.
In het structuurplan Deventer 2025 (april 2004) zijn de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer en de gewenste ontwikkelingsrichting in beeld gebracht. Deventer wil ruimte bieden aan voldoende en kwalitatief goede woningen in de nieuwbouw en het bevorderen van de aantrekkelijkheid en gevarieerdheid van de bestaande wijken.
In Deventer Stad is stedelijke herstructurering, zowel voor wonen als werken (kantoren en overige bedrijvigheid), één van de belangrijkste opgaven, samen met de ontwikkeling van de verschillende inbreidingslocaties. Inbreiding en stedelijke herstructurering worden zoveel mogelijk gekoppeld aan het versterken van de stedelijke groen- en waterstructuur en het verbeteren van de openbare ruimte. De totale woningbouwcapaciteit op inbreidingslocaties is geschat op circa 100-150 woningen per jaar. Veel inbreidingslocaties zijn particuliere locaties waardoor gemeentelijke sturing beperkt is. Toch kan de gemeente belangrijke stedenbouwkundige randvoorwaarden stellen indien er sprake is van een bestemmingsplanherziening.
Daarnaast is het streven de stedelijke groenstructuur te versterken en te laten aansluiten op de structuur van het landelijk gebied. Om aansluiting te vinden en te houden met het omringende landschap wordt ingezet op het realiseren en versterken van zogenaamde 'groene vingers'. Als tegenhangers van de 'rode vingers', reiken de groene vingers vanuit het omringende landschap tot diep in de stad. Op deze wijze wordt het landschap als het ware de stad ingetrokken.
De kern van het Structuurplan 2025 wordt gevormd door de ontwikkelingsmodellen voor zowel de korte termijn, de middellange als de lange termijn en het integraal ontwikkelingsperspectief voor Deventer Stad. Voor Keizerslanden geven de modellen op de korte en middellange termijn "herstructurering met inbreidingslocaties" met in het centrum van het gebied "grootschalige stedelijke voorzieningen" aan. Er zijn tot 2025 binnen de grenzen van het plangebied Keizerslanden veel en ingrijpende ontwikkelingen voorzien.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van het structuurplan.
In maart 2009 is de Woonvisie 2008+ vastgesteld door de gemeenteraad. De visie op wonen bestaat uit vier uitgangspunten:
Deze vier uitgangspunten vormen de basis voor verdere uitwerking van het woonbeleid.
In de Woonvisie is voor Keizerslanden het volgende opgenomen. Keizerslanden is een wijk waar in de afgelopen en komende jaren veel geïnvesteerd wordt. De aanpak bestaat uit grootschalige vernieuwing en differentiatie van de woningvoorraad, die gekoppeld is aan een sociale aanpak en met een regierol voor de corporaties. Voor de wijken geldt: zorgdragen voor daadwerkelijke uitvoering van de plannen voor de woningvoorraad, de omgeving en de sociaaleconomische structuur. In Keizerslanden wordt aangestuurd op een bijstelling van de kwalitatieve invulling van het nieuwbouwprogramma: meer eengezinswoningen om de gewenste differentiatie ook daadwerkelijk door te voeren, in aansluiting op de woonwensen.
Conclusie
Dit bestemmingsplan voorziet in aanpassingen van de kavelgrootte en he woningaantal ten opzichte van het oorspronkelijk plan. Door de aanpassingen wordt er zorggedragen voor een daadwerkelijke uitvoering van de plannen voor de woningvoorraad en de differentiatie in de woningvoorraad. Hierdoor wordt voldaan aan de uitgangspunten uit de woonvisie.
De beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis biedt duidelijkheid over wanneer het wel en wanneer het niet mogelijk is een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten thuis kan een positieve uitstraling hebben op de woonomgeving; het kan de wijk of buurt verlevendigen. In sommige gevallen kan het echter ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde activiteit bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich mee brengen. Onderstaande criteria zijn ter voorkoming van deze ongewenste situaties.
Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:
In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonbestemming onder bepaalde voorwaarden wel een Bed & Breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid, waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijke of de verschijningsvorm van de woningen dient te worden gehandhaafd en het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.
Conclusie
In het voorliggende plan is in de mogelijkheid gegeven om een beroep of bedrijf aan huis te hebben. Het bestemmingsplan sluit hiermee aan op het beleid uit bovengenoemde nota.
Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) dient te worden beoordeeld of de in het plangebied te realiseren activiteiten een belemmering betekenen of van invloed zijn op gevoelige functies, zoals wonen, in of in de omgeving van het plangebied.
Beleid
Bedrijvigheid kan negatieve effecten met zich mee brengen voor woningen en gevoelige functies in de omgeving. Negatieve effecten kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op geur, geluid, stof en trillingen. Andersom kunnen woningen een belemmerend effect hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven. Het is daarom wenselijk dat bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).
In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1500 meter.
Tabel 5.2 Richtafstanden per milieucategorie
Milieucategorie | Richtafstanden tot een 'rustige woonwijk' | Richtafstanden tot een 'gebied met menging van functies' |
1. | 10 meter | 0 meter |
2. | 30 meter | 10 meter |
3.1 | 50 meter | 30 meter |
3.2 | 100 meter | 50 meter |
4.1 | 200 meter | 100 meter |
4.2 | 300 meter | 200 meter |
5.1 | 500 meter | 300 meter |
5.2 | 700 meter | 500 meter |
5.3 | 1.000 meter | 700 meter |
6. | 1.500 meter | 1.000 meter |
Binnen het plangebied worden geen bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt. Rondom het plangebied zijn wel enkele bedrijven gelegen.
Plansituatie
In het kader van de herstructurering Landsherenkwartier is in 2007 onderzoek gedaan naar de invloed van de verschillende bedrijven en voorzieningen in de omgeving van het plangebied.
Langs de Laan van Borgele ligt 'Het Slatink', een middelbare school voor HAVO en VMBO, een dependance van het Etty Hillesum Lyceum. Hiervoor geldt een milieucategorie 2 met een gewenste minimale afstand tot woningbouw van 30 meter in verband met geluid. Rondom 'Het Slatink' liggen verder nog een sporthal en enkele speelvelden en ten noorden van de Keizer Karellaan ligt het sportveldcomplex Keizerslanden (met verlichting). Deze voorzieningen vallen onder milieucategorie 3.1, waarbij geldt dat de gewenste minimale afstand tot woningen 50 meter bedraagt, in verband met geluid. Het Borgelerbad is een niet overdekt zwembad en valt daarmee onder milieucategorie 4.1. Op basis van de richtafstand voor geluid bedraagt hier de gewenste minimale afstand tot woningbouw 200 meter. De afstanden tot het plangebied en de voorzieningen voldoen aan de gestelde afstanden.
De beddenfabrikant Auping is gevestigd aan de Laan van Borgele. De toegestane activiteiten vallen onder de milieucategorie 3.2. De VNG-publicatie geeft voor deze categorie inrichtingen (meubelfabriek) een richtafstand van 30 meter voor gevaar, 50 meter voor geur en stof en 100 meter voor geluid.
De kavels 8, 9, 11 en 12 liggen binnen deze 100 meter. De woningen binnen de kavels 8, 9, 11 en 12 worden niet dichter bij de Aupingfabriek gesitueerd dan in de vigerende situatie. De vergunde geluidruimte van Auping wordt hierdoor niet aangetast.
Voor wat betreft de invloed van Auping op de nieuwe woningen geldt dat er aan de melding van het Activiteitenbesluit in 2009 maatwerkvoorschriften zijn gekoppeld voor wat betreft de aspecten geluid en geur. Deze twee aspecten moeten een voldoende woon- en leefklimaat waarborgen. Daarnaast wil Auping in de nabij toekomst de productie verplaatsen naar Handelspark de Weteringen. Voor de nieuwe woonfuncties kan een acceptabel woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.
Aan de Laan van Borgele is ook een bouwmarkt toegestaan. De toegestane activiteiten vallen onder de milieucategorie 2. De VNG-publicatie geeft voor deze categorie inrichtingen (bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten) een richtafstand van 0 meter voor geur en stof, 10 meter voor gevaar en 30 meter voor geluid. De afstand van de bouwmarkt tot het plangebied voldoet ruim aan deze richtafstanden.
Conclusie
De aanwezige bedrijven in de omgeving van het plangebied zijn op voldoende afstand gelegen van de woningen en aanwezige bedrijven worden niet belemmerd door de komst van de woningen waardoor een acceptabel woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. De milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijk kader
Het Nederlandse wettelijke stelsel voor luchtkwaliteitseisen wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen', van de Wet milieubeheer. Dit wettelijk stelsel wordt ook wel de 'Wet luchtkwaliteit' ('Wlk') genoemd. Uit de 'Wet luchtkwaliteit' volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Plansituatie
Wat betreft de in en rond het plangebied optredende emissie, kan worden opgemerkt dat er in totaal 288 woningen worden toegestaan. Dit is een toename van twee woningen ten opzichte van de vigerende situatie. Gezien de geringe toename kan worden gesteld dat er geen sprake is van een toename van de luchtverontreiniging. Nieuwe ontwikkelingen die voorzien in een toename met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en bij gelijkmatige verkeersverdeling over twee ontsluitingswegen niet meer dan 3.000 kunnen onder NIBM (niet in betekenende mate) worden geschaard.
Doordat de netto toename minder dan 500 woningen bedraagt, valt dit project onder de regeling NIBM. Onderzoek naar de effecten van het project op de luchtkwaliteit is derhalve wettelijk gezien niet (meer) noodzakelijk. Overigens is in mei 2007 door Royal Haskoning wel een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd (in het kader van het destijds geldende Besluit luchtkwaliteit 2005). Ook daaruit bleek dat zich tot 2020 op geen enkel wegvak knelpunten zouden voordoen. Hierbij is gekeken naar de stoffen: stikstofdioxide, zwaveldioxide, fijn stof, koolmonoxide, benzeen en benzo(a)pyreen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het plan ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt. Hiermee wordt voldaan aan artikel 5.16 lid c van de Wet milieubeheer. De luchtkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de bestaande situatie van het plangebied.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidsniveau op de gevels van woningen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk.
Wanneer de geluidbelasting in de bandbreedte tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. De 'hogere waarde' ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) wordt via een formele procedure vastgelegd.
Onderzoek
Door wijzigingen ten opzichte van het bestemmingplan Keizerslanden moet het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uit 2007, behorende bij het bestemmingsplan Keizerslanden, geactualiseerd worden. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 1. Hieronder worden de resultaten en conclusie beschreven.
Zones langs wegen
In gevolge de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en wegen binnen 30 km/uur gebieden. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg in het stedelijk of buitenstedelijk gebied is gelegen.
De Lebuinuslaan en de hoofdontsluiting Landsherenlaan zijn in stedelijk gebied gelegen en hebben twee rijstroken ter plaatse van het plan. Hiermee bedraagt de geluidzone 200 meter vanaf de buitenste rijstrook.
Resultaten Lebuinuslaan
Resultaten Landsherenlaan
Conclusie
Ten gevolge van de Lebuinuslaan is er sprake van overschrijding van de voorkeurswaarde van 48 dB van 6 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Maatregelen die in een reductie van de geluidbelasting voorzien, worden als niet doelmatig beoordeeld.
Ten gevolge van de Landsherenlaan is er sprake van overschrijding van de voorkeurswaarde van 48 dB van 9 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB ten gevolge van de Landsherenlaan wordt niet overschreden. Maatregelen die in een reductie van de geluidbelasting voorzien, worden als niet doelmatig beoordeeld.
Hogere waarden
Voorgesteld wordt om voor de nieuwe woningen hogere waarden vast te stellen in combinatie met eisen voor de gevelwering. Bron- en overdrachtsmaatregelen ontmoeten hier overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, en financiële aard. B&W van de gemeente Deventer is bevoegd gezag om deze hogere waarden te verlenen. Het bevoegd gezag heeft de oorspronkelijk verleende hogere grenswaarden doorgenomen en heeft geoordeeld dat onderhavig situatie niet leidt tot een nieuwe hogere grenswaarden procedure.
Kader
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's voor de omgeving vanwege het gebruik, de productie, opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. In het kader van de externe veiligheid dient, in het geval van een verandering bij de risicobron of in de omgeving daarvan een afweging te worden gemaakt over de externe veiligheidssituaties. In de volgende besluiten en circulaires zijn risiconormen opgenomen die relevant zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid bij het vaststellen van een bestemmingsplan:
Plansituatie
De risicokaart van de provincie Overijssel laat zien dat er in het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Aan de noordzijde van Deventer liggen een aantal gasleidingen. Deze zijn gecontroleerd in relatie tot het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De leidingen liggen op voldoende afstand en hebben geen invloed op de gevoelige bestemmingen in het plangebied.
Conclusie
Externe veiligheid vormt geen probleem voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijk kader/inleiding
In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van herbestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven.
Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Bouw kan pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.
Onderzoek
Om te bepalen of de huidige milieuhygiënische bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de voorgenomen plannen is het voldoende om de bodemkwaliteit in beeld te brengen door het uitvoeren van een onderzoek conform de ‘Handreiking bodem voor gemeenten; Bodemtoets bij bestemmingsplan en omgevingsvergunning voor bouwen’. In deze handreiking is aangegeven op welke wijze de huidige milieuhygiënische bodemkwaliteit beoordeeld moet worden met het oog op de toekomstige functie. Hieruit volgt of de huidige bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Het Besluit Bodemkwaliteit is hierin het juridische instrument.
In 2007 is door Royal Haskoning een historisch vooronderzoek uitgevoerd en in 2009 is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Vanwege het feit dat de huidige wijzigingen niet meer passen in het vigerende bestemmingsplan is beschouwd of het reeds uitgevoerde onderzoeken nog steeds volstaan voor de voorgenomen wijzigingen. De bevindingen zijn opgenomen in bijlage 2.
Conclusie
Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek en de bekende gegevens uit de uitgevoerde onderzoeken kan worden geconcludeerd dat binnen het plangebied geen verdachte locaties (meer) aanwezig zijn welke onderzocht dienen te worden en geen (gevallen van) ernstige bodemverontreinigingen aanwezig zijn. Er zijn geen calamiteiten of bodembedreigende activiteiten bekend na uitvoering van de bodemonderzoeken. In het kader van het aanvragen van nieuwe omgevingsvergunningen, activiteit bouw, moet een nieuw verkennend onderzoek worden uitgevoerd.
Wettelijk kader / inleiding
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen
Overstromingsrisico
In de omgevingsverordening (paragraaf 3.3.1) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.
Het bestemmingsplangebied ligt binnen de dijkring 53: Salland. Dit is een wettelijk vastgelegd dijkringgebied, waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het bestemmingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Door klimaatveranderingen moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.
De dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) en heeft volgens de Waterwet een gemiddeld overschrijdingskans van 1/1250 per jaar. De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders. De Europese richtlijn overstromingsrisico's (2007) verplicht tot het inzetten van drie instrumenten voor een betere bescherming tegen overstromingen: een voorlopige risicobeoordeling (gereed in 2011), kaarten (gereed 2014) en risicobeheersplannen (in werking per 22 december 2015). De richtlijn geldt voor de binnendijkse (dijkringen) en buitendijkse gebieden van de IJssel. Voor woon- en werkgebieden dienen rampenplannen opgesteld te worden.
De gemeente Deventer zal de komende jaren samen met de Waterschappen en Rijkswaterstaat de overstromingsrisico's in het dijkringgebied onderzoeken en hiervoor beleid opstellen.
Voor 2015 zullen in het kader van het rijksprogramma Ruimte voor de Rivier maatregelen bij Deventer worden uitgevoerd, die bij hoogwater een dalend effect hebben op de waterstand.
Watertoets
De wettelijk verplichte watertoets (overleg met het Waterschap over de wateraspecten) heeft in het kader van het bestemmingsplan uit 2009 plaatsgevonden. De wijzigingen van het huidige ten opzichte van het bouwplan uit 2009 hebben nauwelijks invloed op de waterhuishoudkundige situatie. De uitgangspunten van het waterhuishoudingsplan wijzigen niet.
Hieronder volgen de belangrijkste conclusies uit het waterhuishoudingsplan.
De groenstrook aan de zuidzijde van kavel 4 wordt krijgt de bestemming 'Woongebied', maar zonder een bouwvlak. In deze strook mag geen bebouwing worden toegevoegd. Voor de kavels 4, 6, 7, 9 en 10 wordt de bestemming 'Woongebied' gering vergroot. Het totale woningaantal neemt met twee woningen toe, van 286 naar 288 woningen.
Doordat dezelfde uitgangspunten gehanteerd worden als in het vigerende bestemmingsplan, leidt de geringe toename van het verhard oppervlak niet tot een verslechterde waterhuishoudkundige situatie in het plangebied.
Kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998.
Onderzoek
In 2007 zijn ecologische onderzoeken uitgevoerd om de effecten van het bestemmingsplan Keizerslanden 2008 op beschermde natuurwaarden (gebieden en soorten) te bepalen. Vanwege het feit dat de huidige wijzigingen niet meer passen in het vigerende bestemmingsplan is beschouwd of het ecologische onderzoek uit 2007 nog steeds volstaat, voor de voorgenomen wijzigingen. De bevindingen zijn opgenomen in bijlage 3.
Uitgevoerde natuuronderzoeken
In 2007 is een ecologische quickscan en voortoets gemaakt voor het bestemmingsplan Landsherenkwartier (Royal Haskoning, 2007). Uit dit onderzoek blijkt dat streng beschermde vleermuizen, steenmarter en holenbroeders mogelijk gebruik maken van het plangebied. Aanvullend onderzoek (Ecogroen Advies, 2007) naar deze soorten heeft aangetoond dat vleermuizen verblijfplaatsen hebben in het plangebied. Van steenmarter en holenbroeders is aangetoond dat deze soorten geen gebruik maken van het plangebied. Naast vleermuizen blijkt uit onderzoek dat ook huismussen gebruik maken van het plangebied. Voor deze soort zijn compenserende maatregelen genomen om verstoring van de ingreep teniet te doen. De compensatie is gerealiseerd door het ophangen van 31 nestkasten en 40 meter vogelvide.
Op 23 november 2010 is een ontheffing verleend van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet voor zover dit betreft het beschadigen, vernielen of verstoren van holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis, laatvlieger en de ruige dwergvleermuis. De ontheffing is geldig voor het hele plangebied in de periode van 23 november 2010 – 1 oktober 2015. Voor de vleermuizen zijn net als voor de huismus verschillende tijdelijke en permanente mitigerende en compenserende maatregelen genomen.
Conclusie
Gezien de activiteiten die plaats hebben gevonden vanaf de ontheffingverlening tot nu is het onwaarschijnlijk dat zich nieuwe soorten hebben gevestigd in het plangebied. Daarnaast zijn de werkzaamheden in het Landsherenkwartier ecologisch begeleid door ecologen van Tauw (Tauw, 2013). In 2010 en 2011 is het plangebied regelmatig bezocht en zijn de vleermuizen gemonitord.
De beschermde natuurwaarden in het plangebied bestaan uit verblijfplaatsen van vleermuizen en nestplaatsen van huismussen. De nestplaatsen van huismussen zijn gecompenseerd direct ten zuiden en oosten van het plangebied. De wijzigingen heeft geen negatieve gevolgen ten aanzien van de huismus.
De permanente voorzieningen voor vleermuizen worden gerealiseerd in de woningbouwkavels 3, 7, 8 en 11. De bestemmingsplanwijziging heeft geen negatieve gevolgen t.a.v. vleermuizen. De veranderingen ten opzichte van het bestemmingsplan 2008 zijn dusdanig klein dat de conclusie uit de voortoets van 2007 (Royal Haskoning, 2007) blijft staan. Effecten op het Natura 2000 gebied Uiterwaarden IJssel zijn uitgesloten.
De voorgenomen wijzigen leiden niet tot belemmeringen ten aanzien van het aspect ecologie.
Wettelijk kader
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
Ter implementatie van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. In deze wet is vastgelegd dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening ook rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed. In dat kader dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen. In het kader van de modernisering van de Monumentenwet is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat in een bestemmingsplan niet alleen een beschrijving moet staan op welke wijze rekening gehouden wordt met aanwezige of te verwachten monumenten in de grond (archeologie), maar ook met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg zijn de uitgangspunten van het in 1992 ondertekende Europese Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.
Uitgangspunt van de WAMZ is om archeologische waarden te beschermen, zonder meer maatschappelijke last te veroorzaken dan nodig is. Wat er moet gebeuren, verschilt per gebied en regio, dus niet alle activiteiten zijn even ingrijpend.
De WAMZ heeft vier belangrijke pijlers:
Situatie plangebied
In het kader van de wijkvernieuwing in het Landsherenkwartier hebben vanaf 2007 verschillende archeologische onderzoeken plaatsgevonden. Grote delen van het Landsherenkwartier zijn hierdoor archeologisch onderzocht. De onderzochte delen en delen die op de nieuwe archeologische verwachtingskaart een lage verwachting zijn toegekend zijn vrijgegeven. Andere delen zijn na archeologisch onderzoek vrijgegeven. Voor onderhavig plangebied betekent dat enkel kavel 10 (nader) archeologisch onderzocht dient te worden.
Geomorfologie en bodemkunde
Het natuurlijk landschap van het buitengebied van de gemeente Deventer bestaat grotendeels uit dekzand. De basis van het landschap wordt gevormd door een Pleistoceen rivierlandschap. Als gevolg van opeenvolgende sedimentatie en erosie door afwisselend wind en water is in het pleniglaciaal een terrassenlandschap ontstaan. In het laat glaciaal is over dit terrassenlandschap als gevolg van (vaak lokale) verstuiving in de laatste ijstijd een pakket dekzand (jong dekzand) afgezet. Deze laag stuifzand vormde op de terrassen en in de oude rivierdalen kenmerkende ruggen en koppen. De overgang van een hoger naar lager gelegen gebied (de flanken van de dekzandruggen) werd vaak gekozen als nederzettingslocatie en de dekzandruggen waren goed geschikt voor akkerbouw. De dekzandruggen zijn al vanaf de prehistorie door mensen in gebruik. De lager gelegen delen zijn veel minder intensief gebruikt als weide- of hooiland, en werden vaak pas in de volle of late middeleeuwen en nieuwe tijd bewoond.
Nieuwe verwachtingskaart
Bij de nieuwe verwachtingskaart voor de gemeente Deventer is in 2013 ook een nieuwe geomorfologische kaart opgesteld. Volgens deze geomorfologische kaart ligt kavel 10 in een gebied met een laat-glaciaal en/of vroeg holoceen duincomplex, terwijl de kavels 3, 4, 6 en 7 grotendeels zijn gelegen in een dalvormige laagte, die deel uit maakt van het beekdallandschap van de Zandwetering.
Archeologische verwachting van kavel 10
Kavel 10 is grotendeels gelegen op een hoog duincomplex. Deze delen zijn op de nieuwe gemeentelijke verwachtingskaart een hoge verwachting toegekend. De archeologische verwachtingskaart is opgenomen in afbeelding 4.1. Delen die zijn gelegen op de aangrenzende lagere en nattere beekdalgronden, hebben een lage verwachting gekregen.
Afbeelding 4.1 Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtingskaart
Historie van kavel 10
Vanaf de middeleeuwen werden vooral lager gelegen en relatief natte gebieden als weidegebied gebruikt. Volgens de kadastrale kaart van 1832 is kavel 10 gelegen op percelen weide- en akkerland. Ook op kaarten van meer recente datum is te zien dat de kavel nog lang als dusdanig in gebruik is geweest. Pas in de jaren '60 van de twintigste eeuw is hier verandering ingekomen en is de kavel opgenomen in de stadswijk Landsherenkwartier van Deventer.
Conclusie
Ter bescherming en veiligstelling van de op en in de grond verwachte archeologische waarden wordt in onderhavig bestemmingsplan ter plaatse van kavel 10 een dubbelbestemming 'Archeologisch verwachtingsgebied' opgenomen. Op deze locatie is enige vorm van archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m2, waarbij de graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 m onder maaiveld reiken. Op de overige gronden in het bestemmingsplan kunnen eventuele werkzaamheden zonder voorwaarden bij een vergunning worden uitgevoerd. Wel is hier volgens de Monumentenwet meldingsplicht van kracht, waardoor eventuele archeologische vondsten gemeld dienen te worden bij de gemeentelijke archeoloog.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt de standaardisering van de bestemmingsplannen toegelicht. In § 5.3 wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Tenslotte wordt in § 5.4 aandacht gegeven aan de handhaving van de bestemmingsplanregels.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld.
De SVBP2012 (standaarden) bevatten de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van onder andere. het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft daartoe normen voor de opbouw van de regels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan.
De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. Dit betekent dat bestemmingsplannen alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. De papieren versie betreft slechts een verbeelding van de digitale versie. Dit bestemmingsplan is daarom digitaal en IMRO-gecodeerd opgesteld, zodat het is voorbereid om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsbepalingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelbepaling.
Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.
De artikelen 1 en 2 bevatten begripsomschrijvingen respectievelijk planregels omtrent de wijze van meten. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdienen enkele voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrippen aandacht. Het betreft hier met name de begrippen bestemmingsvlak, bouwvlak en bouwperceel. Tevens wordt ingegaan op de definitie van woning.
Bestemmingsvlak
Een bestemmingsvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming. De bij een bestemming behorende planregels gelden afzonderlijk voor elk bestemmingsvlak met die bestemming.
Bouwvlak
In een aantal bestemmingsvlakken is op de analoge en digitale verbeelding een bouwvlak aangegeven. Een bouwvlak is een op de analoge en digitale verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegestaan. Hoofdregel is dat buiten het bouwvlak geen gebouwen mogen worden opgericht, doch uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Bouwperceel
Het bouwperceel is niet op de analoge en digitale verbeelding aangegeven. In artikel 1 van de planregels wordt bouwperceel omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In feite gaat het daarbij om het stuk grond dat bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw moet worden aangemerkt als behorende bij het gevraagde bouwwerk. De visuele uitstraling van dat ene bouwperceel en het als één eenheid functioneren van dat bouwperceel is dan van belang. Een bouwperceel is altijd gelegen binnen een of meer bestemmingsvlakken, maar de begrenzing van een bouwperceel hoeft niet samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Bouwvlakken geven aan waar binnen een bouwperceel gebouwen mogen worden gebouwd. Op het bouwperceel voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mogen echter ook worden gebouwd, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergunningsvrije bouwwerken.
Hiervoor is aangegeven dat de begrenzing van een bouwperceel niet hoeft samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Met name in de woonbestemmingen komen meerdere bouwpercelen binnen één of meer bestemmingsvlakken voor. De grenzen van de bouwpercelen worden in de regel gevormd door de begrenzing van het erf. Waar die begrenzing tevens de eigendomsgrens is - en dit is vrijwel altijd het geval - vallen de grenzen van het bouwperceel samen met die van het kadastrale perceel. De loop van kadastrale grenzen kan veranderen door, bijvoorbeeld, aan- of verkoop van grond. Dan verandert ook de grens van het bouwperceel. Een stuk grond kan nu nog niet bij een bouwperceel horen en over een tijdje wel. Via de anti-dubbeltelbepaling in dit bestemmingsplan wordt voorkomen dat één stuk grond tweemaal meegeteld wordt bij de behandeling van aanvragen van omgevingsvergunningen.
Woning
Een woning is gedefinieerd als 'een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen'. Deze definitie wordt gehanteerd omdat steeds meer verschillende vormen van samenleven in een woning plaatsvinden die niet behoren tot het traditionele (al dan niet één persoons-) huishouden. Hierbij kan gedacht worden aan woongroepen, begeleid zelfstandig wonen, kamerbewoning e.d..
Algemeen
De planregels komen, voor een groot deel van het plangebied, overeen met het huidig gebruik van de grond en van de bebouwing. Ook sluiten de bouwregels grotendeels aan bij de bestaande bebouwing. Dit impliceert dat er voor een groot deel van het plangebied het behoud van de huidige situatie als uitgangspunt geldt.
De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:
Enkelbestemmingen
Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de verschillende bestemmingen in dit bestemmingsplan per hoofdgroep.
Het in het plangebied voorkomende (openbaar) groen dat behoort tot de groenhoofdstructuur is als zodanig bestemd. Binnen deze bestemming zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Binnen deze bestemming zijn speelvoorzieningen toegestaan, waaronder (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen zijn begrepen. Om snel in te kunnen spelen op de behoefte om dergelijke voorzieningen te realiseren zijn gebouwen voor speelvoorzieningen bij recht binnen deze bestemming toegestaan. Hierbij geldt een maximale hoogte van 4 m en maximale oppervlakte per bouwwerk van 15 m2. Tevens is via een afwijking de mogelijkheid opgenomen dat ondergeschikte gebouwen mogen worden gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals trafohuisje, abri's, telefooncellen, kabelkasten en gemaalgebouwtjes. Ten slotte mogen parkeerplaatsen worden gerealiseerd, mits via een omgevingsvergunning is afgeweken van de gebruiksregels.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
De in het plangebied voorkomende wegen, straten en paden zijn met name aan te merken als woonstraten en zijn als zodanig bestemd. Ook zijn binnen deze bestemming groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, verblijfsvoorzieningen (waaronder pleinen), kunstwerken en water (waaronder waterberging zoals wadi's) toegestaan. Net als in de bestemming Groen zijn speelvoorzieningen toegestaan, waaronder (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen. Tevens is via een afwijking van de bouwregels de mogelijkheid opgenomen dat ondergeschikte gebouwen mogen worden gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals trafohuisje, abri's, telefooncellen, kabelkasten en gemaalgebouwtjes.
De watergang naast de Lebuïnuslaan heeft de bestemming 'Water' gekregen.
De op de verbeelding voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen. Gebouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Als randvoorwaarden is een maximum aantal woningen en een maximale bouwhoogte opgenomen.
De planregels bieden de mogelijkheid tot het uitoefenen van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
Artikel 7 Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied
Zoals reeds in paragraaf 4.8 Archeologie van deze toelichting is opgemerkt, hebben enkele delen van het plangebied een archeologische verwachtingswaarde. Ter bescherming van deze archeologische waarden is de dubbelbestemming Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied opgenomen.
In deze bestemming worden regels gesteld, gericht op het beschermen van de in de bodem aanwezige archeologische waarden. Indien een aanvraag om omgevingsvergunning ziet op een bouwproject met een omvang van 100 m² en ten behoeve van het bouwproject graafwerkzaamheden, dieper dan 0,5 m onder maaiveld, moeten worden verricht, dan kunnen burgemeester en wethouders voordat zij een omgevingsvergunning verlenen, de aanvrager bij zijn aanvraag om omgevingsvergunning verplichten om een rapport te overleggen. In de rapportage moeten de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, zijn vastgelegd. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden door het verlenen van de omgevingsvergunning worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden.
Artikel 8 Waarde - Groeiplaats boom
In het plangebied komt een locatie voor waar beschermenswaardige bomen groeien. Deze locatie is beschermd door de dubbelbestemming 'Waarde - Groeiplaats boom'. Binnen deze dubbelbestemming geldt dat voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig is. Op deze wijze kunnen binnen de groeiplaats van de boom geen ingrepen plaatsvinden, die de boom mogelijk schaden.
De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.
Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.
Artikel 10 Algemene bouwregels
Het is wenselijk om de aanvullende werking van de gemeentelijke Bouwverordening te beperken tot een aantal specifieke onderwerpen.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bepaalt dat het verboden is de gronden te gebruiken in strijd met de gegeven bestemming. In de specifieke bestemmingen zijn als aanvulling hierop in bepaalde gevallen specifieke gebruiksregels opgenomen.
Tevens is in dit artikel de algemene bepaling opgenomen voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van de in het plan genoemde maten met maximaal 10% en om het profiel van wegen in geringe mate aan te passen.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de situering en de vorm van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken en bouwvlakken te wijzingen dan wel nieuwe bouwvlakken aan te geven. Daarnaast biedt dit artikel de mogelijkheid om de in bijlage 1 genoemde parkeernormen aan te passen indien maatschappelijke ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
Artikel 14 Algemene procedureregels
In deze bepaling zijn procedureregels gegeven voor ontheffingen en wijzigingen overeenkomstig de in het plan gegeven bevoegdheden.
Tenslotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.
Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.
Hier staat de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.
Er moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.
Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.
In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in § 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in § 6.3 ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Ten slotte wordt ingegaan op de feitelijke en juridische uitvoerbaarheid.
De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is. De grond binnen het plangebied is grotendeels deels in eigendom van Woonbedrijf Ieder1.
Door de afspraken tussen de gemeente en Woonbedrijf Ieder1 is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Gesteld kan worden dat er geen verplichting is om tegelijkertijd met de ruimtelijke procedure een exploitatieplan op te stellen.
De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is hiermee aangetoond.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een wijzigingsplan, overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en het Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het ontwerp bestemmingsplan wordt voor vooroverleg verzonden aan de overlegpartners.
Op grond van de bepalingen in artikel 1.2.1a van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 3.4 van de algemene wet bestuursrecht, wordt eenieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen op het ontwerp bestemmingsplan. Het bestemmingsplan ligt gedurende een periode van zes weken ter inzage.