Plan: | Schuurmansweg Sportpark |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0150.P332-OW01 |
Aanleiding ontwikkeling
Op het sportpark in Diepenveen is de Omnisportvereniging Diepenveense Sport Club thans bestaande uit 9 afdelingen c.q. verenigingen gevestigd. Binnen deze omnivereniging is de voetbalvereniging voornemens om een bestaand voetbalveld van natuurgras te voorzien van kunstgras. Hierdoor beschikt de voetbalvereniging over twee kunstgrasvelden. De vereniging wenst rond de twee voetbalvelden lichtmasten met een hoogte van 15 meter te realiseren.
Verder wenst de omnivereniging het bestaande gedateerde clubgebouw op termijn te vervangen voor een iets groter clubgebouw, dat voldoet aan de eisen van de huidige tijd waarbinnen voldoende ruimte is voor de verschillende omniverenigingen.
De wijziging van het bestemmingsplan is nodig vanwege het toelaten van lichtmasten van 15 meter. Het huidige bestemmingsplan 'Kom Diepenveen' staat op de gronden met de bestemming 'Sport' verlichtingsmasten toe tot een hoogte van maximaal 10 meter. Rond de voetbalvelden zijn lichtmasten met een hoogte van 15 noodzakelijk. Verder is een bouwvlakvergroting voor het clubgebouw noodzakelijk iets vergroot ten opzichte van het huidige bouwvlak.
Tenslotte is geconstateerd dat een met vergunning tot stand gekomen antennemast nog niet was opgenomen in het bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen op het bestaande sportpark (De Zunnebargh) aan de Schuurmansweg 20a te Diepenveen, kadastraal bekend gemeente Diepenveen, sectie A met nummers 6237, 6578, 6593, 7831 en 7832.
Het plangebied wordt aan de noordkant begrensd door de Schuurmansweg, aan de oostkant door de woonbebouwing aan de Boxbergerweg, aan de zuidkant door een woning aan Boxbergerweg 79 en agrarische gronden en aan de westkant door de heemtuin richting de woningen aan de Nieuwe Aanleg.
De globale begrenzing van het plangebied "Sportpark Diepenveen" is in de volgende figuur weergegeven.
Voor het plangebied zoals hierboven beschreven geldt bestemmingsplan 'Kom Diepenveen'. Op de gronden geldt de bestemming 'Sport' met de aanduiding 'sportveld'. Op deze velden zijn verschillende sportactiviteiten toegestaan, waaronder voetbal, handbal en jeu de boule.
Figuur 1: Uitsnede geldende bestemmingsplan Kom Diepenveen
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zestal hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de zogenaamde randvoorwaarden zoals milieu-aspecten en waterhuishouding, sociale voorzieningen en sociale veiligheid. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande en toekomstige ruimtelijke structuur van het sportpark beschreven.
Het Sportpark aan de Schuurmansweg huisvest 9 afdelingen van de omnisportvereniging DSC en beschikt over o.a. drie voetbalvelden, een handbalveld, jeu de boulebanen en een club/kleedgebouw. Op het park is nu één voetbalveld voorzien van kunstgras en zes lichtmasten met een hoogte van 15 meter. Ook rond het handbalveld zijn lichtmasten met een hoogte van 10 meter gerealiseerd.
De ontsluiting van het park vindt plaats via de Schuurmansweg. Op het sportpark zijn thans 80 parkeerplaatsen gerealiseerd ten westen van het bestaande club/kleedgebouw aan de Schuurmansweg. Rondom het sportpark is een groene wal gerealiseerd.
figuur: bestaande situatie sportveld Diepenveen
In 2014 is gestart met een procedure voor bestemmingsplan Sportpark Diepenveen waarbij een verhuizing van de tennisvereniging naar het sportpark was beoogd. Dit bestemmingsplan veroorzaakte veel onrust bij omwonenden. Tennisvereniging de Schapekolk zich inmiddels kunnen huisvesten op het vrijgekomen Sportpark in Borgele. Het raadsbesluit tot vaststelling van bestemmingsplan Sportpark Diepenveen dat in een uitbreiding voorzag van het sportpark, is op 1 juni 2016 ingetrokken. De procedure wordt naar verwachting in augustus 2016 definitief beëindigd.
De inrichting van het sportpark blijft ongewijzigd. Er vindt op het sportpark geen wijziging of herschikking van activiteiten plaats.
Lichtmasten
Rond het tweede voetbalveld waarop kunstgras is voorzien is het noodzakelijk om zes lichtmasten met een hoogte van 15 meter te realiseren. Op grond van het geldende plan zijn masten met een hoogte van 10 meter toegestaan.
Op de verbeelding van het bestemmingsplan is rond de twee voetbalvelden een aanduiding opgenomen waardoor alleen rond die velden masten met een hoogte van 15 meter zijn toegestaan. Op de overige gronden blijft het bestemmingsplan ongewijzigd en zijn lichtmasten met een hoogte van 10 meter toegestaan.
Clubgebouw
Verder is het de wens van de omnivereniging op termijn het gedateerde clubgebouw te vervangen voor nieuwbouw. Daarvoor is uitbreiding van het bestaande volume wenselijk. Het huidige clubgebouw heeft onvoldoende capaciteit en de opslag van verenigingszaken vindt nu ook buiten plaats. Verder zijn grotere kleedkamers en gezamenlijke ruimte nodig. Het bouwvolume van het bouwvlak is om die reden enigszins vergroot. Om eventuele hinder naar omgeving te voorkomen en de ruimtelijke uitstraling vanaf de Schuurmansweg beperkt te houden is het bouwvlak overwegend in zuidelijke richtig uitgebreid.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het kabinet beschrijft in de Structuurvisie onder andere in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.
De SVIR vervangt verschillende nota's, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:
In het bestemmingsplan Schuurmansweg Sportpark zijn geen nationale belangen aanwezig.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, is een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het gaat om Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op een later moment zullen de onderwerpen Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJselmeergebied en Duurzame verstedelijking opgenomen worden in het Barro.
Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Conclusie
Het barro doet geen specifieke beleidsuitspraken die van belang zijn voor onderhavig bestemmingsplan.
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Op basis van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet in de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, worden aangetoond dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte (trede 1). Vervolgens moet worden aangegeven wat de mogelijkheden zijn om deze behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied op te vangen, bijvoorbeeld door herstructurering of transformatie (trede 2). Indien blijkt dat de ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, kan deze op een geschikte locatie buiten het stedelijk gebied worden gerealiseerd (trede 3).
Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro wordt in het Bro en de daarop berustende bepalingen onder bestaand stedelijk gebied verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Ingevolge het bepaalde onder i wordt in het Bro en de daarop berustende bepalingen onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Het begrip stedelijke ontwikkeling in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro niet nader is gedefinieerd in het Bro. Voorts ontbreekt in de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (nota van toelichting; Stb. 2012, 388) een toelichting op de definitiebepaling van het begrip stedelijke ontwikkeling. Ten aanzien van het begrip bestaand stedelijk gebied is in de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling opgenomen dat in de praktijk zal moeten worden beoordeeld in hoeverre lineaire bebouwing (lintbebouwing) langs wegen, waterwegen of dijken als bestaand stedelijk gebied moet worden aangemerkt.
Er is geen sprake van uitbreiding van het Sportpark, maar uitsluitend van het toevoegen van lichtmasten met een hoogte van 15 meter op een bestaand sportpark. Gelet op de kleinschalige aard van deze wijziging en de geringe ruimtelijke uitstraling die het plan heeft is geen sprake van nieuwe stedelijke voorzieningen. De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst vinden we belangrijk in Europa. De nieuwe Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is op 22 december 2000 in werking getreden en vraagt aan alle lidstaten om resultaten te boeken met het schoonhouden en schoonmaken van het water in stad en land (chemisch kwaliteitsdoel) en het beschermen en ontwikkelen van natuur (ecologisch kwaliteitsdoel). De afspraken moeten er voor zorgen dat iedere lidstaat ervoor zorgt dat de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater in 2015 op orde is. Uitgangspunt is een indeling in stroomgebieden. De gemeente Deventer valt onder het deelstroomgebied Rijn-Oost. In 2009 is het stroomgebiedbeheerplan vastgesteld, waarin de doelen, maatregelen en kosten zijn beschreven om aan het gewenste kwaliteitsniveau voor water te voldoen.
Conclusie
De kaderrichtlijn doet geen specifieke beleidsuitspraken die van belang zijn voor onderhavig bestemmingsplan. Wel heeft het beleid uit de Kaderrichtlijn doorgewerkt in het gemeentelijk beleid, waarin het beleid nader is geconcretiseerd.
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de rijksnota voor het nationale waterbeleid en wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Sinds 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verplicht voor plannen in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Eén van de oorzaken van wateroverlast is de wijze waarop plannen en besluiten kunnen leiden tot wateroverlast, een achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden etcetera. De watertoets heeft als doel deze negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor watersystemen te benutten. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij (herziene-) ruimtelijke plannen en besluiten.
Het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen hebben het Nationaal Bestuursakkoord Water ondertekend op 2 juli 2003. Het akkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te krijgen en daarna op orde te houden.
Conclusie
Het Waterplan doet geen specifieke beleidsuitspraken die van belang zijn voor onderhavig bestemmingsplan. Wel heeft het beleid uit het Waterplan doorgewerkt in het gemeentelijke beleid, waarin het beleid nader is geconcretiseerd.
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening de belangrijkste beleidskaders als het gaat om ontwikkelingen op het grondgebied van de provincie. In de geactualiseerde Omgevingsvisie Overijssel die op 10 september 2013 in werking is getreden schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het vizier is hierbij gericht op het jaar 2030. De Omgevingsvisie heeft onder andere de status van structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening en van provinciaal waterhuishoudingsplan onder de Wet op de Waterhuishouding dan wel van regionaal waterplan onder de toekomstige Waterwet.
De Omgevingsverordening dient als waarborg voor een deel van dat beleid. Andere onderdelen kunnen beter gewaarborgd worden door middel van bijvoorbeeld subsidies of samenwerkingsverbanden. De Omgevingsverordening telt daarnaast ook als Milieuverordening, Waterverordening en Verkeersverordening.
Conform de sturingsfilosofie van de provincie Overijssel zijn ontwikkelingen niet langer gebonden aan strikte voorschriften betreffende welke functie op welke plek moet plaatsvinden. De provincie biedt ruimte aan economische dynamiek en bevordert de ruimtelijke kwaliteit. Naast de bescherming van kwaliteiten staat de provincie voor het benutten van ontwikkeling en dynamiek voor duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent dat voor elke ontwikkeling, zowel in de stedelijke als de groene omgeving, de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en de speciaal opgestelde Catalogus Gebiedskenmerken bepalend zijn.
Ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid zijn ook de rode draden in de verordening. De sturing daarop is vertaald in generieke regels. Dit betekent dat alle andere onderdelen in de verordening altijd in combinatie met de bepalingen betreffende ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid toegepast moeten worden.
De gemeenteraad van Deventer wordt in de verordening gevraagd om in elk bestemmingsplan te onderbouwen dat de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Aan deze onderbouwing wordt de eis gesteld dat inzichtelijk moet worden gemaakt hoe is omgegaan met de provinciale vier-lagenbenadering, de bijbehorende Catalogus Gebiedskenmerken en welk ontwikkelingsperspectief van toepassing is. Deze onderbouwing hangt nauw samen met de beoordeling en afweging over de landschappelijke inpassing.
Om deze sturingsfilosofie te waarborgen heeft de provincie in de Omgevingsverordening opgenomen dat in het bestemmingsplan dient te worden onderbouwd op welke wijze de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Aan deze onderbouwing wordt de eis gesteld dat inzichtelijk moet worden gemaakt hoe is omgegaan met de provinciale vier-lagenbenadering, de bijbehorende Catalogus Gebiedskenmerken en welk ontwikkelingsperspectief van toepassing is. In deze paragraaf zal daarop nader worden ingegaan. Allereerst zal worden ingegaan op de principe zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Voor gebiedsontwikkelingen op het gebied van woningbouw, bedrijfslocaties en (toeristische en recreatieve) voorzieningen moet eerst de zogenaamde SER-ladder doorlopen worden. Bij de SER-ladder worden ruimtelijke keuzes in een hiërarchische volgorde gemaakt en onderbouwd:
Om het tekort aan trainingsfaciliteiten op te vangen wordt een bestaand natuurgrasveld vervangen door kunstgras met lichtmasten.
De locatie van het sportpark is gelegen in bestaand bebouwd gebied. Bij de ontwikkeling van het terrein is geen sprake van herstructurering van de locatie.
Ontwikkelingsperspectieven
Naast het principe 'zuinig en zorgvuldig ruimte gebruik' speelt ook landschappelijke inpassing een belangrijke rol als het gaat om behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Indien aan de gewenste ontwikkeling behoefte bestaat, is de vraag waar deze ontwikkeling het beste kan plaatsvinden.
In het provinciaal beleid is het grondgebied van de provincie opgedeeld op basis van zes ontwikkelingsperspectieven, drie ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en drie voor de stedelijke omgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven geven aan in welke richting het gebied zich dient te ontwikkelen en biedt een (ruimtelijk) kader voor ontwikkelingen binnen het gebied.
De ontwikkelingsperspectieven vanuit de Omgevingsvisie op het plangebied zijn 'stedelijk gebied- Woonwijk' en 'groene omgeving - mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren'. Verder geldt de bijzondere gebiedsconditie: stadsrandgebied.
figuur: uitsnede uit kaart behorende bij omgevingsvisie
'stedelijk gebied- Woonwijk 1955 - nu'
In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. De woonwijken van na 1955 zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd. Dat heeft geleid tot een per wijk kenmerkende hoofdstructuur met eigen aard, maat en karakter (patroon van o.a. hoofdroutes en wegen, wooneenheden en parken en groenstructuur). Functies zijn meestal ruimtelijk van elkaar gescheiden.
Het bestaande sportpark is gelegen in stedelijk gebied - een bestaande woonwijk. Het sportpark inclusief kunstgrasvelden is reeds toegestaan op grond van het huidige bestemmingsplan. De bestemmingsplanwijziging is nodig voor het toevoegen van lichtmasten met ene hoogte van 15 meter. Deze ontwikkeling is passend binnen de visie op het bestaande stedelijke gebied.
bijzondere gebiedsconditie stadsrandgebied.
Een stadsrandgebied betreft de overgang tussen bebouwd gebied en groene omgeving, zowel entree van de stad als verbinding met het buitengebied. Dit gebied biedt kansen voor recreatiemogelijkheden, nieuwe landgoederen en eventueel stedelijke uitbreiding volgens gebiedskenmerken, bijv. woon-/werklandschappen.
De ontwikkeling en vormgeving van de stadsranden is een belangrijk kwaliteitsdoel in de omgevingsvisie. Veel stadsrandzones in Overijssel liggen tegen aantrekkelijke natuurcomplexen of landgoederen aan. Het vormgeven van de stadsrandgebieden als entrees van de Groene omgeving is een belangrijk kwaliteitsdoel. Ontwikkelingen in standsrandgebieden moeten gepaard gaan met substantiële investeringen in de ruimtelijke kwaliteit en beleefbaarheid. In deze gebieden wordt de functie als 'uitloop-gebied' voor de stad versterkt door verdichting van het routenetwerk voor langzaam verkeer. Ook recreatieve functies en culturele voorzieningen kunnen op specifieke plekken in de stadsranden de kwaliteit en de aantrekkelijkheid verhogen.
De opgaven voor stadsrandgebieden zijn heel divers in schaalgrootte en soort. Omdat de opgaven zich afspelen op een terrein waar verschillende ontwikkelingen elkaar raken zijn het altijd opgaven die vragen om een integrale en soms om een stadsregionale aanpak. Hierbij kan gedacht worden aan recreatiemogelijkheden, reguliere - en infrastructurele uitbreidingen.
Het plan voorziet niet in uitbreiding in de stadsrandzone. Het sportpark wordt niet uitgebreid en het gebied naast het sportpark blijft een open ruimte langs de dorpsrand van Diepenveen. Op het gebied worden zo min mogelijk ruimtelijke ingrepen toegestaan waardoor het open karakter van het gebied langs de stadsrand in stand blijft. De groene entree langs het dorp blijft hierdoor in stand.
Conclusie
De ontwikkelingsperspectieven schetsen de koers van een gebied en bepalen geen functies van een gebied. De grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen. Dit betekent dat gemeenten in hun structuurvisies en bestemmingsplannen nadere invulling kunnen geven.
Met de wijziging op het sportpark voor de lichtmasten en het clubgebouw in het bestaande stedelijke gebied ontstaat geen strijd met het ontwikkelingsperspectief op dit gebied. Het toevoegen van lichtmasten op het bestaande sportpark en het vergroten van het bouwvlak is niet in strijd met het ontwikkelingspersspectief 'mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren'. Hier wordt een mix van functies toegestaan.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarische cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteits-opgaven en –voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke inpassing, infrastructuur, milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
Het plangebied Schuurmansweg Sportpark is in de gebiedscatalogus van de Provincie Overijssel te kenmerken als dekzandvlakte (natuurlijke laag), gelegen in een gebied het oude hoevenlandschap (laag van het agrarisch cultuurlandschap). Het bestaande sportterrein heeft als gebiedskenmerk stedeljke laag: woonwijk 1955 - nu.
natuurlijke laag -dekzandvlakten
Het gehele plangebied heeft als gebiedskenmerk in de natuurlijke laag 'dekzandgronden'. De dekzandgronden beslaan een groot deel van de oppervlakte van de provincie en kenmerken zich door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat. De ambitie is deze natuurlijke verschillen functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. De kenmerkende hoogteverschillen in het landschap zijn ter plaatse van het plangebied niet meer dusdanig zichtbaar dat in het voorliggende bestemmingsplan daar beschermende maatregelen voor zijn opgenomen. Met het plan wordt geprobeerd met een groene wal de kleinschalige open ruimte te benadrukken.
laag agrarische cultuurlandschap - oude hoevenlandschap
Het gehele plangebied is gelegen in het oude hoevenlandschap. Het 'oude hoevenlandschap' kenmerkt zich door een kleinere maat en schaal dan het 'essenlandschap'. Het landschap ontwikkelde zich nadat de grote essen 'bezet' waren en de nieuwe generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zochten. Die vonden ze op kleinere dekzandkopjes die individueel ontgonnen werden. Het 'oude hoevenlandschap' is dan ook een landschap met verspreide individuele erven. Met het plan wordt geprobeerd met een groene wal de kleinschalige open ruimte te benadrukken. Ook wordt het terrein ter plaatse van het wedstrijdveld zo sober mogelijk ingericht opdat de open ruimte beleefbaar blijft.
stedelijke laag - woonwijk 1955 - nu
De gronden van het huidige sportpark hebben een gebiedskenmerk in de stedelijke laag. Bij het ontwerp van het sportterrein is met de ambities uit de stedelijke laag rekening gehouden. Herstructurering naoorlogse wijken is een belangrijke opgave voor vitale steden en dorpen. De wijken van na de oorlog behouden hierbij hun eigen karakter. Ook al neemt bij herstructurering het bebouwd oppervlak in de wijken door meer grondgebonden woningen toe, er blijft collectieve ruimte tussen de bouwblokken. In de wijken van de jaren ’70 en ’80 (woonerven) vereisen de kwaliteit van de buitenruimte en de parkeeroplossingen bijzondere aandacht. Met het herontwikkelen van het sportpark wordt voorzien in 40 nieuwe parkeerplaatsen.
De ruimtelijke uitstraling van het toevoegen van lichtmasten en het vergroten van het bouwvlak is beperkt. Door het wijzigen van het bestemmingsplan wordt de toegelaten hoogte van lichtmasten verhoogd met 5 meter naar 15 meter. Deze ontwikkeling past geheel in de visie op het gebied.
Waterhuishouding
Het waterbeleid is in de Omgevingsvisie beschreven vanuit diverse waterthema's. Deze worden hierna per thema besproken.
Veiligheid
Bij veiligheid worden onderscheiden: bescherming tegen overstroming en tegen wateroverlast.
Bij de bescherming tegen overstroming gaat het om het geven van ruimte aan het hoofdafvoersysteem, om het in stand houden van veilige waterkeringen en om inrichtingsmaatregelen in laaggelegen gebieden. Concreet is dit naar gebieden uitgewerkt:
Wateroverlast
Voor wat betreft bescherming tegen wateroverlast geldt voor de regionale watersystemen concreet op gebiedsniveau:
Watercondities voor mens, landbouw, natuur en landschap
In de hieronder aangegeven gebieden wordt het waterbeheer afgestemd op het grondgebruik. Meer specifiek geldt voor watercondities het volgende:
In grote delen van het Provinciaal Natuur Netwerk spelen goede watercondities een belangrijke rol. In samenhang met de realisatie van het Provinciaal Natuur Netwerk worden hiervoor ook de nodige maatregelen genomen binnen de grenzen van het Provinciaal Natuur Netwerk .
De ecologische doelen die gesteld zijn voor de oppervlaktewaterlichamen ( KRW) mogen door ruimtelijke ontwikkelingen of nieuwe functies niet onmogelijk worden gemaakt en de aanwezige situatie mag niet zodanig verslechteren dat het betreffende water in een lagere beoordelingklasse terecht komt (stand still vereiste).
Betrouwbare en continue drinkwatervoorziening en bescherming industriële winningen
Op 26 locaties in Overijssel wordt grondwater voor drinkwatervoorziening aan de bodem onttrokken. Deze moeten afdoende worden beschermd. Er worden beperkingen gesteld aan activiteiten en ruimtelijke functies in het zgn. grondwaterbeschermingsgebied en in mindere mate in het zgn. intrekgebied. Activiteiten en functies die de kwaliteit van het grondwater negatief beïnvloeden worden geweerd of er moeten voorzieningen worden getroffen. Het belang van het water is hier normstellend.
Het diepe waterhoudende pakket in Salland bevat water van een uitstekende kwaliteit. Teveel water uit dit pakket onttrekken leidt echter tot het optrekken van de zoet/zout grens in de ondergrond. Onttrekkingen uit dit pakket worden alleen toegestaan voor drinkwater en voor industriële toepassingen met hoogwaardige doelen. Met het oog op deze kenmerken kan er geen sprake zijn van Koude-Warmte-Opslag (KWO) in dit diepe pakket.
Conclusie
Met de herontwikkeling van het sportpark komen de water(kwaliteits)belangen die worden beschermd op grond van genoemd beleid niet in het geding. Verder is het plangebied niet gelegen in grondwater-beschermingsgebied of -intrekgebied.
Het waterbeheer 2010-2015 van waterschap Groot Salland geeft aan hoe het waterschap werkt aan voldoende en schoon water en aan veilig wonen en werken tegen aanvaardbare kosten, nu en in de toekomst. De hoofdthema's van het Waterbeheerplan 2010-2015 zijn: het waarborgen van de veiligheid, het beheer van het watersysteem (samenhang tussen grondwater en oppervlaktewater in relatie tot hoogteligging, bodemstructuur en grondgebruik) en het ontwikkelen van de afvalwaterketen. Uitvoering van het thema Ruimte voor Water en het voldoen aan de KRWdoelen staan de komende jaren centraal, dit vraagt na het beschikbaar komen van ruimte voor de inrichting van het nieuwe watersysteem om een aangepast beheer en onderhoud. In de afvalwaterketen is er een functionele samenhang tussen rioleringsstelsel en rioolwaterzuiveringsinstallatie. Gemeente en waterschap werken samen aan optimalisering en kostenbesparing
De watertoets is in het bestemmingsplan verwerkt in de waterparagraaf, zie voor een uitwerking hiervan paragraaf 4.3 Waterhuishouding. Deze watertoets wordt uitgevoerd in overleg met het waterschap en is daarmee in overeenstemming met het beleid van het waterschap.
In de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007 van het waterschap Groot Salland wordt de visie met betrekking tot de bestaande en nieuwe gemeentelijke rioolstelsels weergegeven. Daarbij wordt rekening gehouden met allerlei rijksontwikkelingen en -inzichten.
De nota is strategisch en beleidsmatig van karakter en beperkt zich tot de hoofdlijnen van het rioleringsbeleid. Er wordt met name aangegeven hoe om te gaan met het afstromende regenwater.
Sport is voor veel mensen een plezierige manier om hun vrije tijd door te brengen. Door sport ontmoeten mensen elkaar. Sport is belangrijk voor mens en maatschappij. Regelmatig sporten vergroot het welzijn en de gezondheid van de sporter. Sport bevordert samenwerking, stelt normen en waarden en biedt mogelijkheden voor participatie en integratie. Ontwikkelingen op andere beleidsterreinen vragen om een integrale aanpak van sport en het zoeken naar mogelijkheden deze in gezamenlijkheid op te pakken. Om die reden is de nota worden voorstellen gedaan om tot nieuw beleid te komen, met als doel:
Sportverenigingen hebben steeds vaker te maken met problemen. Met name de kleinere sportverenigingen hebben steeds meer moeite om te kunnen beschikken over voldoende vrijwilligers en een evenwichtig bestuurlijk kader. Ook de veranderende rol van sport binnen het maatschappelijk middenveld stelt nieuwe eisen aan de sportvereniging en aan de mensen die deze verenigingen leiden en ondersteunen. Uit de verenigingsmonitor van NOC*NSF blijkt dat acht op de tien verenigingen landelijk te maken heeft met knelpunten, de vier meest genoemde zijn:
Doordat verenigingen enerzijds te maken hebben met een toenemend tekort aan vrijwillig kader en anderzijds gedwongen worden bij te blijven als het gaat om door wet- en regelgeving (bij eigen accommodaties: richtlijnen voor o.a. legionella-bestrijding, sociale-hygiëne, bij werkgeverschap betaalde krachten/trainers o.a. specifieke financiële, fiscale en arbeidsrechtelijke kennis) zijn veel sportverenigingen gedwongen te gaan samenwerken of zelfs te fuseren.
Sportaccommodaties
Een belangrijke randvoorwaarde om te kunnen sporten zijn goede sportvoorzieningen. Afstand en bereikbaarheid tot en van de voorziening spelen ook een belangrijke rol. Bij nieuw te ontwikkelen voorzieningen wordt multifunctionaliteit en de combinatie met andere voorzieningen (welzijn, opvang, zorg) steeds belangrijker. Een ander aspect is het meer en meer toepassen van kunstgras. De sporttechnische grenzen van bespelen zijn daardoor vrijwel verdwenen, de organisatorische capaciteit bepaalt de grenzen.
Doel van het (sport)accommodatiebeleid is om te komen tot een doelmatig en efficiënt gebruik van dit gemeentelijk maatschappelijk vastgoed. Van groot belang hierbij is dat wordt gestreefd naar een optimale bezetting van accommodaties. Om deze optimale bezetting te bewerkstelligen kiest de gemeente Deventer bewust voor een integrale en beleidsterreinoverstijgende aanpak. Hieronder wordt verstaan dat in het accommodatiebeleid nadrukkelijk relaties en dwarsverbanden worden gelegd tussen onderwijs, welzijn en sport. Accommodaties dienen derhalve niet uitsluitend vanuit hun primaire functie te worden beschouwd maar veel meer als brede maatschappelijke voorzieningen die voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet.
Belangrijke instrumenten om invulling te geven aan de integrale benadering van het accommodatiebeleid zijn multifunctionaliteit en clustervorming. Bij multifunctioneel gebruik van accommodaties gaat het erom om algemene ruimten voor zoveel mogelijk functies en gebruikersgroepen in te zetten. De multifunctionele inzetbaarheid van accommodaties kan worden bevorderd door:
Clustervorming heeft betrekking op het samenvoegen van meerdere functies op één locatie of in één bouwkundige eenheid. Door aanverwante functies in elkaars nabijheid te situeren kan worden geprofiteerd van schaal- en synergievoordelen in zowel de realisatie als de exploitatie. De mogelijkheid om meerdere functies te combineren in één gebouw of clusteraccommodatie doet zich met name voor wanneer sprake is van (vervangende) nieuwbouwontwikkelingen. Een goed voorbeeld hiervan betreft de te realiseren Wijkvoorzieningencentra (WVC’s) in Keizerslanden en Rivierenwijk. Daarnaast kan bij vervangende nieuwbouw van reeds bestaande accommodaties geopteerd worden voor het samenvoegen van voorzieningen waardoor per saldo het aantal voorzieningen gelijk blijft of toeneemt maar het aantal accommodaties afneemt. Om hieraan gestalte te geven is het wenselijk dat functies, voorzieningen, faciliteiten en marktpartijen de krachten bundelen en zoeken naar combinatiemogelijkheden. Bundeling van voorzieningen wordt op kernenniveau nagestreefd door de benutting van bestaande accommodaties te verbreden en diverse functies onder één dak samen te brengen.
Conclusie
Het voornemen om de sportverenigingen op een locatie te bundelen past geheel in de visie van de gemeente ten aanzien van de sportaccommodaties. Door aanverwante functies in elkaars nabijheid te situeren kan worden geprofiteerd van schaal- en synergievoordelen in zowel de realisatie als de exploitatie.
In het structuurplan Deventer 2025 (april 2004) zijn de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer en de gewenste ontwikkelingsrichting in beeld gebracht. Deventer wil ruimte bieden aan voldoende en kwalitatief goede woningen in de nieuwbouw en het bevorderen van de aantrekkelijkheid en gevarieerdheid van de bestaande wijken.
In Deventer Stad is stedelijke herstructurering, zowel voor wonen als werken (kantoren en overige bedrijvigheid), één van de belangrijkste opgaven, samen met de ontwikkeling van de verschillende inbreidingslocaties. Inbreiding en stedelijke herstructurering worden zoveel mogelijk gekoppeld aan het versterken van de stedelijke groen- en waterstructuur en het verbeteren van de openbare ruimte. De totale woningbouwcapaciteit op inbreidingslocaties is geschat op circa 100-150 woningen per jaar. Veel inbreidingslocaties zijn particuliere locaties waardoor gemeentelijke sturing beperkt is. Toch kan de gemeente belangrijke stedenbouwkundige randvoorwaarden stellen indien er sprake is van een bestemmingsplanherziening.
Daarnaast is het streven de stedelijke groenstructuur te versterken en te laten aansluiten op de structuur van het landelijk gebied. Om aansluiting te vinden en te houden met het omringende landschap wordt ingezet op het realiseren en versterken van zogenaamde 'groene vingers'. Als tegenhangers van de 'rode vingers', reiken de groene vingers vanuit het omringende landschap tot diep in de stad. Op deze wijze wordt het landschap als het ware de stad ingetrokken.
De kern van het Structuurplan 2025 wordt gevormd door de ontwikkelingsmodellen voor zowel de korte termijn, de middellange als de lange termijn en het integraal ontwikkelingsperspectief voor Deventer Stad.
Conclusie
Op grond van het Structuurplan Deventer 2025 is het plangebied gelegen in een groene vinger. Met de stedelijke groenstructuur zal waar mogelijk aansluiting worden gezocht bij de structuur van het landelijk gebied. De compacte en groene vingerstad is geënt op een concept waarbij stad en land elkaar complementeren en versterken. De synergie van beide staat hierbij centraal.
Bij de compacte en groene vingerstad worden stad en land in samenhang ontwikkeld, waarbij gebruik wordt gemaakt van de wederzijdse kwaliteiten. Het gaat om een aantrekkelijke stedelijke ontwikkeling, waarbij zoveel mogelijk mensen de nabijheid van het landelijk gebied kunnen ervaren en gebruiken als recreatief uitloopgebied.
Het sportpark is bij uitstek een vorm waarbij synergie tussen bebouwde- en groene omgeving zichtbaar wordt.
In mei 2004 heeft de gemeente Deventer de structuurvisie Diepenveen vastgesteld. De structuurvisie Diepenveen biedt de ruimtelijke randvoorwaarden voor initiatieven van derden en de gemeente zelf en ook een afwegingskader waarbinnen initiatieven kunnen worden getoetst. Het centrale uitgangspunt van de structuurvisie is het behoud van het dorpse karakter voor het dorp Diepenveen. Dit houdt onder meer in dat bij nieuw te ontwikkelen locaties de maat en schaal van de bebouwing wordt aangepast aan het dorpse karakter. In de structuurvisie wordt een analyse gemaakt van relevante beleidskaders, de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het dorp en zijn omgeving en de belangrijkste (maatschappelijke) ontwikkelingen die van invloed zijn op de ruimtelijke ontwikkeling van Diepenveen.
De ruimtelijke analyse heeft geleid tot een ontwikkelingsrichting voor het dorp en het omringende landschap. De belangrijkste uitgangspunten daarin zijn:
Huidige ruimtelijk beschrijving
Op grond van de huidige situatie is in de structuurvisie een indeling gemaakt op grond van gebruik en ruimtelijke kenmerken. Het plangebied is gelegen in Agrarisch gebied (kleinschalig) en dorpsgroen.
dorpsgroen - Sportvelden, bos en andere groenvoorzieningen op dorps niveau.
Ontwikkelingsrichting gebied
Ten aanzien van de ontwikkelingsrichting van het plangebied zijn de gronden aangewezen als 'geledingzone'.
Recreatieve- en sportvoorzieningen
De aanwezige recreatieve en sportvoorzieningen bieden voor een dorp als Diepenveen een tamelijk compleet beeld; sportvelden, manege, golfbaan en veel mogelijkheden voor wandelen en fietsen in de omgeving. Bij de sportvelden is nog ruimte aanwezig voor de uitbreiding maar wordt in eerste instantie ingezet op het vervangen van een trainingsveld door een kunstgrasveld (dat intensiever gebruikt kan worden.
Met name de ontwikkelingen aan de zuidrand van het dorp, maar ook de tendens naar een opener samenleving (netwerkstad) en de toenemende betekenis van vrije tijd kunnen genoemde voorzieningen in een geheel ander perspectief plaatsen. Het dorpse beeld is op zichzelf al een waardevol element en samen met de zone Zandwetering en de waardevolle landschappelijke structuren zoals het landgoederenlandschap en de aantrekkelijke uiterwaarden langs de IJssel, is hier sprake van een belangrijke voorziening voor de samenleving. Dat kan invloed hebben op bijvoorbeeld horecavoorzieningen, maar ook op al dan niet commerciële voorzieningen op het gebied van recreatie en vrije tijd. Met name kan het daarbij gaan om nieuwe voorzieningen in de zone Zandwetering, maar ook om hergebruik van bestaande bebouwing in het buitengebied of in de dorpskom voor recreatieve of horecavoorzieningen.
sportvoorzieningen
Op zichzelf zou dit beeld kunnen leiden tot een herschikking van de sportvoorzieningen. Vooralsnog wordt daar niet van uitgegaan. Recent is tennisvereniging de Schapekolk verhuist naar het bestaande sportpark in Borgele. Met name voor wat betreft de school- en sportvoorzieningen is een zekere toeloop niet denkbeeldig, gezien de naam die Diepenveen in de omgeving heeft.
Conclusie
In de structuurvisie zijn de gronden aangewezen als geledingszone. Het verhogen van de toegelaten hoogte van de lichtmasten en het beperket uitbreiden van het bouwvlak voor het clubgebouw past in de ontwikkelingsvisie die de structuurvisie beschrijft.
Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Waterplan Deventer (2007-2010) en Gemeentelijk Rioleringsplan (2010-2015).
Het Waterplan is een gezamenlijk plan van de waterschappen Groot Salland, Rijn en IJssel en Veluwe, waterbedrijf Vitens en de gemeente Deventer. Er staat in welke knelpunten deze organisaties zien in de waterhuishouding en hoe ze die denken op te lossen. In het Waterplan staan de belangrijkste maatregelen die de waterorganisaties de komende jaren samen willen treffen. Ieder jaar wordt een uitvoeringsprogramma vastgesteld.
In het Gemeentelijk Rioleringsplan Deventer (GRP) 2010-2015 wordt het gemeentelijk beleid voor de inzameling en het transport van het huishoudelijke en bedrijfsmatige afvalwater en het overtollige hemelwater en grondwater, de uit te voeren programma's in de planperiode en de investeringen beschreven. De gemeente is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de openbare ruimte en het woon- en leefmilieu. Vanaf 2008 heeft de gemeente er zorgplichten bijgekregen voor hemelwater en grondwater. Dit is een uitbreiding van de oude zorgplicht voor het stedelijk afvalwater, Naast deze verbrede zorgplicht vraagt ook de klimaatverandering aandacht.
Conclusie
Met voorgaand beleid dient met name bij nieuwe ontwikkelingen in het onderhavige plangebied rekening te worden gehouden. Het gemeentelijke waterbeleid vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen waarvoor onderhavige bestemmingsplan wordt opgesteld.
Op 4 juli 2007 is door de Raad de "Omgevingsvisie externe veiligheid" vastgesteld. In die nota is de ambitie vastgelegd wat betreft het veiligheidniveau wat moet worden nagestreefd per deelgebied in Deventer. Voor woonwijken is vastgelegd dat overschrijding van het plaatsgebonden risico voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet acceptabel is en dat de oriënterende waarde van het groepsrisico niet mag worden overschreden. Binnen dit plangebied wordt aan dit ambitieniveau voldaan.
Conclusie
De ontwikkeling wordt getoetst aan het vastgestelde beleid rondom externe veiligheid. In hoofdstuk 4, de randvoorwaarden wordt hieraan verder invulling gegeven.
Het groenbeleidsplan (april 2007) geeft richtlijnen voor de inrichting en het beheer van openbaar groen, inclusief bomen en waterpartijen. De gemeente Deventer ligt op de grens van het rivierenlandschap van de IJssel en het Sallandse dekzandlandschap. Deze ligging zorgt voor een enorme biodiversiteit. Allerlei dieren en (zeldzame) planten vinden hun weg in en om de stad. Het Groenbeleidsplan zorgt ervoor dat deze kenmerken en haar biodiversiteit behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden.
Om in de komende jaren verantwoorde keuzes te kunnen maken is in het groenbeleidsplan een visie op het groen (wat willen we bereiken) verwoord en zijn concrete ambities gedefinieerd.
De groenvisie is: "De gemeente Deventer streeft naar een gevarieerd aanbod van betekenisvol en aantrekkelijk groen. Ze doet dit door in te spelen op de verschillen in ligging, omvang, functie, historische betekenis en gebruikswensen. Dit leidt tot omgevingsbewust ontwerpen en vervolgens tot ontwerpbewust beheren".
De ambities uit het Groenbeleidsplan zijn:
De groenstructuur zal door vaststelling van dit bestemmingsplan niet wijzigen. De bestaande groene zones worden conserverend bestemd; dat wil zeggen dat er op het sportpark geen veranderingen plaastvinden die de bestaande groenstructuur wijzigen. De bomen in het plangebied worden beschermd via het vergunningstelsel uit de APV.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan voldoende ruimte biedt aan te realisatie van de doelstellingen in het Groenbeleidsplan.
Het speerpunt van het bomenbeleid is het inzetten op een duurzame bomenstructuur. Dit door het uitvoeren van kwaliteitsbeheer van de bestaande bomenstructuur en het inrichten van optimale groeiplaatsen voor nieuwe bomenstructuren. De juiste boom op de juiste plaats is hierbij van groot belang. Voor het in stand houden van de karakteristieke lanen wordt laanboomverjonging toegepast.
De ruimtelijke kwaliteiten van de bomenstructuur zijn in het groenbeleidsplan op hoofdlijnen aangegeven. In het bomenbeleidsplan is deze ruimtelijke ambitie concreet uitgewerkt en toegespitst op bomen in de hoofdstructuur, woon- en werkgebieden, op bijzondere plaatsen in de stad en in het buitengebied.
Het tweede belangrijke speerpunt van het bomenbeleid is het behouden, beschermen en zorgvuldig beheren van Monumentale bomen. Deze bomen zijn geïnventariseerd zowel gemeentelijke als particuliere bomen. De bomen zijn vastgelegd op de lijst Bijzonder Beschermwaardige Bomen.
De nieuwe bomenverordening moet nog formeel worden vastgesteld. Met het vaststellen van deze verordening wordt ook de lijst Bijzonder Beschermwaardige Bomen en de subsidieregeling voor particulieren voor onderhoud aan Bijzonder Beschermwaardige Bomen vastgesteld.
Conclusie
De bescherming van de bomen verloopt via een separaat spoor. In onderhavig bestemmingsplan is het bestaande groen opgenomen in een passende bestemming, die de bestaande groenstructuren beschermt.
De archeologische verwachting voor de gemeente Deventer is gebaseerd op de landschappelijke en bodemkundige kenmerken van bekende archeologische vindplaatsen. Ee uitgebreide onderbouwing van de fysisch geografische bouwstenen van de archeologische verwachtingswaarden is te vinden in: Willemse, N.W., L.J. Keunen, L.M.P. van Meijel & T. Bouma, 2013. …Die plaatsen, welke in de Douwelerkolk verdronken zijn… Fysisch- en historisch-geografische bouwstenen voor een archeologische verwachtingskaart van de gemeente Deventer (RAAP Rapport 2571), Weesp. Vanaf de late middeleeuwen is het verband tussen landschappelijke mogelijkheden en locatiekeuze minder goed puur fysisch geografisch te verklaren, omdat de mens er steeds meer in slaagt de natuur naar zijn hand te zetten. Vanaf deze periode zijn historische bronnen zoals kaarten en geschriften beschikbaar, waardoor veel elementen goed kunnen worden gelokaliseerd.
Op de archeologische verwachtingskaart zijn recente archeologische en historische onderzoeksgegevens gecombineerd met de fysisch geografische verwachting ter plekke. Ook bekende verstoringen zijn weergegeven op de archeologische verwachtingskaart.
Het archeologiebeleid en de regels in dit bestemmingsplan
De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Deventer. De gemeenteraad heeft de beleidsvrijheid om de beleidsgrenzen te bepalen. Voorwaarde is dat deze grenzen voldoende zijn onderbouwd. Het archeologiebeleid is op 28 januari 2015 door de raad vastgesteld in de vorm van een beleidskaart en een onderbouwing, zie hiervoor: Vermeulen, B., 2015. Onderbouwing vrijstellingsgrenzen Archeologie. Van verwachting naar beleid. Interne Rapportages Archeologie Deventer, Deventer. Archeologisch onderzoek kan leiden tot aanpassing van de beleidswaarden van een gebied. De beleidskaart wordt zo nodig tussentijds geactualiseerd, op basis van de selectiebesluiten van het bevoegd gezag. De archeologische beleidskaart vormt de basis voor de dubbelbestemmingen Waarde – Archeologie, zoals die in het bestemmingsplan zijn gehanteerd. In het bestemmingsplangebied Schuurmansweg Sportpark gelden de beleidswaarden ‘1’, ‘2’ en ‘4’
afbeelding: uitsnede beleidskaart
De beleidswaarden zijn vertaald in de regels van dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn dubbelbestemmingen Waarde Archeologie opgenomen voor de gebieden die op de beleidskaart een beleidswaarde 2 of hoger kennen. Er is voor gekozen om aan gebieden met beleidswaarde 'Archeologie 1' geen dubbelbestemming toe te kennen.
Waarde-archeologie 1
Voor de gebieden met een lage verwachtingswaarde (beleidswaarde '1') is de kans dat een bodemingreep het bodemarchief verstoort door de lage dichtheid aan vindplaatsen en de veelal relatief kleine oppervlakte van die vindplaatsen, zeer klein. Eigenlijk komt dit type resten vooral aan het licht bij archeologische begeleiding van grootschalige werkzaamheden. Daarom is voor deze beleidswaarde een vrijstellingsoppervlakte van 10.000 m² gehanteerd. Boven de 10.000 m2 geldt een meldingsplicht. Dit type omvangrijke werkzaamheden is over het algemeen ruim op tijd bekend bij de gemeente. Een dubbelbestemming is daarmee een relatief zwaar middel dat voor deze groep leidt tot onnodige administratieve last. Er wordt daarom voor deze ingrepen actief contact gezocht met de initiatiefnemer met het verzoek om medewerking te verlenen aan een archeologische waarneming tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. Op deze manier kan de archeologische verwachting steekproefsgewijs gecontroleerd worden.
Waarde - Archeologie 2
Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 1.000 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 1000 m² en 2.500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.
Waarde - Archeologie 4
Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 100 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 100 m² en 200 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 200 m² en dieper dan 0,5 m dient bij een aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.
Het onderhavige bestemmingsplan is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Deventer de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies.
Onderstaande tabel geeft de relatie weer tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk |
richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
Het bestaande sportpark heeft op grond van het geldende bestemmingsplan de bestemming 'sport'. Door herontwikkeling van het sportpark wordt geen andere of hogere milieucategorie toegelaten. Veldsportcomplexen (met verlichting) betreffen activiteiten in milieucategorie 3.1. Ten opzichte van de bestaande activiteiten vinden geen activiteiten plaats met een hogere milieubelasting. Volgens de VNG uitgave is voor een sportcomplex het aspect geluid maatgevend. Dit onderwerp is hieronder nader uitgewerkt.
Dit bestemmingsplan voorziet in het mogelijk maken van groter clubgebouw en rond de voetbalvelden hogere lichtmasten. In de huidige situatie heeft het gebied een sportbestemming. De bestaande sportbestemming wijzigt niet.
Middels berekeningen zijn de akoestische gevolgen van het verruimen van het bouwvlak ten behoeve van het clubgebouw in beeld gebracht. Er is een berekening gemaakt met betrekking tot de mogelijke akoestische gevolgen van het vergroten van het clubgebouw. Hieruit blijkt dat de geluidbelasting met maximaal 0,8 dB(A) op de woning Schuurmansweg 9 kan toenemen.
Voor de berekening (Geomilieu v2.62) zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Resultaten geluidberekening Geomilieuv2.62
Adres | Hoogte m |
Huidig dB(A) |
Toekomst dB(A) |
Verschil |
Schuurmansweg 3 | 1,50 | 39,4 | 39,5 | -0,1 |
Schuurmansweg 3 | 5,00 | 40,4 | 40,5 | -0,1 |
Schuurmansweg 7 | 1,50 | 40,8 | 40,7 | 0,2 |
Schuurmansweg 7 | 5,00 | 42,6 | 42,4 | 0,2 |
Schuurmansweg 9 | 1,50 | 44,6 | 43,9 | 0,7 |
Schuurmansweg 9 | 5,00 | 47,2 | 46,4 | 0,8 |
Schuurmansweg 22 | 1,50 | 41,4 | 41,2 | 0,2 |
Schuurmansweg 22 | 5,00 | 39,7 | 39,4 | 0,3 |
Conclusie
Op basis van de berekeningen blijkt dat op de meest nabijgelegen en maatgevende woning aan de Schuurmansweg 9 er sprake kan zijn van een toename van 0,8 dB(A) ten opzichte van de bestaande situatie. De geluidsbijdrage van het clubgebouw van 0,8 dB(A) voldoet aan de geluidnormering van het Activiteitenbesluit. Er mag vanuit gegaan worden dat de huidige inrichting een geluidbelasting heeft van ten hoogste 50 dB(A) in de dagperiode. De deelbijdrage van het clubgebouw heeft geen relevante toename van de cumulatieve geluidbelasting tot gevolg. Op basis van de resultaten van de berekeningen wordt geconcludeerd dat de uitbreiding inpasbaar is ten opzichte van de omliggende woningen. Er wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat en er is zicht op een ‘vergunbare’ bedrijfssituatie.
Bij nieuwbouw ontstaat er akoestisch een beter geïsoleerde situatie ten opzichte van het bestaande clubgebouw. Verder is er bij de berekeningen uitgegaan van een maximale opvulling van de normen met een bronvermogen van 93 dB(A). Tijdens het reguliere gebruik zal er een lagere geluidbelasting optreden.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in het verleden reeds onderzoek verricht naar eventuele lichthinder op omliggende woningen als gevolg van de herontwikkeling van het sportpark.
Er is in 2013 lichtonderzoek uitgevoerd voor een situatie waarbij sprake was van het toevoegen van tennisbanen en het uitbreiden van het park. Deze gegevens geven voldoende inzicht om de nieuwe lichtsituatie voor onderhavig bestemmingsplan te beoordelen.
Het lichtonderzoek van Witteveen en Bos d.d. 5 april 2013 met kenmerk DPV69-1/grik/006 is als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan toegevoegd. Op 26 november 2015 heeft aanvullend lichtonderzoek plaatsgevonden door Witteveen en Bos met kenmerk DV1317-1-/15-019.618. Dit onderzoek is als bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.
In de onderzoeken is uitgegaan van de geldende richtlijnen van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV) en de eisen van de sportbond en KNVB. Het doel van de rapporten is te onderzoeken hoe de bestaande sportvelden verlicht kunnen worden om te voldoen aan de hiervoor geldende eisen, en welk effect deze verlichting kan hebben op de omliggende woonbebouwing. Hiervoor is bepaald in hoeverre dit binnen de grenswaarden voor lichthinder valt. In de onderzoeken zijn standaard locaties en beoogde bouwhoogte van de lichtmasten, in combinatie met regulier gebruikte armaturen gemodelleerd in de ongunstigste situatie. Namelijk in een situatie zonder obstakels die de uitstraling van het licht naar de omgeving kunnen hinderen. In het onderzoek is geconcludeerd dat aan de genoemde richtlijnen voldaan kan worden.
De keuze voor een definitief type armatuur is nog niet gemaakt. Bij definitieve aanbesteding van de lichtmasten zal die keuze gemaakt worden en zal alsnog een berekening moeten worden uitgevoerd om aan te kunnen tonen dat de lichtmasten voldoen aan de wettelijke eisen. De in dit bestemmingsplan opgenomen onderzoeken zijn uitgevoerd om de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te onderzoeken.
Op de verbeelding is een aanduiding rond de bestaande voetbalvelden opgenomen. Uitsluitend rond deze voetbalvelden zijn masten met een hoogte van 15 meter toegestaan. Op de overige gronden blijft de sportbestemming ongewijzigd en zijn lichtmasten met een hoogte van 10 meter toegestaan.
Figuur: De lichtmasten met een hoogte van 15 meter zijn uitsluitend toegestaan op de blauw gearceerde zone. Voor het overige blijft de sportbestemming ongewijzigd.
Het plangebied ligt nabij een hoogspanningslijn. Op 3 oktober 2005 heeft VROM schriftelijk de gemeenten geadviseerd over het te voeren beleid met betrekking tot gezondheidsrisico's afkomstig van hoogspanningslijnen. Het advies luidt om bij de vaststelling van bestemmingsplannen, dan wel bij wijzigingen in bestaande plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen (o tot 15 jaar) langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbij het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (µT). In het advies wordt door VROM met nieuwe situatie, i.r.t. verblijftijd en mate van blootstelling, bedoeld het oprichten van woningen, scholen, kinderdagverblijven e.d. In aanvullend VROM advies uit 2008 is een nadere toelichting gegeven op het aspect langdurig. Langdurig is gedurende minimaal 1 jaar met een verblijftijd van minimaal 14-18 uur per dag. Het is aannemelijk te veronderstellen dat bezoekers van het sportcomplex niet langdurig (in de zin van het VROM-advies) verblijven nabij de hoogspanningslijn.
Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker transport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving is het van belang minimale (bouw)afstanden in acht te nemen. Om deze afstanden veilig te stellen is een dubbelbestemming voor de betreffende leiding opgenomen.
Op de locatie zijn in het verleden geen voor bodemverontreiniging verdachte activiteiten uitgevoerd. Op de locatie zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:
De belangrijkste conclusies van beide onderzoeken zijn:
Conclusie
Op de locatie zijn geen voor bodemverontreiniging verdachte activiteiten uitgevoerd. Op basis van de bekende historische gegevens is de locatie geschikt voor de functie sport. Voor dit ruimtelijke besluit is geen aanvullend bodemonderzoek noodzakelijk.
Bij besluitvorming over luchtkwaliteit is een plan reeds inpasbaar als de verslechtering van de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' (NIBM) is. Van bepaalde projecten is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de '3% grens' niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) en bedraagt 1,2 µg/m3.
Uit de NIBM-tool ("http://www.infomil.nl" www.infomil.nl) blijkt dat de grens voor 'niet in betekende mate' ongeveer ligt bij een toename van het verkeer met ca. 500 motorvoertuigen per etmaal (uitgaande van 10% zwaar verkeer). Op grond de 'nibm-tool' mag verondersteld worden dat de ontwikkeling daarom niet in betekenende mate zou kunnen bijdragen.
Om vanuit een goede ruimtelijke ordening ook iets te kunnen zeggen over de mate van blootstelling aan luchtverontreinigingen, is de lokale situatie beoordeeld in de verkeersmilieukaart. Op basis van de verkeersmilieukaart blijkt ter plaatse van het plangebied ruimschoots aan de normstelling voor luchtkwaliteit wordt voldaan en het verhogen van de lichtmasten geen overschrijdingen veroorzaken. Op grond hiervan vindt de gemeente Deventer het niet noodzakelijk en luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Gezien de ligging van het plangebied buiten invloedsgebieden van relevante objecten en/of risicovolle vervoersassen op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB), is externe veiligheid voor dit plan geen aandachtspunt.
Om inzicht te krijgen in de ecologische aspecten die samenhangen met de voorgenomen ruimtelijke ingreep zijn drie natuurtoetsen uitgevoerd (Oranjewoud B.V. 2007 en 2010 en Tuitert Natuuronderzoek 2013).
De doelstelling van de onderzoeken was om duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling verbodsbepalingen uit de wet- en regelgeving voor natuur worden overtreden ten aanzien van beschermde soorten of gebieden. Indien sprake is van effecten op beschermde soorten, dan is voor de ingreep mogelijk een ontheffing vereist op grond van artikel 75 Flora- en faunawet. Indien sprake is van effecten op beschermde gebieden, dan is voor de ingreep mogelijk een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet vereist. Op 4 april 2013 heeft een verkennend veldbezoek in het plangebied plaatsgevonden.
Wettelijk kader
Met de inwerkingtreding van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) in oktober 2005 zijn door Nederland de internationale verplichtingen vanuit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de nationale wetgeving verankerd.
Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet (Ffwet) voorziet sinds 1 april 2002 in bescherming van inheemse soorten planten en dieren. Naast bepalingen voor specifiek aangewezen soorten geldt krachtens art. 2 van de Ffwet de algemene zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Via deze wet wordt eenieder mede verantwoordelijk voor de zorg en bescherming van flora en fauna.
Provinciaal Natuur Netwerk
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het ruimtelijk beleid op rijks-, provinciaal, en gemeentelijk niveau vastgesteld, waarin onder andere de bescherming van het Provinciaal Natuur Netwerk is verankerd. Het Provinciaal Natuur Netwerk komt uit de Structuurvisie infrastructuur en ruimte (SVIR). Kaderstellende regels ten aanzien van o.a. het Provinciaal Natuur Netwerk zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Bij geplande ingrepen die binnen het Provinciaal Natuur Netwerk vallen moet het belang van de natuurbescherming worden afgewogen tegen andere belangen, indien de voorgenomen ingreep negatief uitwerkt op de aanwezige natuurwaarden. De kern van de afweging vormt het 'nee, tenzij'-principe. Dit wil zeggen dat schadelijke ingrepen niet zijn toegestaan, tenzij er andere belangen zijn die de ingreep rechtvaardigen. In dat geval zijn compenserende maatregelen voorgeschreven.
Het Rijk en de provincies hebben spelregels afgesproken over wat wel en niet kan omtrent het Provinciaal Natuur Netwerk. Ze hebben dit in overleg met gemeenten en maatschappelijke organisaties gedaan. De afspraken zijn de 'Spelregels het Provinciaal Natuur Netwerk '. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het Provinciaal Natuur Netwerk in Overijssel is geregeld in de Geactualiseerde Omgevingsverordening 2013. Binnen het Provinciaal Natuur Netwerk geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is, als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied worden aangetast. Afwijken van deze regel is alleen mogelijk als het maatschappelijk belang groot is en er geen reële alternatieven zijn. De Omgevingsverordening Overijssel kent geen bepalingen ten aanzien van externe werking (activiteiten buiten het gebied, die de natuurwaarden in een gebied kunnen beïnvloeden).
Resultaten onderzoek
Op basis van bestaande inventarisatiegegevens is een onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde gebieden en/of soorten in (de omgeving van) het plangebied. Hiervoor zijn o.a. verspreidingsatlassen gebruikt en digitale media als www.waarneming.nl. In 2007 en 2010 heeft in een deel van het huidige plangebied ecologisch onderzoek plaatsgevonden door Oranjewoud. De uitkomsten van dit ecologisch onderzoek zijn als basis gebruikt voor de beschrijving van de natuurwaarden in het plangebied.
Het plangebied is geen onderdeel van beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied (Rijntakken: IJsseluiterwaarden) ligt op ruim 2 km van het plangebied. Gezien de afstand tot het plangebied, de ligging van het stedelijke gebied van het dorp Diepenveen ertussen en de beperkte effectafstand van de ingreep, kunnen (significante) negatieve effecten op de doelstellingen van het Natura-2000 gebied op voorhand worden uitgesloten. Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het Provinciaal Netwerk Natuur (de voormalige EHS). Wél grenst het plangebied aan het Provinciaal Netwerk Natuur, namelijk de omgeving van de Sallandse Golfclub. Het beleid voor het Provinciaal Netwerk Natuur kent geen bepalingen ten aanzien van externe werking. Doordat het plangebied buiten genoemd Netwerk ligt is er geen sprake van fysieke aantasting. Significante effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Netwerk zijn uitgesloten.Verdere toetsing in de vorm van een verslechteringstoets of een passende beoordeling of het aanvragen van een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is niet aan de orde.
Beschermde soorten
Er zijn geen waarnemingen bekend van beschermde soorten in het plangebied. In de wijdere omgeving komen bijzondere soorten als groene specht, eekhoorn, boommarter, das en verschillende soorten vleermuizen voor (www.waarneming.nl). Volgens verspreidingsgegevens van RAVON (www.ravon.nl) komen in de omgeving van Diepenveen tevens de strikt beschermde amfibie- en reptielensoorten als kamsalamander, poelkikker en ringslang voor.
Uit verspreidingsgegevens blijkt dat de overige beschermde plantensoort (tabel 2 Ffwet) gevlekte rietorchris voorkomt langs de oevers van de watergang die rondom het sportpark ligt. Het gaat om enkele tientallen exemplaren die in de slootkant staan aan de kant van zowel de Boxbergerweg als de Melchior van Brielstraat. Deze orchideeënsoort vereist een zonnige standplaats en verdraagt geen bemesting en/of vergravingen. De ontwikkelingen in het plangebied raken de groeiplaatsen van de orchideeën niet waardoor geen negatief effect op deze soort zal optreden. In of vlak rond het plangebied kunnen vogels broeden. Tevens komen bijzondere plantensoorten voor in de heemtuin ten westen van het plangebied. Zowel de oevers van de watergang als de heemtuin grenzen aan het plangebied, maar maken geen onderdeel uit van het plangebied. Tijdens het verkennend veldbezoek zijn in het plangebied zelf geen beschermde soorten planten aangetroffen. Het plangebied bevat ook geen geschikte biotoop voor beschermde plantensoorten, het betreft een aantal sportvelden en een intensief beheerd weiland. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing op grond van artikel 75 Flora- en faunawet is niet aan de orde.
Het plangebied zelf bevat geen gebouwen of bomen die geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Rondom het plangebied zijn diverse singels en bosschages aanwezig die door vleermuizen als foerageergebied gebruikt kunnen worden. Bomen met holtes waarin vleermuizen kunnen verblijven zijn niet rondom het plangebied aangetroffen. De naastgelegen heemtuin bevat geschikt foerageergebied voor vleermuizen, maar hier vinden geen ingrepen plaats. Het aanbrengen van extra verlichting langs voetbalvelden kan in theorie leiden tot extra verstoring op de in de omgeving foeragerende vleermuizen. Op het huidige sportpark zijn echter al lichtmasten aanwezig. De lampen zijn en worden zodanig afgesteld dat ze voornamelijk op de sportvelden schijnen. Strooilicht op de omgeving moet worden voorkomen door kappen te plaatsen op de armaturen en goede afstelling op de velden. Vleermuizen die leven in stedelijk gebied en mogelijk rond het plangebied aanwezig zijn zoals de gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis, de laatvlieger en de rosse vleermuis zijn t erg gevoelig voor verlichting en foerageren ze regelmatig bij lichtmasten op sportparken en parkeerterreinen omdat deze vanwege warmte-uitstraling veel insecten aantrekken. Van een mogelijke aantasting van de functionaliteit van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen via lichtverstoring is derhalve geen sprake. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing op grond van artikel 75 Flora- en faunawet ten aanzien van vleermuizen en/of andere zoogdieren is niet aan de orde.
Conclusie
Uit het verkennend natuuronderzoek blijkt dat het plangebied niet binnen de invloedsfeer van Natura 2000-gebieden of beschermde natuurmonumenten ligt en tevens buiten de begrenzing van het Provinciaal Natuur Netwerk ligt. Effecten op dergelijke beschermde gebieden zijn derhalve niet aan de orde.
Het plangebied bevat geen groeiplaatsen van zwaarder beschermde plantensoorten of vaste rust- en verblijfplaatsen van zwaarder beschermde diersoorten. In het plangebied is wel leefgebied voor enkele algemeen voorkomende soorten zoals mol, veldmuis, aardmuis, bosmuis, bosspitsmuis, egel, konijn, bunzing, wezel bruine kikker en gewone pad aanwezig. Dit zijn algemeen beschermde soorten (tabel 1 Ffwet) waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet geldt. In het plangebied zelf zijn geen potentiële verblijfplaatsen en vliegroutes van vleermuizen aanwezig. De sportvelden en het aangrenzende weiland zijn ook slechts marginaal geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. De bomen en het struweel rondom het plangebied zijn potentieel geschikt als foerageergebied en vliegroute voor vleermuizen. Deze bomen blijven echter behouden, waardoor effecten op vleermuizen zijn uitgesloten. In de bomen en het struweel rondom het plangebied kunnen algemeen voorkomende (zang)vogels broeden. Verstoring van broedende vogels dient voorkomen te worden door buiten het broedseizoen te werken en/of voldoende afstand te houden (minimaal 20 meter) tot bomen of struweel waarin vogels broeden. Vaste rust- en verblijfplaatsen van jaarrond beschermde soorten zoals roofvogels en uilen zijn niet in het plangebied aanwezig. Geconcludeerd wordt dat de planologische mogelijkheden die het bestemmingsplan mogelijk maakt niet leidt tot het overtreden van verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 en bovendien niet in strijd is met de bepalingen ten aanzien van het Provinciaal Natuur Netwerk uit de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel. De voorgenomen bestemmingsplanwijziging is derhalve uitvoerbaar in het licht van de wet- en regelgeving voor natuur.
In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaatneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid "Op weg naar een duurzaam evenwicht" vastgesteld. In deze agenda worden 8 gemeentelijke beleidsprioriteiten benoemd, zoals b.v. realisatie windturbines en een klimaatneutraal stadkantoor. Ook wordt er gewerkt aan een duurzaam energiebedrijf in een lokale coöperatieve vorm samen met verschillende organisaties. De sleutel zit in samenwerken. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen zullen we die graag faciliteren. Waar nodig neemt de gemeente ook zelf het initiatief of schept de juiste voorwaarden. Zo hebben we een 'Visie op de Ondergrond' ontwikkelt waarmee de potentie voor o.a. koude-/ warmte opslag in beeld is gebracht. Deze informatie kan ontwikkelende partijen helpen bij een onderzoek naar de mogelijkheden voor warmte-koude opslag in de bodem, als warmte- en koelvoorziening. Energiezuinige sportveldverlichting is een voor de handliggende keuze.
De lijst "Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau" uit de VNG - publicatie "Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw" is voor duurzaamheid een bruikbare "Checklist" met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het woongebied bijzondere aandacht. Voor zover deze aspecten nog niet in het voorgaande zijn beschreven gaat het om onderstaande aspecten.
Zoals in § 3.2.5 is aangegeven is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Ruimtelijke plannen en besluiten kunnen gevolgen hebben op de waterhuishouding. Voorbeelden hiervan zijn een achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, etc. De watertoets heeft als doel deze negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem te benutten. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij ruimtelijke plannen en besluiten. In deze paragraaf wordt hierop nader ingegaan.
De bodem van het plangebied bestaat volgens de bodemkaart uit veldpodzolgrond en leemarm en zwak lemig fijn zand.
Middels meetgegevens van de gemeente Deventer is bepaald dat er in het plangebied sprake is van een gemiddeld grondwaterstand van circa +3,65 m N.A.P. en een gemiddeld hoogste grondwaterstand van circa +4,20 m N.A.P. Het maaiveld varieert conform de AHN2 (landelijk bestand t.b.v. bepalen maaiveld) tussen 4,40 en 4,80m +N.A.P. De gemiddeld hoogste grondwaterstand ligt hiermee gemiddeld tussen 0,20 en 0,60 m minus maaiveld. Voor een goed bespeelbaar veld in alle seizoenen geldt ontwateringseis van circa 1,0 meter.
Het nabij gelegen voetbalveld heeft een maaiveld wat varieert tussen 5,00 en +5,10 m N.A.P. en heeft een voldoende ontwatering ook in natte periodes. Dit voetbalveld heeft geen drainage. Met deze ervaringsgegevens en de genoemde ontwateringseis is het verhogen van maaiveld naar +5,20 m N.A.P voldoende.
Als ontwateringseis voor een voetbalveld zonder drainage wordt een ontwateringseis van 1,00 meter gehanteerd. Hier voldoet het gebied ruimschoots aan.
Nabij het plangebied ligt een watergang die het water van het plangebied kan afvoeren. Deze watergang is gelegen naast de Boxbergerweg.
Ten tijde van droge perioden zal het regenwater infiltreren dan wel verdampen binnen het plangebied. Ten tijde van natte perioden zal het regenwater via het verloop in het maaiveldafstromen naar het laagste punt dan wel naar het omliggende oppervlaktewater.
planwijziging betreft de uitberiding van mogelijkheden voor lichtmasten waarbij geen sprake is van voorzieningen waar bij gebruik afvalwater bij vrijkomt.
Het bestemmingsplangebied ligt binnen de dijkring 53: Salland. Dit is een wettelijk vastgelegd dijkringgebied, waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het bestemmingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Door klimaatveranderingen moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.
De dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) en heeft volgens de Waterwet een gemiddeld overschrijdingskans van 1/1250 per jaar. De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders. De Europese richtlijn overstromingsrisico's (2007) verplicht tot het inzetten van drie instrumenten voor een betere bescherming tegen overstromingen: een voorlopige risicobeoordeling (gereed in 2011), kaarten (gereed 2014) en risicobeheersplannen (in werking per 22 december 2015). De richtlijn geldt voor de binnendijkse (dijkringen) en buitendijkse gebieden van de IJssel. Voor woon- en werkgebieden dienen rampenplannen opgesteld te worden.
De gemeente Deventer zal de komende jaren samen met de Waterschappen en Rijkswaterstaat de overstromingsrisico's in het plangebied onderzoeken en hiervoor beleid opstellen.
Voor 2015 zullen in het kader van het rijksprogramma Ruimte voor de Rivier maatregelen bij Deventer worden uitgevoerd, die bij hoogwater een waterstandsdalend effect hebben.
In het algemeen kan gesteld worden dat bij de nieuwbouw van bouwwerken de parkeernormen uit de recent vastgesteld nota parkeernomen van toepassing zijn. Bij een herontwikkeling wordt op basis van het huidige parkeerbeleid heeft als uitgangspunt dat het parkeren ten behoeve van de functie op eigen terrein wordt opgevangen.
Op het sportpark ten oosten van het club/kleedgebouw aan de Schuurmansweg zijn 80 parkeerplaatsen aanwezig. Op dit moment is op enkele piekmomenten in de maand sprake van een tekort aan parkeergelegenheid op het sportpark en wordt o.a. in de bermen langs de Schuurmansweg geparkeerd. In de praktijk blijkt dat er een tekort aan parkeerplaatsen ontstaat op met name zaterdagen met jeugdvoetbal. Het tekort aan parkeerplaatsen doet zich voor in het "spitsuur" op de zaterdagmorgen (tussen september en december en tussen februari en juni). Bezoekers parkeren dan de auto langs de Schuurmansweg. Het tekort aan parkeerplaatsen bedraagt dan maximaal 20 stuks. Een enkele keer komt dit ook voor op de zondag als thuis wordt gespeeld, maar het tekort is dan lager.
Als gevolg van het toevoegen van lichtmasten kan langer en mogelijk vaker worden getraind op de twee kunstgrasvelden.
Ontsluiting
De ontsluiting van het sportpark vindt in plaats via de Schuurmansweg en blijft ongewijzigd.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt de overgang van het analoge, 'papieren' bestemmingsplan naar een digitaal bestemmingsplan behandeld. Vervolgens wordt de standaardisering van de bestemmingsplannen toegelicht. In § 5.3 wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Tenslotte wordt in § 5.4 aandacht gegeven aan de handhaving van de bestemmingsplanregels.
Overgang van analoog naar digitaal
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening inwerking getreden (Wro). Het deel dat betrekking heeft op het digitaal opstellen en waarmerken van bestemmingsplannen is niet direct in werking getreden. Deze digitaliseringsverplichting geldt per 1 januari 2010. Dit betekent dat bestemmingsplannen (mits ze als ontwerp-bestemmingsplan ter inzage zijn gelegd) alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. De papieren versie betreft slechts een verbeelding van de digitale versie. Dit bestemmingsplan is daarom digitaal en IMRO-gecodeerd opgesteld, zodat het is voorbereid om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.
Standaardisering
Op 1 juli 2013 treedt de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) in werking. Deze standaardiseringregels hebben nadrukkelijk geen betrekking op de inhoud van de bestemmingsplannen, maar op de uiterlijke verschijningsvorm in zowel digitale als analoge vorm. Hierbij kan gedacht worden aan standaardregels voor benamingen, kleuren en verschijningsvorm van bestemmingen of aanduidingen, de opbouw van de planregels en legenda, regels m.b.t. de digitale en analoge verbeelding, etc. Dit bestemmingsplan is overeenkomstig de standaard 2012 opgesteld.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsbepalingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelbepaling.
Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.
De artikelen 1 en 2 bevatten begripsomschrijvingen respectievelijk planregels omtrent de wijze van meten. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdienen enkele voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrippen aandacht. Het betreft hier met name de begrippen bestemmingsvlak, bouwvlak en bouwperceel. Tevens wordt ingegaan op de definitie van woning.
Bestemmingsvlak
Een bestemmingsvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming. De bij een bestemming behorende planregels gelden afzonderlijk voor elk bestemmingsvlak met die bestemming.
Bouwvlak
In een aantal bestemmingsvlakken is op de analoge en digitale verbeelding een bouwvlak aangegeven. Een bouwvlak is een op de analoge en digitale verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegestaan. Hoofdregel is dat buiten het bouwvlak geen gebouwen mogen worden opgericht, doch uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Bouwperceel
Het bouwperceel is niet op de analoge en digitale verbeelding aangegeven. In artikel 1 van de planregels wordt bouwperceel omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In feite gaat het daarbij om het stuk grond dat bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw moet worden aangemerkt als behorende bij het gevraagde bouwwerk. De visuele uitstraling van dat ene bouwperceel en het als één eenheid functioneren van dat bouwperceel is dan van belang. Een bouwperceel is altijd gelegen binnen een of meer bestemmingsvlakken, maar de begrenzing van een bouwperceel hoeft niet samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Bouwvlakken geven aan waar binnen een bouwperceel gebouwen mogen worden gebouwd. Op het bouwperceel voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mogen echter ook worden gebouwd, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergunningvrije bouwwerken.
Hiervoor is aangegeven dat de begrenzing van een bouwperceel niet hoeft samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Met name in de woonbestemmingen komen meerdere bouwpercelen binnen één of meer bestemmingsvlakken voor. De grenzen van de bouwpercelen worden in de regel gevormd door de begrenzing van het erf. Waar die begrenzing tevens de eigendomsgrens is - en dit is vrijwel altijd het geval - vallen de grenzen van het bouwperceel samen met die van het kadastrale perceel. De loop van kadastrale grenzen kan veranderen door, bijvoorbeeld, aan- of verkoop van grond. Dan verandert ook de grens van het bouwperceel. Een stuk grond kan nu nog niet bij een bouwperceel horen en over een tijdje wel. Via de anti-dubbeltelbepaling in dit bestemmingsplan wordt voorkomen dat één stuk grond tweemaal meegeteld wordt bij de behandeling van aanvragen van omgevingsvergunningen.
Algemeen
De planregels komen, voor een groot deel van het plangebied, overeen met het huidig gebruik van de grond en van de bebouwing. Ook sluiten de bouwregels grotendeels aan bij de bestaande bebouwing. Dit impliceert dat er voor een groot deel van het plangebied het behoud van de huidige situatie als uitgangspunt geldt.
De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:
Enkelbestemmingen
Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de verschillende bestemmingen in dit bestemmingsplan per hoofdgroep:
Bestemming Artikel 3 Groen
Het in het plangebied voorkomende (openbaar) groen dat behoort tot de groenhoofdstructuur is als zodanig bestemd. Binnen deze bestemming zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Via een afwijking is de mogelijkheid opgenomen dat ondergeschikte gebouwen mogen worden gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals trafohuisje, abri's, telefooncellen, kabelkasten en gemaalgebouwtjes. Tenslotte mogen parkeerplaatsen worden gerealiseerd, mits via een omgevingsvergunning is afgeweken van de gebruiksregels.
Bestemming artikel 4: Sport
Voor de sportvelden geldt de bestemming 'Sport'. Binnen deze bestemming zijn sportvelden en sportvoorzieningen toegestaan. Sportvelden zijn in brede zin toegestaan, zoals; jeu de boulebaan, handbalveld en voetbalveld. Gebouwen dienen te worden gebouwd binnen de bouwvlakken. Sportvoorzieningen zijn onder meer bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van het uitoefenen van de sporten. Bij sportvoorzieningen kan ook gedacht worden aan doelpalen, ballenvangers, (korf)balpalen en volleybalnetten.
Bestemming artikel 5: Verkeer - verblijfsgebied-verblijfsgebied
De in het plangebied voorkomende wegen, straten en paden zijn als zodanig bestemd. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen doorgaande c.q. ontsluitende wegen en woonstraten. De eerste categorie kent de bestemming Verkeer en de tweede categorie de bestemming Verkeer - Verkeer en verblijfsgebied. Binnen de bestemming Verkeer vallen naast de hoofdwegen ook groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, verblijfsvoorzieningen, kunstwerken en water.
In dit bestemmingsplan is de bestemming verkeer-verblijfsgebied opgenomen. Binnen de bestemming Verkeer - Verkeer en verblijfsgebied vallen naast de woonstraten ook groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, verblijfsvoorzieningen (waaronder pleinen), kunstwerken en water. Net als in de bestemming Groen zijn speelvoorzieningen toegestaan, waaronder (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen. Tevens is via een afwijking van de bouwregels de mogelijkheid opgenomen dat ondergeschikte gebouwen mogen worden gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals trafohuisje, abri's, telefooncellen, kabelkasten en gemaalgebouwtjes.
Dubbelbestemming leiding - hoogspanningsleiding
Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die over een of meerdere onderliggende bestemmingen 'heen vallen' en een heel specifiek (ruimtelijk) belang beogen te regelen. De regels van een dubbelbestemming gaan vóór die van de onderliggende bestemming(en). Reden voor deze voorrangsregel is, dat de toegekende dubbelbestemming een bijzonder belang vertegenwoordigt dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken.
Dubbelbestemmingen- Waarde archeologie 2 en Waarde archeologie 4
Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden met een midelhoge of hoger verwachting beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld.Daarnaast geldt er een aanlegvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken of werkzaamheden.
De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en lager dan een bepaalde diepte. Een aanlegvergunning is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.
De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.
Artikel 9: Anti-dubbeltelregel
Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.
Artikel 10: Algemene bouwregels
Het is wenselijk om de aanvullende werking van de gemeentelijke Bouwverordening te beperken tot een aantal specifieke onderwerpen.
Artikel 11: Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bepaalt dat het verboden is de gronden te gebruiken in strijd met de gegeven bestemming. Deze bepaling is rechtstreeks overgenomen uit artikel 7.10 Wro. In de specifieke bestemmingen zijn als aanvulling hierop in bepaalde gevallen specifieke gebruiksregels opgenomen.
Artikel 12: Algemene afwijkingsregels
Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van de in het plan genoemde maten met maximaal 10% en om het profiel van wegen in geringe mate aan te passen.
Artikel 13: Algemene wijzigingsregels
Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de situering en de vorm van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken en bouwvlakken te wijzigen dan wel nieuwe bouwvlakken aan te geven.
Tenslotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.
Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.
Hier staat de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.
Er moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.
Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.
In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in § 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in § 6.3 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.
De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is. Inmiddels is een ministeriële regeling van kracht waarbij wordt gesteld dat indien in het nieuwe bestemmingsplan geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen als hiervoor bedoeld maar sprake is van onbenutte bouwruimte op basis van het vigerende bestemmingsplan de plankosten op nul gesteld mogen worden.
Het onderhavige bestemmingsplan wordt gewijzigd op verzoek van de voetbalvereniging. De kosten voor de planherziening komen voor rekening van het prgramma Sport. Voor het overige zijn er geen kosten die verhaald kunnen worden bij de verenigingen. Er bestaat derhalve geen verplichting om tegelijkertijd met het nieuwe bestemmingsplan een exploitatieplan op te stellen.
De gemeenteraad heeft begin 2012 ingestemd met het vaststellen voor krediet voor de verhuizing en het wijzigen van de begroting. Het vastgestelde krediet voor verenigingen is alsvolgt samengesteld:
Voor voetbalverenigingen is het beleid dat de gemeente de accommodatie financiert. Dit houdt in dat de aanleg van het kunstgrasvoetbalveld á € 400.000,- voor rekening komt van de gemeente.
Aanpassing van het sportpark van de Diepenveense Sportclub staat als 4e prioriteit op de lijst van de Sportnota 2009-2012. De eerste 3 prioriteiten zijn inmiddels gerealiseerd c.q. er is krediet beschikbaar gesteld voor realisering Het gemeentelijke financieel aandeel bedraagt het volgende (rente 5 %):
- Ondergrond kunstgrasveld á € 175.000, afschrijven in 30 jaar. Kapitaallasten: € 14.583
- Kunstgras-toplaag met inrichting veld á € 175.000, afschrijven in 15 jaar. Kapitaallasten: € 20.417
- LED verlichtingsinstallatie á € 50.000, afschrijven in 15 jaar. Kapitaallasten: € 5.833
- Aanleg natuurgrasveld á € 150.000, afschrijven in 25 jaar. Kapitaallasten: € 13.500.
- Aandeel gemeente in de kosten van de bestemmingswijziging: € 5000
De kosten worden als volgt gedekt:
- totale kapitaallasten á € 54.333,- ten laste brengen van de vrijvallende kapitaallasten sport uit de reserve investeringen buitensport.
- kosten van de bestemmingswijziging á € 5.000,- éénmalig ten laste brengen van de reserve investeringen buitensport.
Op basis van de begroting 2013 wordt de reserve investeringen buitensport jaarlijks met € 133.000 gevoed. Bij instemming van dit voorstel daalt die structurele netto-voeding met € 54.333 tot ongeveer € 79.000. Door middel van dit voorstel wordt het totale krediet aangevraagd voor de realisatie. De daadwerkelijke uitgaven voor de investering zullen pas gedaan worden nadat de bestemmingsplanwijziging onherroepelijk is.
De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan door het vaststellen van het krediet door de raad voldoende gegarandeerd.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Vooroverleg waterschap
Voor het plan is een watertoets uitgevoerd op 30 juni 2016. Via www.dewatertoets.nl is het Waterschap Groot Salland op de hoogte gebracht van het plan. Er is geen sprake van een waterbelang. Het betreft uitsluitend het verhogen van de toegelaten hoogte lichtmasten en het vergroten van ene bouwvlak op een bestaand sportpark. Het Waterschap Groot Salland gaat akkoord met het plan. Hiermee is het watertoetsproces doorlopen.
Vooroverleg provincie
Onderhavig bestemmingsplan valt binnen de provinciale vooroverleglijst van Gedeputeerde Staten van Overijssel. Dit betreft een lijst waarbij voor aangewezen categorieën is bepaald dat het wettelijk voorgeschreven vooroverleg met de provincie achterwege kan blijven. De ontwikkeling valt binnen het stedelijke gebied.
Het sportpark bevindt zich binnen de bebouwde kom en ligt in stedelijk gebied. Er is geen geen sprake is van provinciaal belang. Om die reden hoeft dus geen vooroverleg plaats te vinden.
Vooroverleg Rijk
Omtrent het vooroverleg met het rijk kan gemeld worden dat voor het onderhavige plan geen nationale belangen in het geding zijn. In dergelijke gevallen is vooroverleg met het rijk niet nodig. Hierover heeft de VROM-inspectie een brief gestuurd naar alle gemeenten (d.d 18 mei 2010).