direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rivierenwijk De Venen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P335-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De gemeente Deventer en woningcorporatie Rentree werken samen aan de herstructurering van de Rivierenwijk. Daarmee willen zij de leefbaarheid en de wijkverbindingen verbeteren.

In 2012 is het bestemmingsplan 'Centraal gebied Rivierenwijk' vastgesteld. In dit bestemmingsplan is de herstructurering van de wijk opgenomen. Inmiddels is de herstructurering zodanig gevorderd dat ook de ontwikkeling aan de westkant van de Rivierenwijk kan starten.

Het betreft de ontwikkeling van de Venenlocatie. Op deze locatie was een basisschool gevestigd, die reeds een aantal jaar geleden is verhuisd naar de nieuwe locatie Kindcentrum Rivierenwijk. Ook was binnen het plangebied een aantal woningen aanwezig alsmede een woonwagenstandplaats. De locatie wordt getransformeerd naar een woningbouwlocatie. Het plan is om circa 100 tot 117 nieuwe woningen te realiseren in het gebied.

Om deze ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken is het noodzakelijk om een nieuw bestemmingsplan op te stellen.

Ingevolge het bepaalde in artikel 1.1 lid 1 sub a van de Crisis- en herstelwet is afdeling 2 van deze wet van toepassing op bestemmingsplannen die betrekking hebben op de herstructurering van woon- en werkgebieden. Dit brengt onder meer met zich mee dat:

  • de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een termijn van zes maanden heeft voor het doen van een uitspraak op een beroep;
  • dat het beroepsschrift, op straffe van niet-ontvankelijkheid, meteen de gronden van beroep moet bevatten (het indienen van een pro forma beroepsschrift is niet mogelijk);
  • dat de gemeente nadat zij zich heeft vergewist van een zorgvuldige totstandkoming van de onderzoeken (van deskundige adviesbureaus) die ten grondslag liggen aan voorliggend bestemmingsplan, uit mag gaan van de juistheid van deze onderzoeken.

1.2 Ligging plangebied

1.2.1 Ligging en begrenzing

Het plangebied De Venen ligt ten westen van de Amstellaan, ten oosten van de Veenweg. De Snipperlingsdijk ligt ten zuiden van het plangebied, ten noorden is de Oude Bathmenseweg.

In de volgende figuur is de globale ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P335-VG01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied "Rivierenwijk De Venen "

De begrenzing van het plangebied "Rivierenwijk De Venen" is in de volgende figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P335-VG01_0002.jpg"

Begrenzing plangebied "Rivierenwijk De Venen"

1.3 Geldende bestemmingsplannen

In het plangebied zijn verschillende bestemmingsplannen van kracht. Het betreft de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan Grachtengordel Oost 2000, vastgesteld 25 september 2000, goedgekeurd 1 mei 2001;
  • Rivierenwijk en Snippeling, vastgesteld 15 september 2010.
  • Partiële herziening geluidzone industrielawaai, vastgesteld 18 april 2012.
  • Actualisering overige bestemmingsplannen, vastgesteld 10 oktober 2012.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P335-VG01_0003.jpg"

Huidige bestemmingsplannen in het plangebied

In deze bestemmingsplannen zijn de bestemmingen Maatschappelijk, Wonen, Verkeer-Verblijfsgebied en Groen opgenomen. Het realiseren van eengezinswoningen en een appartementencomplex past niet op alle punten binnen deze bestemmingen. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is het nodig om een nieuw bestemmingsplan op te stellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P335-VG01_0004.png"

Overzicht van de huidige bestemmingen in het plangebied

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op randvoorwaarden zoals milieu-aspecten en waterhuishouding, sociale voorzieningen en sociale veiligheid. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

Aan de hand van een beschrijving van de historie en de ruimtelijke en functionele structuur, wordt in dit hoofdstuk de huidige situatie in het plangebied beschreven.

2.2 Beschrijving huidige situatie

Aan de Schipbeekstraat 4 was voorheen de Openbare Basisschool De Snippeling, Locatie Venen gevestigd, ook was ter plaatse een buurthuis en een vrijstaande gymzaal aanwezig. Nadat deze school een nieuwe locatie heeft gekregen in het Kindcentrum aan de Maasstraat is er in het oude pand tijdelijk een kinderopvang gevestigd. Ook de locatie aan de Merwedestraat 2 is in gebruik als kinderopvanglocatie. In de zuidwesthoek van het plangebied was een woonwagenstandplaats voor enkele woonwagens.

In het plangebied zijn diverse woningblokken aanwezig waarin zich duplexwoningen bevinden. Deze woningen worden of zijn gesloopt.

Inmiddels is de voormalige school, buurthuis en de gymzaal aan de Schipbeekstraat gesloopt en zijn de woonwagenstandplaatsen niet langer in gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P335-VG01_0005.png"

Luchtfoto begin 2016; de sloop van de school is begonnen

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P335-VG01_0006.png"

luchtfoto begin 2016; de voormalige basisschool

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P335-VG01_0007.png"

Luchtfoto begin 2016; links de locatie waar zich een kinderopvang bevond, rechts het bestaande en blijvende Venenhuis (wordt niet meegenomen in het plangebied).

2.3 Beschrijving toekomstige situatie

In het Stedenbouwkundig plan De Venen (Bijlage 1) is de toekomstige situatie voor het plangebied nauwkeurig beschreven. Hieronder volgt een samenvatting van het plan.

In het plan staan 4 thema’s centraal:

  • Een samenhangende buurt gebaseerd op de karakteristiek van het tuindorp met samenhangend ontworpen ensembles.
  • Een groen plein als ontmoetingsplek en hart van de nieuwe buurt.
  • Een bijzondere stadsentree met een bijzonder accent en woningen in het park.
  • Een ‘special’ op de plot naast het Venenhuis.

Het stedenbouwkundig plan sluit aan op de stedenbouwkundige opzet van de bestaande Venenbuurt en vormt zo een nieuwe tuindorpbuurt in Deventer. De stedenbouwkundige opzet biedt een diversiteit aan woonmilieus: wonen aan de straat, wonen aan het plein en wonen in het park.

In het hart van de wijk is een ruim plein gecreëerd: Het Venenplein. Bij het park aan de Snipperlingsdijk worden verschillende woningtypes gerealiseerd en een herkenbaar ruimtelijk accent (appartementen). Naast het Venenhuis is ruimte voor een afwijkend woonprogramma. Het volume heeft mogelijk een andere uitstraling dan de rest van de woningen in de buurt.

Ontsluitingsstructuur

De ontsluitingsstructuur van de nieuwe buurt is in het nieuwe stedenbouwkundige plan vrijwel gelijk aan de huidige situatie. De buurt wordt ontsloten via de Oude Bathmenseweg en de Schipbeekstraat.

Vanaf de Oude Bathmenseweg rijdt men de Schipbeekstraat op die zich vervolgens splitst rondom het nieuwe Venenplein. De straat versmalt hier tot éénrichtingsverkeer waardoor vanzelf de snelheid verlaagd wordt. Hierdoor wordt de Schipbeekstraat ook minder aantrekkelijk als ontsluitingsroute voor mensen die in andere straten in de buurt wonen.

Na het plein vervolgt de Schipbeekstraat haar oude route en gaat over in de Maasstraat. De Hunzestraat en de Dinkelstraat takken aan op de Schipbeekstraat en zo ontstaat een logisch patroon van woonstraatjes en een plein. De verschillende ruimtes zijn met elkaar verbonden door een fijnmazig stelsel van langzaam verkeersroutes en achterpaden waardoor voor iedereen het park en het plein goed bereikbaar zijn.

Woningtypes

In het stedenbouwkundig plan is er ruimte voor verschillende woningtypes. Van de circa 100 woningen zijn circa 60 grondgebonden woningen met verschillende beukmaten. Deze woningen hebben allemaal een berging aan de achterzijde in de tuin, bereikbaar via een voet- of achterpad.

Het appartementenblok biedt ruimte aan circa 25 woningen. De begane grond wordt deels gebruikt voor de bergingen.

Aan de Schipbeekstraat is ruimte voor een zogenaamde ‘special’. Deze locatie zal t.z.t. verder uitgewerkt worden en biedt ruimte aan minimaal 8, maximaal 16 woningen (grondgebonden woningen of duplex). Het gaat hierbij om zogenaamde '400-euro-woningen'. Dit zijn woningen die voor een huurprijs van circa € 400,- aangeboden kunnen worden. De locatie grenzend aan het Venenhuis was eerder in beeld geweest om deze woningen te ontwikkelen, maar om diverse redenen is uitgeweken naar de locatie aan de Schipbeekstraat. De locatie naast het Venenhuis blijft wel bestemd voor wonen, waarbij ook gestapelde woningen mogelijk zijn.

Aantal woningen

In totaal worden in het plangebied circa 100 woningen gerealiseerd. Het aantal kan veranderen door de keuze voor het woningtype (grondgebonden of duplex) op de locatie naast het Venenhuis en op de locatie voor de '400-euro-woningen' aan de Schipbeekstraat. Ook kan er door het aanpassen van de beukmaten van de eengezinswoningen op enkele locaties een woning extra gerealiseerd worden. Het maximaal aantal wooneenheden zal niet meer bedragen dan 117.

Parkeren

Voor sociale huurwoningen zijn er in de eerste/tweede schil rond het centrum conform het huidige gemeentelijk parkeerbeleid 1 tot 1,2 parkeerplaatsen per woning nodig.

In het kader van de herstructurering is afgesproken dat er voor de nieuw te bouwen woningen gestreefd wordt naar 1,4 parkeerplaats per woning. Dat betekent dat er voor circa 100 woningen 140 parkeerplaatsen nodig zijn. Indien op de locatie van de ‘special’ aan de Schipbeekstraat wordt gekozen voor gestapelde woningen dient het parkeren op deze plek uitgebreid te worden met een passende parkeernorm. Bij voorkeur worden voor deze locaties de parkeerplaatsen op eigen terrein aangelegd. De parkeerplaatsen in de achtergebieden en de parkeerkoffers zijn openbaar. Voor de bestaande woningen aan de Schipbeekstraat en de Merwedestraat dient het huidig aantal parkeerplaatsen gehandhaafd te blijven.

In het plan is nu ruimte voor 149 parkeerplaatsen exclusief de bestaande parkeerplaatsen langs de huidige Schipbeekstraat (circa 22). De totale parkeerbalans is daarmee sluitend.

Openbare ruimte en groen

De inrichting van de openbare ruimte kent verschillende sferen, een meer formele sfeer in de straten en rondom het Venenplein en een meer natuurlijke, informele sfeer in het park en in het gebied tussen de woningen aan de Veenweg en de nieuwe woningen.

In de uitvoering zal onderscheid gemaakt worden tussen de verschillende sferen door het gebruik van materialen en de structuur in de nieuwe aanplant.

De inrichting van de openbare ruimte zal verder uitgewerkt worden in een inrichtingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit uitwerkingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Europees- en rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijkeconomische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijke zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen. Hier wordt in paragraaf 3.2.2 nader op ingegaan.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Nationaal belang 13 (‘zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen’) vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder van duurzame verstedelijking worden onderbouwd. In paragraaf 3.2.3 wordt hier nader op ingegaan.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het gaat om Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied en Duurzame verstedelijking.

Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Conclusie

In het plangebied zijn de geen onderwerpen uit het Barro van toepassing waar rekening mee moet worden gehouden in onderhavig uitwerkingsplan.

Het uitwerkingsplan vormt geen belemmering voor de nationale belangen zoals opgenomen in het Barro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Ingevolge artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is geïntroduceerd als hulpmiddel om tot een meer concrete invulling van het begrip 'goede ruimtelijke ordening' te komen.

Onderhavige ontwikkeling betreft het realiseren van circa 100 tot 117 woningen wat juridisch planologisch wordt geregeld door het opstellen van nieuw bestemmingsplan.

Het realiseren van dit aantal woningen is aan te merken als stedelijke ontwikkeling (ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen).

Gezien de procedure en de omvang van het aantal woningen dient de ontwikkeling getoetst te worden aan artikel 3.1.6, lid 2, de Ladder voor duurzame verstedelijking.

In deze paragraaf wordt ingegaan op de drie treden van de ladder zoals hiervoor benoemd.

3.2.3.1 De stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte

In het onderhavige plan wordt de ontwikkeling van circa 75 grondgebonden woningen alsmede 25 tot 42 gestapelde woningen mogelijk gemaakt. In het plangebied zelf zijn nu enkele (duplex)woningen gevestigd welke zullen worden/zijn gesloopt. In het plangebied gaat het om een toevoeging van circa 90 woningen. Conform de eerste trede van de ladder is getoetst of wordt voorzien in een regionale actuele behoefte aan woningen.

Bepalen van de regio

Om te kunnen beantwoorden of een plan past binnen een regionale behoefte dient eerst de marktregio te worden bepaald. Ook voor dit plan is gekeken naar de relevante marktregio. Hierbij zijn de verhuisbewegingen mede bepalend. Voor Deventer geldt dat de meeste verhuisbewegingen (zowel inkomend als uitgaand) plaatsvinden in de regio Stedendriehoek.

De behoefte - kwantitatief

In 2014 is de Woonvisie 2008+ geëvalueerd en is de 'Herijking Woonvisie 2008+ en prestatieafspraken' door de gemeenteraad vastgesteld. Deze woonvisie is regionaal afgestemd met de omliggende gemeenten en met de gemeenten in de Regio Stedendriehoek. De Woonvisie 2008+ ging uit van een woningbouwprogramma van gemiddeld 450 woningen per jaar. Bij de herijking is dit aantal naar beneden bijgesteld tot een bandbreedte van minimaal 200 en maximaal 335 woningen netto per jaar voor de periode 2013-2022. Het aantal woningen dat in de Rivierenwijk, De Venen wordt gebouwd zal gefaseerd worden uitgevoerd, waarbij het aantal past binnen de jaarlijkse toevoeging.

In de totale woningbouwprogrammering zijn meerdere woningbouwprojecten opgenomen die in totaal passend zijn binnen de kwantitatieve ramingen. Rivierenwijk De Venen past dan ook qua aantal woningen binnen de kwantitatieve behoefte vanuit de gemeentelijke woningbouwprogrammering.

In januari 2016 is de Samenwerkingsovereenkomst woonafspraken West Overijssel ondertekend. In deze afspraken is voor Deventer een woonbehoefte opgenomen van 2727 woningen in de periode 2016-2026. In Deventer is 70% van de behoefte opgenomen in onherroepelijke of uit te werken bestemmingsplannen. Dit betekent dat er nog ruimte is om nieuwe plannen toe te voegen.

De behoefte - kwalitatief

De voorgestelde woningbouw maakt onderdeel uit van de totale herstructureringsopgave van de Rivierenwijk. In de uitvoeringsovereenkomst 2011-2018 'Doorpakken in de Rivierenwijk' (2011) is als uitgangspunt opgenomen dat het te realiseren woningbouwprogramma inhoudt dat in 2018 het aantal woningen gelijk blijft ten opzichte van het aantal woningen bij de aanvang van de herstructurering. In deze overeenkomst ging dit om de realisatie van circa 485 nieuwe woningen, ten opzichte van een te slopen of reeds gesloopt aantal van totaal 485 woningen. Dit uitgangspunt is anno 2016 nog steeds geldend.

In 2014 is het Woningmarktonderzoek uitgevoerd. Specifiek voor de Rivierenwijk blijkt uit het woningmarktonderzoek dat met name behoefte is aan sociale huurwoningen. Ook blijkt uit het onderzoek dat behoefte bestaat aan eengezinswoningen in de vorm van rijwoningen.

Daarnaast is door ontwikkelingen als regelgeving rond hypotheekverstrekking en passend toewijzen en groeiende vraag ontstaan naar duurdere huurwoningen.

In het plangebied Rivierenwijk De Venen worden deels sociale huurwoningen opgericht en deels zullen de woningen als beleggers huurwoningen worden opgericht.

Het beoogde woningbouwprogramma in het plangebied past binnen de resultaten van het uitgevoerde woningmarktonderzoek.

Gevolgen voor leegstand

De achterliggende gedachte van de ladder is het tegengaan van structurele leegstand. Het ontwikkelen van het plangebied Rivierenwijk De Venen zal op gemeentelijk niveau zorgen voor doorstroom van inwoners van de gemeente. Het ligt echter niet in de verwachting dat er structurele leegstand ontstaat door het achterlaten van woningen. Het zal naar verwachting gaan om een verspreid aantal woningen die achtergelaten worden. Indien het om achtergelaten huurwoningen gaat is hier, gezien de bestaande behoefte aan huurwoningen, de verwachting dat deze eveneens snel weer bewoond zullen worden.

3.2.3.2 De behoefte kan worden opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied

Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Het plangebied Rivierenwijk De Venen ligt in het bestaand stedelijk gebied. De locatie is onderdeel van het grotere project Herstructurering Rivierenwijk.

3.2.3.3 Conclusie

De betreffende treden van de ladder zijn in voorgaande paragraaf beargumenteerd. De ontwikkeling voldoet aan artikel 3.1.6, lid 2 Bro, de Ladder voor duurzame verstedelijking.

In het kader van de regionale woonafspraken is het concept uitwerkingsplan voorgelegd aan de subregio, waar de gemeenten Raalte en Olst-Wijhe toe behoren. Conform de “Regionale Woningbouwprogrammering West Overijssel” is er sprake van een regionaal afgestemd plan (binnen bebouwd gebied) zodra de gemeenten in de subregio de mogelijkheid geboden is mee te denken over het woonplan.

De gemeente Raalte heeft geen opmerkingen over het plan en heeft geconstateerd dat het passend is binnen de woonafspraken. Vanuit de gemeente Raalte kan het plan als afgestemd worden beschouwd.

In de gemeente Olst-Wijhe was reeds bekend dat we in de Rivierenwijk volop aan de slag zijn. De gemeente geeft aan dat het een mooie herstructurering betreft waar de wijk en de stad beter van worden. Vanuit de regionale woonafspraken voorziet de gemeente geen problemen. Wel vraagt de gemeente om tijdig te melden wanneer de ruimte in de lokale programmering op basis van de gemaakte regionale afspraken het maximum nadert. Qua woningmarkt ziet de gemeente geen overlap of spanningsveld met de lokale woningmarkt in Olst-Wijhe.

3.3 Provinciaal en (boven)regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel 2009

De Omgevingsvisie is in juli 2009 vastgesteld als structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. Het betreft het integrale, provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De rode draden van de Omgevingsvisie zijn ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Om de provinciale ambities te bereiken wordt gebruik gemaakt van het uitvoeringsmodel. Deze is weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P335-VG01_0008.jpg"

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie provincie Overijssel

Het uitvoeringsmodel is gebaseerd op de bestuursfilosofie van vitale coalities: met partners een gezamenlijke visie of doel delen en dan ieder in eigen verantwoordelijkheidssfeer in actie komen. Alle uitvoeringsacties zijn te plaatsen in de samenhang van (1) Generieke beleidskeuzes, (2) Ontwikkelings- en beleidsperspectieven en (3) Gebiedskenmerken. De omschreven drie niveaus sturen op basis van een inhoudelijke ontwikkelingsvisie, of, waar en hoe een ruimtelijke ontwikkeling gerealiseerd kan worden.

  • 1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Er wordt onder andere gebruik gemaakt van de SER-ladder. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Andere generieke beleidskeuzes betreffende onder andere reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden en de Ecologische Hoofdstructuur.

Het voorliggende uitwerkingsplan betreft een locatie die in de omgevingsvisie is aangewezen als 'woonwijk'. Bij ontwikkeling in deze gebieden is ruimte mogelijk voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk en gemengde stadsmilieus.

Voor het plangebied Rivierenwijk De Venen geldt dat er sprake is van herstructurering. In totaal blijft het aantal woningen in het herstructureringsgebied nagenoeg gelijk ten opzichte van voor de herstructurering, wel wordt ingezet op het toevoegen van kwaliteit in de zin van het type woningen. Bij het ontwerp van de stedebouwkundige indeling is rekening gehouden met de omgeving. Stedenbouwkundig wordt aangesloten op de bestaande bebouwing in de rest van de wijk.

Beleidsambities

De beleidsambities van de provincie voor dit gebied zijn verwoord in de ontwikkelingsperspectieven. Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief 'Steden als motor', met als aanduiding 'woonwijk'.

Binnen dit ontwikkelingsperspectief is de belangrijkste kwaliteitsambitie de 'brede waaier aan woon-, werk en mixmilieus'. Rond de binnensteden liggen de diverse woonwijken en bedrijventerreinen elk met hun eigen woon-, werk- of gemengd milieu. Herstructurering van de woon-, werk- en voorzieningenmilieus moet deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. In de bestaande woonwijken is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk en gemengde stadsmilieus.

Het ontwikkelen van het plangebied betreft zoals hierboven benoemd een herstructureringsopgave en past daarmee binnen het ontwikkelingsperspectief.

  • 2. Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied kent volgens de Gebiedskenmerkencatalogus de volgende gebiedskenmerken:

  • I. natuurlijke laag :het plangebied ligt binnen de natuurlijke laag van dekzandvlakte en ruggen. De bijbehorende ambitie is de natuurlijke verschillen tussen droog en nat functioneel meer sturend en leefbaar te maken. En daarnaast de strekkingsrichting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen. Nieuwe ontwikkelingen die plaats vinden dragen bij aan het zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen. In het plangebied zijn zichtbare hoogteverschillen aanwezig. Deze zijn echter niet het gevolg van het natuuelijk gevormde landschap. Ten zuiden van het plangebied ligt de Snipperlingsdijk, een dijk die in de 14e eeuw is aangelegd om het gebied ten noorden van deze dijk te kunnen bebouwen. Ten noorden van het plangebied ligt de hoger gelegen spoorlijn. Het ontwerp van Rivierenwijk De Venen houdt wel rekening met deze hoogteverschillen. Vanaf de Snipperlingsdijk rijdt men over de Veenweg het plangebied in. De weg daalt hier geleidelijk en de woningen aan de Veenweg overbruggen het hoogteverschil tussen de dijk en het plangebied in de achtertuinen.
  • II. laag van het agrarisch cultuurlandschap: Het plangebied is in deze laag niet aangeduid.
  • III. stedelijke laag: Het plangebied ligt binnen de bebouwingsschil 1900 - 1955. In deze gebieden is de ambitie om compacte stadskwartieren met de ‘gesloten’ stadsvorm te doorontwikkelen. Functiemix wordt gestimuleerd. Er kan ruimte zijn voor individueel en collectief opdrachtgeverschap. In delen van deze wijken kan er vanuit de (woon)kwaliteit aanleiding zijn voor een belangrijke herstructureringsopgave. Als herstructurering, inbreiding en toevoeging van bebouwing plaats vinden in de individueel ontwikkelde stadswijken van de bebouwingsschil 1900 - 1955, dan dragen deze bij aan behoud, versterking en vernieuwing van de individuele bebouwing met een eigen karakter en uitstraling. Ontwikkelingen voegen zich in maat, schaal en ritme naar de omliggende bebouwing.
    Het voorliggende plan (zie Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan De Venen) is onderdeel van de totale herstructurering van de Rivierenwijk. Met het ontwerp is nadrukkelijk rekening gehouden met het karakter van de bebouwing in de omgeving. Zo zijn er diverse ensembles ontworpen welke aansluiting vinden bij de nabij gelegen bestaande woningen. Het plan past goed binnen de ambitie en richtlijnen van de gebiedskenmerken binnen de stedelijke laag.
  • IV. lust- en leisurelaag: Het plangebied is in deze laag niet aangeduid.

Conclusie 

Het plan past binnen de drie niveaus van het uitvoeringsmodel, (1) Generieke beleidskeuzes, (2) Ontwikkelings- en beleidsperspectieven en (3) Gebiedskenmerken.

Omgevingsverordening

Om het beleid dat is verwoord in de Omgevingsvisie door te laten werken is de Omgevingsverordening opgesteld. De Omgevingsverordening is vastgesteld in juli 2009.

Meer dan in voorgaande verordeningen is het uitgangspunt van de Omgevingsverordening dat er niet méér geregeld wordt dan nodig is voor het beleid, zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. Gemeenten krijgen zoveel mogelijk ruimte om daaraan een nadere invulling te geven. Wat elders geregeld wordt - bijvoorbeeld door het Rijk - wordt niet nog eens dubbel geregeld in deze verordening. Daarmee voorkomt de provincie extra regeldruk.

Het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet' is ook toegepast bij de flexibiliteitbepalingen in deze verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen. Ook heeft de provincie zoveel mogelijk gekozen voor positief geformuleerde voorwaarden. De Omgevingsverordening geeft regels voor:

  • de provinciale adviescommissie (regelt instelling, taken en werkwijze van de Provinciale Commissie voor de Fysieke Leefomgeving);
  • gemeentelijke ruimtelijke plannen (geeft instructies aan gemeenteraden over de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen, afwijkingsbesluiten en beheersverordeningen);
  • grondwaterbescherming, bodemsanering en ontgrondingen (gericht op burgers, bedrijven en instellingen);
  • kwantitatief en kwalitatief waterbeheer (geeft instructies aan Waterschappen);
  • verkeer (regeling voor provinciale wegen en scheepvaartwegen).

Voor onderhavig plangebied is meer specifiek de regeling voor gemeentelijke ruimtelijke plannen van belang. Onderhavig bestemmingsplan sluit aan op de Omgevingsverordening.

Het plangebied maakt geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur, Nationaal Landschap, intrekgebied, grondwaterbeschermingsgebied of primair watergebied.

Het plangebied ligt binnen een dijkring, Dijkring 53 Salland. Dit is een gebied met risico op overstroming. Voor het plangebied geldt dat er weinig urgentie is om beschermende maatregelen te nemen aangezien het gebied langzaam en minder diep onder zal lopen. Wel is aandacht besteed aan een overstromingsrisico, zie hiervoor paragraaf 4.4.5.

Ook ligt het plangebied in de 'boringsvrije zone Salland Diep' in het kader van de drinkwatervoorziening. In het plangebied is het met name van belang rekening te houden met de ligging in het diepe watervoerende pakket in Salland. Het diepe waterhoudende pakket in Salland bevat water van een uitstekende kwaliteit. Teveel water uit dit pakket onttrekken leidt echter tot het optrekken van de zoet/zout grens in de ondergrond. Onttrekkingen uit dit pakket worden alleen toegestaan voor drinkwater en voor industriële toepassingen met hoogwaardige doelen. Met het oog op deze kenmerken kan er alleen sprake zijn van bodemenergiesystemen in het ondiepe pakket (tot 50 m diepte). Hierop is een uitzondering mogelijk voor het installeren van een bodemenergiesysteem, indien op basis van een boring ter plaatse van de voorgenomen activiteit wordt aangetoond dat de slecht doorlatende laag dieper ligt dan vijftig meter onder het maaiveld en de activiteit wordt uitgevoerd tot maximaal de diepte waarop de top van de slecht doorlatende laag is aangetroffen. Voor de exacte bepalingen wordt verwezen naar de Omgevingsverordening Overijssel (Omgevingsverordening Overijssel, paragraaf 3.2.3. Boringsvrije zones, artikel 3.2.3.1. en verder).

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Omgevingsverordening. Er gelden binnen het plangebied geen beperkende voorschriften vanuit de verordening.

3.3.2 Waterbeheerplan Waterschap Drents Overijsselse Delta

Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Wettelijk vastgelegde taken zijn onder andere:

  • een goede bescherming tegen hoogwater: Overstromingen, wateroverlast of droogte voorkomen of beperken. Inwoners kunnen hierdoor op een goede manier wonen en werken. Boeren en natuurbeheerders kunnen goed gebruik maken van de grond.
  • een goed functionerend regionaal watersysteem: Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het water in de volle breedte. Een goede ecologische en chemische kwaliteit van het (oppervlakte)water is belangrijk. Het water is schoon en gezond en inwoners kunnen hiervan genieten. Ook de doelen voor waterkwaliteit die voortvloeien uit Europese wetgeving; de Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van het plan.
  • het zuiveren van afvalwater: Afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties effectief en efficiënt behandelen. Het waterschap probeert niet alleen schadelijke stoffen uit het water te halen, ook is het een ambitie om van deze stoffen nieuwe producten te maken en nieuwe toepassingen te zoeken.

In het waterbeheerplan wordt beschreven hoe het waterschap deze taken wil uitvoeren in de periode 2016-2021. Ook worden in het plan de benodigde maatregelen voorgesteld. Het waterbeheerplan geeft vooral de koers aan voor de komende jaren.

Conclusie

In de watertoets wordt ingegaan op de aspecten die genoemd zijn in het Waterbeheerplan, zoals welk overstromingsrisico in het plangebied geldt, en welk (oppervlakte)water in het plangebied aanwezig is. De watertoets is in het uitwerkingsplan verwerkt in de waterparagraaf, zie paragraaf 4.4. Deze watertoets wordt uitgevoerd in overleg met het waterschap en is daarmee in overeenstemming met het beleid van het waterschap.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurplan Deventer 2025 (2004)

In het structuurplan Deventer 2025 (april 2004) zijn de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer en de gewenste ontwikkelingsrichting in beeld gebracht. Deventer wil ruimte bieden aan voldoende en kwalitatief goede woningen in de nieuwbouw en het bevorderen van de aantrekkelijkheid en gevarieerdheid van de bestaande wijken. De kern van het Structuurplan 2025 wordt gevormd door de ontwikkelingsmodellen voor zowel de korte termijn, de middellange als de lange termijn en het integraal ontwikkelingsperspectief voor Deventer Stad.

In Deventer Stad is stedelijke herstructurering, zowel voor wonen als werken (kantoren en overige bedrijvigheid), één van de belangrijkste opgaven, samen met de ontwikkeling van de verschillende inbreidingslocaties. Inbreiding en stedelijke herstructurering worden zoveel mogelijk gekoppeld aan het versterken van de stedelijke groen- en waterstructuur en het verbeteren van de openbare ruimte.

Conclusie

De Rivierenwijk is in het Structuurplan aangeduid als herstructureringsgebied. Het ontwikkelen van het plan past binnen de kaders die het Structuurplan biedt.

3.4.2 Woonvisie 2008+ (2009), herijking woonvisie (2014), Woningmarktonderzoek 2014 (nov. 2014)

De Woonvisie 2008+ is op 25 maart 2009 vastgesteld door de gemeenteraad. De visie is gebaseerd op de volgende 4 uitgangspunten:

  • 1. Voldoende woningen van goede kwaliteit: De basis hiervoor zijn de prognose van bevolking en huishoudens en de woonwensen zoals die uit de beschikbare onderzoeken blijken.
  • 2. Deventer ongedeelde samenleving: Dit uitgangspunt handhaven wij met kracht ook de komende periode.
  • 3. Keuzevrijheid voor alle inwoners: Juist door de keuzevrijheid voor alle inwoners te garanderen richten wij ons met name op een aantal doelgroepen voor wie die keuzevrijheid vaak niet vanzelfsprekend is.
  • 4. Beschikbaarheid van voldoende sociale huurwoningen: Die beschikbaarheid willen wij in sterke mate realiseren door de doorstroming aan te jagen en de zogenoemde "goedkope scheefheid" te verminderen.

In de Woonvisie 2008+ is de behoefte tussen 2008 en 2018 berekend. Uitkomst van deze berekening is dat er jaarlijks behoefte is aan circa 450 woningen (netto, dus nieuwbouw minus sloop).

Eind 2013 heeft een herijking van de woonvisie plaatsgevonden. In deze herijking is opgenomen dat de uitgangspunten uit de woonvisie wellicht wat algemeen zijn geformuleerd, maar nog wel steeds van toepassing zijn. Kwantitatief is echter de jaarlijkse behoefte aan woningbouw omlaag bijgesteld naar circa 200 tot 335 woningen per jaar. Ook de kwalitatieve vraag wordt in de herijking aan de orde gesteld, wat heeft de Deventer samenleving nodig, wat voor woonstad willen we zijn, in welke vorm (woningen) en op welke plek (wijk). Een van de constateringen is dat de goedkope huursector meer onder druk staat en dat het probleem van scheefwonen aanwezig is.

In november 2014 heeft een woningmarktonderzoek plaatsgevonden. In dit onderzoek is onder andere gekeken naar de samenstelling van de bevolking, de woningvoorraad, verhuisbewegingen en de verhuisgenegenheid. In het onderzoek wordt uitgegaan van het toevoegen van 200 tot 335 woningen per jaar.

Conclusie

Bovengenoemd beleid en onderzoek richt zich onder andere op de kwantitatieve en de kwalitatieve woningbouwbehoefte. Het woningbouwprogramma dat in het plangebied Rivierenwijk De Venen wordt gerealiseerd past zowel kwantitatief als kwalitatief binnen deze beleidsdocumenten. Op de behoefte wordt uitgebreid ingegaan in paragraaf 3.2.3, waar de ontwikkeling wordt getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.4.3 Gemeentelijk waterbeleid

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Waterplan Deventer (2007-2010) en Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2020).

Het Waterplan is een gezamenlijk plan van de in de regio gevestigde waterschappen, waterbedrijf Vitens en de gemeente Deventer. Het plan beschrijft de ambities en de koers voor het waterbeleid in de gemeente Deventer. Het waterplan is nog steeds actueel, maar de werkwijze was omslachtig. De waterpartners hebben daarom gekozen voor een nieuwe overleg- en samenwerkingsstructuur in de vorm van een wateragenda.

Op de wateragenda van Deventer staan een aantal thema’s centraal. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:

  • Veilig en robuust
  • Milieu en gezondheid
  • Beleving, bewustwording en participatie

Doordat de wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken.

De gemeentelijke watertaken komen voort uit 3 zorgplichten:

  • inzameling en transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer)
  • inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater (nieuwe Waterwet)
  • aanpak en voorkomen van grondwaterproblemen in bebouwd gebied (nieuwe Waterwet)

De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan. In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2020 is aangegeven hoe de gemeente met deze zorgplichten omgaat.

Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompjes aangelegd. Het hele systeem zorgt er voor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap voor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de riolering.

Zorgplicht hemelwater: De nieuwe Waterwet gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceelseigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.

Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt. De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceelseigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.

Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.

Conclusie

In de watertoets wordt onder andere ingegaan op de aspecten hemelwater en afvalwater. In paragraaf 4.4 is het resultaat van de watertoets opgenomen. De ontwikkeling past binnen de kaders die gesteld worden in het gemeentelijk waterbeleid.

3.4.4 Groenbeleidsplan (2007)

Het groenbeleidsplan (april 2007) geeft richtlijnen voor de inrichting en het beheer van openbaar groen, inclusief bomen en waterpartijen. De gemeente Deventer ligt op de grens van het rivierenlandschap van de IJssel en het Sallandse dekzandlandschap. Deze ligging zorgt voor een enorme biodiversiteit. Allerlei dieren en (zeldzame) planten vinden hun weg in en om de stad. Het Groenbeleidsplan zorgt ervoor dat deze kenmerken en haar biodiversiteit behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden.

Om in de komende jaren verantwoorde keuzes te kunnen maken is in het groenbeleidsplan een visie op het groen (wat willen we bereiken) verwoord en zijn concrete ambities gedefinieerd.

De groenvisie is: "De gemeente Deventer streeft naar een gevarieerd aanbod van betekenisvol en aantrekkelijk groen. Ze doet dit door in te spelen op de verschillen in ligging, omvang, functie, historische betekenis en gebruikswensen. Dit leidt tot omgevingsbewust ontwerpen en vervolgens tot ontwerpbewust beheren".

De ambities uit het Groenbeleidsplan zijn:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor de toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • inspringen op nieuwe stedelijke ontwikkelingen;
  • een handleiding bieden voor de praktische invoering van de groenvisie in de praktijk.

Conclusie

Bij het ontwerpen van het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met het "omgevings- en beheerbewust ontwerpen". Hierbij is kennis van het landschap, de cultuurhistorie, de stedenbouwkundige structuur, het water, het (gewenste) gebruik en van de (on)mogelijkheden in het beheer gebruikt als input. Bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan is aandacht besteed aan zowel de inrichting als het toekomstige beheer van het groen in de wijk. In het bestemmingsplan is de hoofdgroenstructuur als zodanig bestemd. De uitvoering van het bestemmingsplan zal de realisatie van de doelstellingen in het Groenbeleidsplan niet belemmeren.

3.4.5 Beleidsnota beroep en bedrijf aan huis

De beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis biedt duidelijkheid over wanneer het wel en wanneer het niet mogelijk is een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten thuis kan een positieve uitstraling hebben op de woonomgeving; het kan de wijk of buurt verlevendigen. In sommige gevallen kan het echter ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde activiteit bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich mee brengen. Onderstaande criteria zijn ter voorkoming van deze ongewenste situaties.

Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:

  • er mag geen onevenredige hinder en overlast worden veroorzaakt;
  • uitsluitend categorie 1 bedrijven (volgens VNG-brochure "bedrijf en milieuzonering") zijn toegestaan;
  • er mag geen nadelige invloed zijn op de normale afwikkeling van het verkeer
  • er geen nadelige toename van de parkeerbehoefte ontstaat.
  • het ondergeschikt is aan de woonfunctie: max. 35 % van het vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt tot een maximum van 50 m2;
  • er mag geen horeca, detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  • de persoon die de activiteit uitoefent moet tevens bewoner van het huis zijn;

In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonbestemming onder bepaalde voorwaarden wel een Bed & Breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid, waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijke of de verschijningsvorm van de woningen dient te worden gehandhaafd en het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.

Conclusie

Ook in dit plangebied is de mogelijkheid opgenomen dat bij elke woning een beroep- of bedrijf aan huis kan worden gestart.

3.4.6 Stedenbouwkundig plan De Venen (2016)

Het Stedenbouwkundige plan De Venen vormt de basis van de planontwikkeling en is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. In paragraaf 2.3 wordt uitgebreider ingegaan op het Stedenbouwkundig plan. Deze is in zijn geheel toegevoegd als Bijlage 1 bij deze plantoelichting.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Archeologie / cultuurhistorie en monumenten

4.1.1 Archeologie
4.1.1.1 Inleiding

De archeologische verwachting voor de gemeente Deventer is gebaseerd op de landschappelijke en bodemkundige kenmerken van bekende archeologische vindplaatsen.

Een uitgebreide onderbouwing van de fysisch geografische bouwstenen van de archeologische verwachtingswaarden is te vinden in: Willemse, N.W., L.J. Keunen, L.M.P. van Meijel & T. Bouma, 2013. …Die plaatsen, welke in de Douwelerkolk verdronken zijn… Fysisch- en historisch-geografische bouwstenen voor een archeologische verwachtingskaart van de gemeente Deventer (RAAP Rapport 2571), Weesp.

Vanaf de late middeleeuwen is het verband tussen landschappelijke mogelijkheden en locatiekeuze minder goed puur fysisch geografisch te verklaren, omdat de mens er steeds meer in slaagt de natuur naar zijn hand te zetten. Vanaf deze periode zijn historische bronnen zoals kaarten en geschriften beschikbaar, waardoor veel elementen goed kunnen worden gelokaliseerd. Op de archeologische verwachtingskaart zijn recente archeologische en historische onderzoeksgegevens gecombineerd met de fysisch geografische verwachting ter plekke. Ook bekende verstoringen zijn weergegeven op de archeologische verwachtingskaart.

4.1.1.2 Het archeologiebeleid en de regels in dit bestemmingsplan

De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Deventer. De gemeenteraad heeft de beleidsvrijheid om de beleidsgrenzen te bepalen. Voorwaarde is dat deze grenzen voldoende zijn onderbouwd.

Het archeologiebeleid is op 28 januari 2015 door de raad vastgesteld in de vorm van een beleidskaart en een onderbouwing, zie hiervoor: Vermeulen, B., 2015. Onderbouwing vrijstellingsgrenzen Archeologie. Van verwachting naar beleid (Interne Rapportages Archeologie Deventer 74), Deventer.

Archeologisch onderzoek kan leiden tot aanpassing van de beleidswaarden van een gebied. De beleidskaart wordt zo nodig tussentijds geactualiseerd, op basis van de selectiebesluiten van het bevoegd gezag.

De archeologische beleidskaart vormt de basis voor de dubbelbestemmingen Waarde – Archeologie, zoals die in het bestemmingsplan zijn gehanteerd. In het bestemmingsplangebied Rivierenwijk De Venen gelden de beleidswaarden '1, 3 en 4' (zie onderstaande afbeelding).

De beleidswaarden zijn vertaald in de regels van dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn dubbelbestemmingen Waarde Archeologie opgenomen voor de gebieden die op de beleidskaart een beleidswaarde 2 of hoger kennen. Er is voor gekozen om aan gebieden met beleidswaarde 'Archeologie 1' geen dubbelbestemming toe te kennen.

Waarde-archeologie 1 

Voor de gebieden met een lage verwachtingswaarde (beleidswaarde '1') is de kans dat een bodemingreep het bodemarchief verstoort door de lage dichtheid aan vindplaatsen en de veelal relatief kleine oppervlakte van die vindplaatsen, zeer klein. Eigenlijk komt dit type resten vooral aan het licht bij archeologische begeleiding van grootschalige werkzaamheden. Daarom is voor deze beleidswaarde een vrijstellingsoppervlakte van 10.000 m² gehanteerd. Boven de 10.000 m2 geldt een meldingsplicht. Dit type omvangrijke werkzaamheden is over het algemeen ruim op tijd bekend bij de gemeente. Een dubbelbestemming is daarmee een relatief zwaar middel dat voor deze groep leidt tot onnodige administratieve last. Er wordt daarom voor deze ingrepen actief contact gezocht met de initiatiefnemer met het verzoek om medewerking te verlenen aan een archeologische waarneming tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. Op deze manier kan de archeologische verwachting steekproefsgewijs gecontroleerd worden.

Waarde - Archeologie 3

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 200 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 200 m² en 500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Waarde - Archeologie 4

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 100 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 100 m² en 200 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 200 m² en dieper dan 0,5 m dient bij een aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

4.1.1.3 Uitsnede beleidskaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P335-VG01_0009.png"

Het bestemmingsplangebied op de archeologische beleidskaart 2015

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P335-VG01_0010.png"

4.1.2 Cultuurhistorie en monumenten

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische aspecten aanwezig. Ook zijn er geen Rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig.

4.2 Milieu-aspecten

Het onderhavige bestemmingsplan is, ondanks het conserverende karakter, getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • risico/veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid.
4.2.1 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we enerzijds het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen. Anderzijds worden milieugevoelige functies als wonen en recreëren beoordeeld. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Deventer de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.

Toetsing

De directe omgeving van het plangebied bestaat uit woongebieden met daarbij behorende wijkgebonden bedrijfsmatige maatschappelijke- en horeca-voorzieningen. Daarnaast worden er in enkele woningen bedrijfsmatige activiteiten ontplooid die onder de noemer “Bedrijf en beroep aan huis” vallen. Genoemde functie hebben een lage milieucategorie en zijn passend in de woonomgeving en gaan derhalve goed samen met het beoogde bouwplan voor De Venen Rivierenwijk.

Ten zuiden van het plangebied ligt het bedrijventerrein Bergweide. Voor het bestemmingsplan voor dit bedrijventerrein is de systematiek van 'inwaarts zoneren' toegepast. Dat wil zeggen dat de lichtere milieucategorieën aan de randen van het bedrijventerrein zijn bestemd en de zwaardere categorieën verder weg van de omliggende woonwijken zijn bestemd. Hiermee is een voldoende afstand planologisch vastgelegd tussen bedrijven en woonwijken. Daar waar bij bestaande bedrijven niet aan de VNG richtafstanden voldaan kon worden, zijn maatwerkbestemmingen aan de betreffende percelen gekoppeld en is eventueel met maatwerkvoorschriften een acceptabel woon- en leefmilieu voor de woonwijken vastgelegd. Het bedrijventerrein is een geluidgezoneerd bedrijventerrein. Alle bedrijven tezamen mogen niet meer dan 50 dB(A) aan geluid produceren op de zonegrens. Daarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai volgens de Wet geluidhinder. Dit aspect is nader toegelicht onder het aspect geluid, evenals het aspect geluid van het nabij gelegen spoorwegemplacement.

In het bestemmingsplan 'Bergweide, Kloosterlanden-Hanzepark, Veenoord' is een voorzorgvoorziening opgenomen dat beperking stelt aan nieuwvestiging van geur emitterende bedrijven. Het stand-still principe volgens de regeling in het bestemmingsplan moet voorkomen dat er naast bestaande geur emitterende bedrijven een extra geurlast ontstaat op omliggende woonwijken, waaronder de Rivierenwijk.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.2 Geluid

In het kader van de planontwikkeling voor De Venen is de geluidssituatie ter plaatse onderzocht. Hiertoe is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door buroDB, rapportage met kenmerk RPT16201604-03, datum 21 december 2016 (Bijlage 3). Het plangebied is gelegen tussen de Snipperlingsdijk, de Veenweg en de spoorbaan tussen Deventer en Enschede/Zutphen. Ten noorden van het plangebied ligt het spoorwegemplacement van Deventer en ten zuiden het van een wettelijke geluidszone voorziene bedrijventerrein Bergweide.

Wettelijke kaders

Verkeerslawaai

In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat alle wegen een geluidszone hebben. Dit is de zone langs een weg waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Uitzondering hierop zijn de wegen:

  • die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/h.

De breedte van de zone hangt af van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk dan wel buitenstedelijk gebied.

'Nieuwe situaties'

Volgens de Wet geluidhinder dient bij de realisatie van een nieuwe weg en/of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszones van de wegen, onderzoek plaats te vinden naar de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige bestemmingen. Hierbij geldt een voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting van 48 dB.

Buiten de 48 dB-contour zijn nieuwe woningen zonder meer te realiseren. Indien binnen de 48 dB-contour woningen worden gerealiseerd dient eerst te worden aangetoond dat de geluidsbelasting van de nieuwe woningen de waarde van 48 dB niet overschrijdt. Voor de buurtstraten met 30 km/u geldt formeel dat deze geen zone hebben en dat binnen de 48 dB-contour woningen geprojecteerd kunnen worden.

Wanneer langs de zoneplichtige wegen hogere geluidsniveaus voorkomen dan de voorkeursgrenswaarde, dient eerst onderzoek te worden uitgevoerd naar maatregelen om te hoge geluidsniveaus te reduceren. Als het toepassen van geluidsreducerende maatregelen niet doeltreffend is, of overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, kan uiteindelijk door het college van B & W een hogere grenswaarde voor de nieuw te projecteren woningen worden vastgesteld.

Binnen de bebouwde kom is ontheffing mogelijk wanneer de woningen:

  • in een dorps- of stadsvernieuwingsplan worden opgenomen, of
  • door de gekozen situering of bouwvorm een doelmatige akoestisch afscherming gaan vervullen voor andere woningen (het aantal afgeschermde woningen moet gelijk of groter zijn dan het aantal afschermende woningen), of
  • ter plaatse noodzakelijk zijn om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid, of
  • door de gekozen situering een open plaats tussen aanwezige bebouwing opvullen, of
  • ter plaatse gesitueerd worden als vervanging van bestaande bebouwing.

Uit het onderzoek moet blijken met welke geluidsbeperkende maatregelen de voorkeursgrenswaarde bereikt kan worden. Ook moet op basis van de rekenresultaten worden aangetoond waarom deze maatregelen niet kunnen worden toegepast.

Tenslotte stelt het bouwbesluit in het geval van een hogere grenswaarde ook eisen met betrekking tot het geluidsniveau in de geluidsgevoelige vertrekken van woningen. De grenswaarde voor het binnenniveau van de woningen bedraagt hierbij in de meeste gevallen 33 dB.

Voor de 30 km/uur-wegen is het niet nodig om de geluidsbelasting te toetsen aan de wettelijke normen. Voor deze wegen wordt onderzocht en beoordeeld of de te verwachten geluidsbelasting zal voldoen aan de uitgangspunten voor een goede ruimtelijke ordening. Bij de beoordeling daarvan is aangesloten op de geluidsclassificatie volgens de 'methode Miedema'. Hierin is een beoordeling van het leefklimaat opgenomen waarbij wordt gewerkt met een Milieu Kwaliteits Maat (MKM). Deze MKM is gebaseerd op de classificatie van de berekende gecumuleerde geluidsbelasting.

De beoordeling vindt plaats op basis van de totale, gecumuleerde geluidsbelasting, zonder toepassing van reductie(s) op de berekende waarden. Bij een geluidsbelasting tot en met 55 dB is sprake van een redelijke tot goede milieukwaliteit. Gesteld kan worden dat bij het realiseren van nieuwe woningen binnen deze geluidsklasse sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Railverkeerslawaai

De onderzoekslocatie is gelegen in de buurt van de spoorbaan tussen Deventer en Enschede/Zutphen. Deze spoorbaan maakt onderdeel uit van het hoofdspoorwegennet en staat op de geluidsplafondkaart Spoor, als bedoeld in artikel 11.17 van de Wet milieubeheer.

Voor spoorlijnen zijn geluidproductieplafonds (GPP's) vastgesteld en de spoorlijnen hebben een wettelijk aandachtsgebied (geluidszone).

De voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai is 55 dB. Wanneer blijkt dat aan deze waarde niet kan worden voldaan moet nader onderzoek worden uitgevoerd en dienen mogelijke geluidsbeperkende maatregelen te worden onderzocht. Wanneer toepassing van deze maatregelen niet doelmatig blijkt, of onvoldoende effect heeft, is ontheffing van de voorkeursgrenswaarde mogelijk. Voor railverkeer is een maximaal vast te stellen grenswaarde ('ontheffing') mogelijk van 68 dB.

Industrielawaai

Ten aanzien van het aspect industrielawaai zijn twee geluidsbronnen mogelijk van belang: het ten zuiden van het plangebied gelegen bedrijventerrein Bergweide en het ten noorden van het plangebied gelegen spoorwegemplacement van Deventer.

Een deel van de geplande nieuwbouw ligt binnen de 50 dB(A)-geluidszone van bedrijventerrein Bergweide. Het aan de noordzijde van het plangebied gelegen spoorwegemplacement heeft geen wettelijke geluidszone maar bezit een milieuvergunning die dateert uit 1997. De bestaande eerstelijns bebouwing aan de Oude Bathmenseweg geeft een begrenzing aan de activiteiten van het emplacement. Bij de ontwikkeling van De Venen wordt ten opzichte van het emplacement geen nieuwe eerstelijns bebouwing gerealiseerd die dichter bij het spoor komt. Voor de nieuw te projecteren woningen geld dat aannemelijk is dat een acceptabel woon- en leefklimaat geboden wordt. Voldoende aannemelijk is dat de bedrijfsvoering van het emplacement met de beoogde ontwikkeling niet wordt beperkt.

Onderzoek en resultaten

In het kader van de planontwikkeling voor De Venen is de geluidssituatie onderzocht. Hiertoe is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door buroDB, rapportage met kenmerk RPT16201604-03, datum 21 december 2016 (Bijlage 3). In de bijlage bij deze notitie is een overzicht opgenomen van de waarneempunten.

Resultaten geluidsberekeningen verkeerslawaai

De te verwachten geluidsbelasting vanwege het verkeer op de Snipperlingsdijk levert bij 15 waarneempunten een overschrijding op van de voorkeursgrenswaarde. De hoogste geluidsbelasting bedraagt 57 dB. Ten gevolge van het verkeer op de Veenweg wordt de voorkeursgrenswaarde eveneens overschreden. De hoogste geluidsbelasting bedraagt 55 dB.

De berekende geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de wegen met een snelheidsregime van 30 km/u geeft aan dat de hoogste geluidsbelasting 55 dB bedraagt (waarde zonder toepassing reductie art 110g Wgh), deze waarde treedt op aan de kopgevel van de woning op de hoek van de Oude Bathmenseweg en de Schipbeekstraat.

Resultaten geluidsberekeningen railverkeerslawaai

De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van het railverkeer bedraagt 55 dB. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai van 55 dB.

Resultaten geluidsberekeningen industrielawaai

De geluidsbelasting op de (zuid)gevels van de te realiseren appartementen bedraagt 53 dB(A). Op het hoge appartementengebouw (B) bedraagt de hoogste geluidsbelasting 54 dB(A). Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) overschreden. De maximaal vast te stellen hogere grenswaarde van 55 dB(A) wordt niet overschreden.

Geluidsbeperkende maatregelen

Voor de voorkeursgrenswaardeoverschrijding van industrielawaai zijn in het kader van de planontwikkeling geen geluidsbeperkende maatregelen te voorzien. Hiervoor zal een hogere grenswaarde ('ontheffing') moeten worden vastgesteld.

Voor de geconstateerde overschrijding van de voorkeursgrenswaarde voor het aspect verkeerslawaai is onderzocht met welke maatregelen kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Het toepassen van een stillere wegdekverharding op de Snipperlingsdijk en de Veenweg leidt er toe dat de geluidsbelasting afneemt tot 51 dB langs de Veenweg en 53 dB tot de Snipperlingsdijk. Deze geluidsbeperkende maatregel is niet toereikend om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Het effect van geluidsafschermende maatregelen langs deze wegen is eveneens onderzocht, maar om reden van stedenbouwkundige, verkeerskundige en financiële aard is deze maatregel niet toepasbaar.

Vaststellen hogere grenswaarde

Voor het geluid, afkomstig van zowel de Veenweg als de Snipperlingsdijk, dient een hogere grenswaarde te worden vastgesteld. Bij de Veenweg gaat het om 3 grondgebonden woningen; bij de Snipperlingsdijk gaat het om 17 grondgebonden woningen en alle, naar de zuidzijde (wegzijde) gerichte appartementen.

Voor alle grondgebonden woningen geldt dat deze beschikken over een geluidsluwe gevel. Hiermee wordt voldaan aan het hogere grenswaarden beleid van de gemeente Deventer. Voor de appartementen geldt dat dit afhankelijk is van de indeling van de appartementengebouwen. Die indeling was ten tijde van de uitvoering van het akoestisch onderzoek nog niet bekend.

Voor de appartementen is, naast een hogere grenswaarde voor verkeerslawaai, ook een hogere grenswaarde nodig voor het aspect industrielawaai.

Voor de woningen is de gecumuleerde geluidswaarde bepaald. Deze gecumuleerde geluidsbelasting wordt aanvaardbaar geacht.

Voor de woningen waarvoor een hogere grenswaarde wordt vastgesteld geldt een eis aan het binnenniveau voor nieuw te projecteren woningen van 33 dB. De geluidswering van de gevels moet voldoende zijn om te voldoen aan deze waarde. Het onderzoek naar de benodigde geluidswering van de gevels dient uit te gaan van de gecumuleerde geluidsbelasting.

Conclusie

In het kader van de planontwikkeling voor het bestemmingsplan Rivierenwijk De Venen zullen hogere grenswaarden vastgesteld moeten worden voor wegverkeerslawaai alsmede industrielawaai. Het ontwerpbesluit hogere grenswaarden heeft gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegen.

Gedurende de termijn van ter inzagelegging zijn geen zienswijzen ingediend tegen het ontwerp-besluit Hogere Grenswaarde. Het besluit tot het verlenen van de hogere grenswaarde is genomen op 20 april 2017.

4.2.3 Trillingen

Het plangebied ligt ten zuiden van de spoorbaan Deventer-Almelo.

De meest nabije woningen binnen het plangebied bevinden zich op ca. 100 m afstand van het doorgaande spoor. Binnen het kader van NaNov geluidschermen project is er in opdracht van ProRail voor Oost Nederland trillingsonderzoek uitgevoerd (DPA Cauberg-Huygen, NaNov trillingsonderzoek, d.d. 22 september 2015). Uit dit onderzoek blijkt dat op een aantal locaties niet voldaan wordt aan de streefwaarde uit de Richtlijn B “Hinder voor personen in gebouwen door trillingen” van de Stichting Bouwresearch (SBR Richtlijn-B). In het NaNov onderzoek zijn ook contourafstanden vastgesteld van de streefwaarden uit de SBR Richtlijn-B op basis van een prognose voor 2030. Deze contouren bevinden zich op minder dan 100 m van het spoor.

Gezien het NaNov trillingsonderzoek en de afstand van de meest nabij gelegen woningen tot de doorgaande sporen is het niet zeer aannemelijk dat de richtwaarde van de SBR-richtlijn B overschreden zullen worden. Trillingshinder is echter niet uit te sluiten, afhankelijk van de lokale ondergrond en fysische eigenschappen van de woningen.

Daarom is het van belang dat er voor het bouwkundig ontwerp van woningen nader onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen trillingshinder met specifieke maatregelen.

Een mogelijke maatregel is het verhogen van de massa van de vloeren van de geprojecteerde woningen. De te nemen maatregelen moeten ervoor zorgen dat Vmax niet hoger dan de voelbaarheidsgrens van 0,1 uitkomt.

Voor het bestemmingsplan is het voldoende om zekerheid te hebben dat de trillingsterkten in de geplande woningen tot acceptabele niveaus kunnen worden gereduceerd.

In de planregels van de bestemming Wonen wordt een bepaling opgenomen dat er slechts mag worden gebouwd nadat is vastgesteld dat er maatregelen genomen zijn tegen trillingshinder, die ervoor zorgen dat Vmax niet hoger uitkomt dan de voelbaarheidsgrens van 0,1. Het gaat hierbij om gebouwen waarin gevoelige functies gevestigd kunnen worden. Bijgebouwen zoals garages en tuinhuisjes worden hier niet mee bedoeld.

Er wordt geadviseerd om bij het aanvragen van de omgevingsvergunning ook een onderzoek aan te leveren waarin aangetoond wordt tot welke afstand van het spoor er maatregelen uitgevoerd moeten worden bij de nieuwe woningen en welke maatregelen dat dan zijn.

4.2.4 Bodem

Voordat een nieuw bestemmingsplan kan worden vastgesteld, dient te worden nagegaan of de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Onderzoek

Voor het moederplan bestemmingsplan Centraal gebied Rivierenwijk is een historisch onderzoek (Acorius, projectcode AD507RE01, d.d. 10 maart 2008) uitgevoerd. In het historisch bodemonderzoek is aangegeven waar binnen het totale gebied van de herstructurering van de Rivierenwijk voor bodemverontreiniging verdachte activiteiten hebben plaatsgevonden. Binnen het plangebied voor De Venen bevindt zich de voormalige locatie Schipbeekstraat 2. Op basis van het historisch onderzoek en het milieuvergunningenbestand heeft op de locatie een ondergrondse tank gelegen. De tank is vermoedelijk niet meer aanwezig maar is wel verdacht voor de aanwezigheid van een verontreiniging.

Binnen het plangebied zijn op de volgende locaties een aantal onderzoeken uitgevoerd:

  • Merwedestraat 4;
  • Veenweg 103-105.

Onderstaand zijn de conclusies uit de meest actuele bodemonderzoeken op deze locaties weergegeven.

Op de locatie Merwedestraat 4 is in 2014 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Lycens (project 2014.0172). De belangrijkste resultaten van het onderzoek zijn:

  • 1. Zintuiglijk zijn in de bovengrond sporen tot matige bijmengingen met puin aangetroffen;
  • 2. In de bovengrond is een matig verhoogd gehalte aan PAK aangetoond. Het aangetoonde gehalte overschrijdt de toetsingswaarde voor nader onderzoek. Daarnaast zijn licht verhoogde gehalten aan lood, zink en minerale olie aangetoond. De aangetoonde licht verhoogde gehalten overschrijden de achtergrondwaarden en blijven beneden de toetsingswaarden voor nader onderzoek;
  • 3. In de ondergrond zijn, van de geanalyseerde parameters, geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden;
  • 4. In het grondwater is een licht verhoogde gehalte aan barium aangetoond. Het aangetoonde gehalte overschrijdt de streefwaarde en blijft beneden de toetsingswaarde voor nader onderzoek. Van de overig geanalyseerde parameters zijn geen gehalten aangetoond boven de streefwaarden.

Op de locatie Veenweg 103-105 is in 2009 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Hunneman Milieu-Advies, projectnummer 2009.203). De belangrijkste resultaten van dit onderzoek zijn:

  • 1. In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan PAK en minerale olie aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden de streefwaarden en blijven beneden de toetsingswaarden voor nader onderzoek. Van de overig geanalyseerde parameters zijn geen gehalten aangetoond boven de streefwaarden;
  • 2. In de ondergrond zijn een sterk verhoogd gehalte aan lood, een matig verhoogd gehalte aan zink en licht verhoogde gehalten aan barium, koper, kwik, PAK, PCB en minerale olie aangetoond. Het aangetoonde gehalte aan lood overschrijdt de interventiewaarde en het gehalte aan zink de toetsingswaarde voor nader onderzoek.
  • 3. In het grondwater is een licht verhoogde gehalte aan barium aangetoond. Het aangetoonde gehalte overschrijdt de streefwaarde en blijft beneden de toetsingswaarde voor nader onderzoek. Van de overig geanalyseerde parameters zijn geen gehalten aangetoond boven de streefwaarden.


Conclusie ruimtelijke procedure

Binnen het plangebied is een voor bodemverontreiniging verdachte activiteit (tank tpv Schipbeekstraat 2) uitgevoerd en zijn 2 deellocaties waar mogelijk sprake is van een verontreiniging. Het is nodig om ter plaatse van de verdachte activiteit een onderzoek uit te voeren volgens de NEN-5740.

Conclusie omgevingsvergunning, activiteit bouw
Voor de bouw van de beoogde woningen binnen het plangebied is op basis van de bouwverordening een verkennend bodemonderzoek volgens de NEN-5740 nodig. Voor grondverzet dient rekening te worden gehouden met de regels uit het Besluit bodemkwaliteit.

4.2.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is titel 5.2: luchtkwaliteitseisen van de gewijzigde Wet milieubeheer (de 'Wet luchtkwaliteit') in werking getreden (Stb. 2007, 414). De regelgeving is uitgewerkt in de onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen.

Op landelijk niveau kunnen fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) knelpunten opleveren. De concentraties van de overige stoffen die op grond van de 'Wet luchtkwaliteit' getoetst dienen te worden voldoen aan de grenswaarden, zie Preliminary assessment of air quality, RIVM nr. 756021005 voor lood (Pb) en zwaveldioxide (SO2) en nr. 756021007 voor koolmonoxide (CO) en benzeen. Om deze reden zijn deze stoffen verder buiten beschouwing gelaten.

Voor de stoffen NO2 en PM10 zijn in de Wet luchtkwaliteit grenswaarden gesteld voor de jaargemiddeldeconcentratie van 40 µg/m3. Voor PM2,5 geldt een norm van 25 µg/m3 voor de jaargemiddeldeconcentratie. Daarnaast geldt een grenswaarde van de uurgemiddelde concentratie voor NO2 van 200 µg/m3 die maximaal 18 keer per jaar mag worden overschreden en een grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde concentratie voor PM10 (50 µg/m3) die maximaal 35 dagen per jaar mag worden overschreden.

De grenswaarde voor het uurgemiddelde van NO2 wordt in Nederland alléén langs zeer drukke verkeerswegen meerdere malen overschreden. Het komt in Nederland niet voor dat deze grenswaarde vaker dan 18 keer per jaar wordt overschreden.

Niet in betekenende mate (NIBM)

Bij invoering van de 'Wet luchtkwaliteit' is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) geïntroduceerd. Wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit is toetsing aan de grenswaarden niet meer nodig. De voorgenomen ontwikkeling is dan inpasbaar op basis van artikel 5.16 lid 1c van de Wet milieubeheer. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3 % van de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 en NO2. Dit komt neer op een maximale bijdrage van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. Dit betekent dat wanneer aangetoond kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet meer dan 1,2 µg/m3 bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie van beide stoffen, het project niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden en inpasbaar is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit.

Bepaling luchtkwaliteit langs wegen

Om de luchtkwaliteit ter plaatse te bepalen wordt in eerste instantie aansluiting gezocht bij de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma voor verbetering van de Luchtkwaliteit). De meest recente gegevens (Monitoring NSL 2015) zijn gehanteerd. De gepresenteerde concentraties zijn voor het monitoringsjaar 2015. De monitoringsgegevens voor het jaar 2016 zijn nog niet beschikbaar.

In de Monitoringstool zijn voor de gemeente Deventer rekenpunten opgenomen langs de hoofdinfrastructuur. Voor de onderhavige situatie is het rekenpunt 80874 beschouwd, gesitueerd langs de Snipperlingsdijk ten zuiden van de ontwikkellocatie. Voor de te ontwikkelen woningen is dit rekenpunt het meest nabijgelegen. Uit de gegevens voor rekenpunt 80874 blijkt dat in het monitoringsjaar 2015 de concentratie voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) ter plaatse 19, respectievelijke 22 µg/m3 bedraagt. In het prognosejaar 2020 bedragen de concentraties 18 respectievelijk 20 µg/m3, in het jaar 2030 bedragen de concentraties 12 respectievelijk 18 µg/m3. Voor fijn stof (PM2,5) bedraagt in het prognosejaar 2015 de concentratie 11 µg/m3, in het jaar 2020 bedraagt de concentratie 12 µg/m3 en in het prognosejaar 2030 bedraagt de concentratie 10 µg/m3. In alle prognosejaren wordt voldaan aan de grenswaarde, die voor de stoffen NO2 en PM10 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie bedraagt en die voor PM2,5 25 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie bedraagt.

Bepaling of de ontwikkeling al dan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit

De ontwikkeling genereert zelf ook verkeer. Voor onderhavige ontwikkeling is uitgegaan van een verkeersproductie van 6 ritten per woning per etmaal. Bij 99 nieuw te realiseren woningen bedraagt de verkeersgenererende werking 600 motorvoertuigen per etmaal. Uit de berekeningen met gebruikmaking van de 'NIBM-tool' blijkt dat géén sprake zal zijn van een bijdrage aan de luchtkwaliteit die in betekenende mate is. De concentraties blijven ruimschoots onder de grenswaarde van 40 µg/m3. Het aantal overschrijdingsdagen voor PM10 bedraagt maximaal 8 dagen. De concentratie voor fijn stof (PM2,5) bedraagt 11 µg/m3. Ook hier wordt ruimschoots voldaan aan de norm, die 25 µg/m3 bedraagt. Voor de prognosejaren 2020 en 2030 zijn eveneens de concentraties beschouwd. Te zien is dat de concentraties van voornoemde stoffen verder zullen afnemen.

Toets NIBM

Opgemerkt wordt dat de grenswaarden voor de beschouwde stoffen niet worden, of zullen worden, overschreden. Formeel is een toetsing of de ontwikkeling al dan niet in betekenende mate zal bijdragen aan de luchtkwaliteit niet noodzakelijk. Voor de ontwikkeling van de nieuwe ontwikkelingen heeft een onderzoek plaatsgevonden of deze ontwikkeling al dan niet in betekenende mate ('NIBM') bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse.

Bij besluitvorming over luchtkwaliteit is een plan reeds inpasbaar als de verslechtering van de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' (NIBM) is. Van bepaalde projecten is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de '3% grens' niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) en bedraagt 1,2 µg/m3.


Op grond van de analyse met de NIBM-tool kan worden geconcludeerd dat in het prognosejaar 2015 de ontwikkeling niet in betekenende mate zal bijdragen. Ook in de prognosejaren 2020 en 2030 zal de activiteit niet in betekenende mate bijdragen.

De stof PM2,5 is niet opgenomen in deze NIBM-tool. Hierdoor kan niet rechtstreeks worden aangegeven of en in hoeverre onderhavige ontwikkeling bezwaren ontmoet vanwege de stof PM2,5.
Omdat met de ontwikkeling aan de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden kan op basis van elders in Deventer uitgevoerd onderzoek aannemelijk worden gemaakt dat in dat geval voor de stof PM2,5 de grenswaarde eveneens niet wordt overschreden.

Conclusie

Uit de monitoringstool van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma voor verbetering van de Luchtkwaliteit) blijkt dat de concentratie voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) na ontwikkeling van 99 woningen in het plangebied De Venen ter plaatse 20 tot 22 µg/m3 te bedragen. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarde van 40 µg/m3. Voor de ontwikkeling heeft een afweging plaatsgevonden of deze ontwikkeling al dan niet in betekenende mate ('NIBM') bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse. Op grond van de analyse met de NIBM-tool kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling niet in betekenende mate zal bijdragen aan de luchtkwaliteit. Op grond van het uitgevoerde onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit kan worden geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de inpasbaarheid van het plan.

4.2.6 Externe veiligheid

Algemeen

De regelgeving op het gebied van externe veiligheid beoogt om een minimaal veiligheidsniveau de garanderen voor de burger voor wat betreft risico's van opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Hiervoor zijn normen opgenomen in de regelgeving op dit gebied in de vorm van het plaatsgebonden risico, dat is de kans van één op de miljoen jaar op overlijden ten gevolge van een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen op een bepaalde plaats, en de zogenaamde “oriënterende waarde” van het groepsrisico, de kans op overlijden van een groep mensen ten gevolge van een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen. Daarbij geldt, hoe groter de groep, hoe kleiner de kans mag zijn dat dit ongeval kan plaatsvinden. Voor de verschillende typen risicobronnen is regelgeving vastgesteld. Voor bedrijven is de normstelling vastgesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, voor transportassen voor vervoer van gevaarlijke stoffen in het Besluit externe veiligheid transportroutes.

Twee risicobronnen zijn relevant voor dit plan. Dat zijn de rangeerhandelingen op het spoorwegemplacement Deventer Goederen en daarmee samenhangend het doorgaand spoorverkeer met gevaarlijke stoffen door de stad Deventer. In de regelgeving wordt dit als twee afzonderlijke risicobronnen beschouwd. Er zijn verder geen andere risicobronnen die relevant zijn voor dit plan.

Gemeentelijk extern veiligheidsbeleid

Op 30 september 2015 is door de Raad de “Omgevingsvisie externe veiligheid Deventer 2015” vastgesteld. In die nota is de ambitie vastgelegd wat betreft het veiligheidniveau wat moet worden nagestreefd per deelgebied in Deventer. Voor het gebied wat dit bestemmingsplan bestrijkt is in de omgevingsvisie het ambitieniveau “Ruimte voor wonen” vastgelegd. Aan dit ambitieniveau wordt voldaan.

Het ambitieniveau is samengevat in de onderstaande tabel:

  Overschrijding grenswaarde PR (10-6) voor kwetsbare objecten
 
Overschrijding richtwaarde PR (10-6) voor beperkt kwetsbare objecten   Overschrijding oriënterende waarde (OW) groepsrisico   Toename groepsrisico  
Woongebieden   Niet acceptabel   Nieuw: Niet acceptabel Bestaand: Niet wenselijk, indien mogelijk verbeteren   Niet acceptabel   Acceptabel onder optimaal planontwerp zonder nieuwe risicobron.  

Goederenemplacement

Op 30 meter van het plangebied ligt het spoorwegemplacement waar met gevaarlijke stoffen wordt gerangeerd. Het dichtstbijzijnde spoor daarvan ligt op 60 meter van het plangebied. Van het emplacement zijn de risico's voor de Rivierenwijk door middel van een kwantitatieve risicoanalyse onderzocht (rapport QRA Rivierenwijk Deventer van RoyalHaskoningDHV augustus 2013 versie 1.1, zie Bijlage 4). Dit rapport behandelt het totaal aan ruimtelijke ontwikkelingen in de gehele Rivierenwijk waar dit bestemmingsplan onderdeel van uitmaakt. Het rapport behandeld de begin- tussen- en eindsituatie voor de revitalisering van de Rivierenwijk. In de afbeeldingen van de begin- en de eindsituatie is de verandering van ruimtegebruik voor het onderhavige bestemmingsplan zichtbaar gemaakt. Voor het emplacement wordt geen PR 10-6 plaatsgebonden risicocontour berekend en is dan ook geen belemmering voor dit plan. Het groepsrisico van de gehele Rivierenwijk neemt ten opzichte van de beginsituatie fractioneel af van 0,4435 naar 0,4425 maal de oriënterende waarde.

Spoorvervoer van gevaarlijke stoffen

Op 100 meter afstand van het plangebied ligt het spoor Deventer – Apeldoorn waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het doorgaande spoorvervoer ter hoogte van het plangebied bevat de vervoersstroom komend uit Apeldoorn en de doorgaande vervoersstroom richting Zwolle. Het Basisnet spoor vermeldt voor de vervoersstroom naar Zwolle uitsluitend ketelwagens met brandbare vloeistoffen. De vervoerstroom uit Apeldoorn vermeld naast brandbare vloeistoffen 10 ketelwagens met brandbaar gas (LPG) op jaarbasis. Het effectgebied bij een ongeval van brandbare vloeistoffen blijft ruimt buiten het plangebied. Het effectgebied van brandbaar gas reikt wel over het plangebied. Dit aantal ketelwagens is zodanig klein dat het samen met de brandbare vloeistoffen in de risicoberekeningen geen groepsrisico veroorzaakt. Er is tevens geen plaatsgebonden risicocontour als gevolg van dit doorgaande spoorverkeer dat een belemmering zou kunnen vormen voor dit plan.

Advies van de Veiligheidsregio IJsselland

De Veiligheidsregio IJsselland is vroegtijdig bij het stedenbouwkundig plan van de Rivierenwijk betrokken. De adviezen per brief van 12 augustus 2012 zijn verwerkt in het masterplan voor de gehele Rivierenwijk. Onderhavig bestemmingsplan 'Rivierenwijk De Venen' voldoet aan de gemaakte afspraken over inrichting van het plangebied. Hieronder wordt ingegaan op de voor dit bestemmingsplan relevante adviezen.

Bestrijdbaarheid

Sinds 2015 is de bluswatervoorziening ten behoeve van het spoorwegemplacement sterk verbeterd. Deze verbetering is tot stand gekomen door investeringen van ProRail in overleg met de Veiligheidsregio IJsselland. Op het emplacement zijn nu 3 geboorde putten met blusmonitoren aanwezig die permanent bluswater kunnen leveren. Tevens is een vaste blusleiding aangelegd komend vanaf de Holterkolk en aangesloten op een vierde blusmonitor. Het emplacement beschikt over twee windrichtingonafhankelijke toeritten.

Zelfredzaamheid

Gezien de lage risico's is er geen aanleiding om speciale maatregelen te treffen aan de woningen om de zelfredzaamheid te verhogen. Advies is wel om de centrale mechanische ventilatie van de woningen uitschakelbaar te maken zodat de woning geschikt is als schuilplek. Het plangebied sluit aan op een fijnmazig wegennet waardoor van de risicobron af kan worden gevlucht in verschillende richtingen. Ontvluchting van het plangebied is in meerdere richtingen mogelijk.

Het gehele plangebied is voorzien van voldoende sirenedekking zodat de alarmering in de wijk goed hoorbaar is. Risicocommunicatie ten behoeve van de bewoners vindt buiten dit planproces plaats.

Bereikbaarheid

De bereikbaarheid van het plangebied voldoet aan het gemeentelijk beleid op het gebied van prioriteitswegen voor de hulpdiensten. Het plangebied is bereikbaar voor de hulpdiensten via twee routes. Een route via de Veenweg aan de westzijde van het plangebied en aan de oostzijde via de Snipperlingsdijk. Het plangebied ligt op korte afstand van de brandweerkazerne. De aanrijtijd naar het plangebied is daarmee zeer kort te noemen.

Eindafweging

Het plangebied betreft een klein onderdeel van de Rivierenwijk. De afwegingen op het gebied van externe veiligheid hebben plaatsgevonden bij de inrichting van de gehele vernieuwde Rivierenwijk. Het onderhavige bestemmingsplan sluit als klein onderdeel daarop aan.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavige ontwikkeling.

4.2.7 Ecologie

Algemeen

Vanuit het oogpunt van natuurwetgeving is een aantal wettelijke regelingen relevant in het kader van dit bestemmingsplan.

De Natuurbeschermingswet 1998 gaat uit van gebiedsbescherming. Aangewezen gebieden, Natura 2000-gebieden, worden door deze wet beschermd. Daarbij heeft de wet externe werking. Dit betekent dat ontwikkelingen buiten het beschermde gebied die van invloed kunnen zijn op het gebied zelf en de beschermde soorten daarin ook onder de wet vallen. Ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied en daar vlak naast dienen te allen tijde getoetst te worden aan de Natuurbeschermingswet 1998. Het is noodzakelijk om voorafgaand aan grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen een inventarisatie van beschermde dier- en plantensoorten te maken, om duidelijkheid te verkrijgen in het voorkomen van de beschermde soorten en de mogelijke effecten daarop door de geplande ingrepen. Indien nodig dient er een vergunning voor de activiteiten te worden aangevraagd bij de provincie Overijssel, het bevoegd gezag.

Van toepassing is ook de sinds 1 april 2002 van kracht zijnde Flora- en faunawet. Deze wet gaat uit van soortbescherming en voorziet in de bescherming van planten en dieren in geheel Nederland.

Gebiedsbescherming

De locatie ligt in de bebouwde kom van Deventer en niet in het Overijsselse Natuur Netwerk (= voormalige EHS). Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied (Rijntakken Uiterwaarden van de IJssel) ligt op meer dan 1000 meter afstand. De voorgenomen activiteiten om de wijk te renoveren en/of reconstrueren heeft geen invloed op de doelstellingen van zowel het Overijssels Natuur Netwerk als het genoemde Natura 2000 gebied.

Soortenbescherming

Voor de herstructurering van de gehele Rivierenwijk is een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd (Eelerwoude, Actualisatie Flora en faunaonderzoek Rivierenwijk Deventer 2012, 22 oktober 2012). Middels een quickscan zal in mei en september 2017 zal dit onderzoek geactualiseerd worden. De resultaten van de uit te voeren quickscan zullen bekend zijn voordat de omgevingsvergunningen verleend worden.

In het plangebied is een verblijfplaats van de Gewone dwergvleermuis aangetroffen. Deze verblijfplaats kan niet gehandhaafd blijven en voor het verwijderen daarvan is een ontheffing van het Ministerie nodig. Deze is op 3 augustus 2016 door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland verleend (zie Bijlage 5). Ter compensatie van de vleermuisverblijfplaats worden op geschikte locaties, in een straal van 100-200 meter, kasten voor deze vleermuissoort opgehangen. Obstakels voor de vliegroutes worden voorkomen en op de plek van de kasten wordt kunstlicht vermeden. De beschermde Gierzwaluw en Huismus zijn buiten het plangebied aangetroffen.

Conclusie

Resumerend kan gesteld worden dat er geen onoverkomelijke ecologische belemmeringen aanwezig zijn om dit project uit te voeren.

4.2.8 Milieueffectrapportage

MER-plicht / m.e.r.-beoordeling

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (procedure) uit te voeren en een MilieuEfffect Rapport (MER) te maken. Wanneer dit moet gebeuren staat in het Besluit Milieueffectrapportage. In lijst C van het besluit staan de activiteiten en besluiten genoemd die m.e.r.-plichtig zijn. De ontwikkeling van een woonwijk staat niet in lijst C opgenoemd. De ontwikkeling is dan ook niet m.e.r.-plichtig.

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het besluit overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn. Voor een stedelijk ontwikkelingsproject drempelwaarden in lijst D opgenomen. Het plan blijft beneden die drempels en is daarmee niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

D 11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.  
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.   De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.  

Vergewisplicht

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 . Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.- (beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D van het Besluit m.e.r. ligt, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten moeten daarom ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.

Gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Het plangebied ligt buiten beschermde Natura 2000-gebieden en buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen ecologische hoofdstructuur). Het plangebied ligt volgens de provinciale omgevingsverordening niet binnen een drinkwatervoorziening. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument is gelegen.

Conclusie

In de vorige paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling geen sprake zal zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen en daarom is het niet noodzakelijk een m.e.r.- beoordeling uit te voeren.

4.2.9 Duurzaamheid

Algemeen

Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen. Ontwikkeling van duurzaamheid past in de ontwikkeling die het duurzaamheidsdenken nu ook landelijk doormaakt en waarbij ook steeds meer het eisen als negatieve prikkel omgezet wordt in een positieve benadering in de vorm van wijzen op de kwaliteit van het gebouw, op (woon-)comfort, het binnenmilieu in het algemeen, op gezond wonen en leven. In het Milieubeleidsplan presenteert de gemeente Deventer haar ambitie op het gebied van duurzaam bouwen en energiebeleid.

Energie

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. Een van de speerpunten is: Deventer is klimaatneutraal in 2030. Dit wordt gerealiseerd door de vraag naar energie te beperken, energie duurzaam op te wekken en energie-efficiënte technieken in te zetten. De minimale energie eisen waaraan bouwwerken in Nederland aan moeten voldoen zijn vastgelegd in het Bouwbesluit. De ambities van Deventer gaan in feite verder dan het bouwbesluit.

  • 1. Nieuwe woningbouwprojecten met meer dan 200 woningen worden vrijwel CO2 neutraal gebouwd;
  • 2. Bestaande woningen zijn in 2018 50% energiezuiniger;
  • 3. Gemeentelijke gebouwen zijn in 2015 50% energiezuiniger;
  • 4. Openbare verlichting en openbaar vervoer wordt CO2neutraal;
  • 5. Fietsverkeer wordt gefaciliteerd;
  • 6. Bedrijven streven naar een 4% hogere energie-efficiëntie per jaar.

Materiaalgebruik en afval

Grondstoffen worden schaarser, kostbaarder en daardoor strategisch belangrijk. Een grondstoftransitie (het gebruik van duurzame materialen en het sluiten van kringlopen) is noodzakelijk. Het vraagt om versnelling van de huidige stedelijke aanpak en om innovatie. Duurzaam inkopen en aanbesteden wordt gezien als een van de belangrijk instrumenten om deze transitie in gang te zetten. In maart 2009 heeft de gemeente Deventer de `Woonvisie 2008+' vastgesteld, met daarin expliciet aandacht voor duurzaamheid vanuit de invalshoeken:

  • 1. Toekomstbestendigheid: woningen die ook in de volgende decennia bruikbaar zijn;
  • 2. Milieuvriendelijk: woningen die gebouwd zijn met minder milieubelastende materialen, of gelegen zijn in een duurzame woonomgeving;
  • 3. Energiezuinig: energiebesparend bouwen en investeren in bestaande woningen, zowel uit milieu-oogpunt als om woonlasten terug te dringen;
  • 4. Biodiversiteit: (toevoeging) voorzieningen nestelgelegenheid, inheemse streekeigen beplanting.

Sociale duurzaamheid

In het stedenbouwkundig plan voor de herstructurering is veel aandacht besteed aan sociale duurzaamheid (menskant). Het plan draagt bij aan en geeft nadrukkelijk uitdrukking aan een goede gezondheid, sociale en verkeersveilige en aangename woon- en leefomgeving, zorgt voor sociale samenhang en identiteit, het biedt kansen voor ontwikkeling en participatie, cultuur en natuurbeleving, draagt bij aan rechtvaardige/eerlijke verdeling van kansen en welvaart, vaardigheidsontwikkeling en bereikbaarheid.

Conclusie

Bij de ontwikkeling van het plangebied zal aandacht moeten worden besteed aan de verschillende aspecten van duurzaamheid.

4.3 Leidingen en kabels

Er zullen ten behoeve van de realisatie van het plangebied in en nabij het plangebied ondergrondse kabels en leidingen aangelegd worden. Dit betreffen onder meer rioleringsbuizen, telecomkabels en waterleidingen. Deze kabels en leidingen leveren geen gevaar op voor personen en goederen in de directe omgeving. De kabels en leidingen zullen worden opgenomen in de openbare ruimte. Het is niet nodig om hiervoor een dubbelbestemming op te nemen of een verplichting tot het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Dubbelbestemmingen worden slechts opgenomen indien de bestemming een heel specifiek (ruimtelijk) belang beoogt te regelen. Een toegekende dubbelbestemming vertegenwoordigt een bijzonder belang dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken. Bij reguliere kabels en leidingen weegt het belang niet zo zwaar dat hiervoor andere ruimtelijke belangen moeten wijken.

In het plangebied zijn geen dubbelbestemmingen voor kabels of leidingen noodzakelijk.

Conclusie

De leidingen en kabels in het plangebied vormen geen belemmering voor de uitvoer van het bestemmingsplan.

4.4 Waterhuishouding

4.4.1 Inleiding

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

De ontwikkeling van Rivierenwijk De Venen betreft een herontwikkeling van het bestaand stedelijk gebied, waarbij bestaande woningen en wegen worden verwijderd. Het plangebied ligt in een gebied waar sprake is van enige mate van wateroverlast, onder andere ter plaatse van de Veenwegtunnel.

Voor het gebied en omgeving wordt een waterhuishoudkundig ontwerp opgesteld waarbij de oplossing van de Veenwegtunnel integraal wordt meegenomen. De resultaten uit het waterhuishoudkundig plan zijn opgenomen in paragraaf 4.4.3.

4.4.2 Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Dit voorkeursbeleid houdt in dat bij de afvoer van overtollig hemelwater infiltratie in de bodem het uitgangspunt is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

In het plangebied is sprake van slecht waterdoorlatende lagen. In het waterhuishoudkundig plan is onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor de afvoer van het hemelwater. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.4.3.

4.4.3 Waterhuishouding

Bestaande waterhuishouding

Het plan ligt in het stroomgebied Ankersmid. Rond het plangebied (zowel ten noorden als ten zuiden van de Snipperlingsdijk, t.h.v. de voormalige basisschool) liggen meerdere hoofdwatergangen van het waterschap, waaronder de nabij gelegen vijver. Het peilgebied heeft een hier vast peil van NAP +4,25 m.

De maximale grondwaterstand ligt op circa NAP+5,00 m en de gemiddelde grondwaterstand is circa NAP+4,00 en NAP. Het huidige maaiveld van het plan ligt minimaal op NAP+6,00 m, waarmee de drooglegging voldoende is.

Waterhuishoudingsplan

Aan Tauw is de opdracht gegeven een waterhuishoudkundig plan op te stellen. De resultaten van dit plan zullen worden verwerkt in het definitief vast te stellen bestemmingsplan. In een eerste verkenning zijn de volgende punten opgenomen:

In overleg tussen gemeente en waterschap is bepaald welke veiligheidsniveau wordt aangehouden ten aanzien van extreme neerslag. Dit alles is uitgewerkt in een waterhuishoudkundig plan gelinkt aan de watertoetsprocedure.

Ophogen van het terrein is qua drooglegging en ontwatering niet nodig omdat ten aanzien van deze aspecten binnen de gemeente geen problemen bekend zijn.

Het bestaande verhard oppervlak binnen de plangrens is op basis van WOLK-data berekend op 1,46 ha. In de ontwerpsituatie is er grofweg 1,55 ha verhard oppervlak gepland, zie onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P335-VG01_0011.png"

Dit betekent een toename van het verhard oppervlak van 0,09 ha. Geconcludeerd wordt dat het verhard oppervlak nagenoeg gelijk blijft ten opzichte van de huidige situatie. Echter door het realiseren van bergingsvoorziening binnen de ontwikkeling zal de totale bergingsbehoefte binnen het totale watersysteem van de gemeente toenemen onder normale omstandigheden.

Resultaten

Qua waterhuishouding heeft de gemeente de ambitie om het gebied klimaatbestendig in te richten. Het bestaande gemengde riool blijft zoveel mogelijk liggen. Het huishoudelijk afvalwater zal via dit systeem afvoeren naar de rioolwaterzuivering. De huidige pompvoorziening ter plaatse van de onderdoorgang om water versnelt weg te pompen komt te vervallen.

Het afstromende hemelwater binnen De Venen (1,55 ha) en 0,17 ha rondom de onderdoorgang wordt afgekoppeld via een Infiltratie-Transportriolering (IT-riolering). Dit systeem dient tevens bij extreme neerslag in afstromend hemelwater richting de onderdoorgang Veenweg te verwerken ter voorkoming van langdurig water in de onderdoorgang. Daarnaast wordt aan de noordzijde op de hoek van Veenweg –Weseperstraat een wadi aan gelegd met een capaciteit van 120 m3.

Naast het afkoppelen van het openbare gebied wordt ook 10 mm berging op basis van het aangesloten verhard oppervlak ter plaatse van de kavels gerealiseerd

Ook is overwogen om naast IT-riolering bijvoorbeeld waterpasserende verharding of bodempassages toe te passen. Vanwege eenduidigheid, beheer en onderhoud is niet voor dergelijke bovengrondse systemen gekozen.

Voor de ontwikkeling De Venen zou het IT-systeem gedimensioneerd moeten worden op hydraulische afvoercapaciteit van een T=2 situatie. Voor het voorkomen van wateroverlast in de onderdoorgang accepteert de gemeente in de onderdoorgang bij een T=10 situatie circa 15 minuten theoretisch water op straat. Door deze randvoorwaarde wordt het IT-systeem zwaarder gedimensioneerd dan dat het geen gecombineerd systeem zou zijn.

De dimensionering van het IT-systeem en de onderlinge samenhang tussen de onderdoorgang en het hemelwatersysteem van De Venen is verwoord in de rapportage Wateroverlast Veentunnel en ontwikkeling De Venen van april 2017, met kenmerk R001-1243125WPE-V01-NL

Door het afkoppelen van hemelwater zal in het gemengde rioleringssysteem relatief meer bergingsruimte ontstaan wat een bijdrage levert aan het verminderen van de overstortfrequentie van het gemengde rioleringssysteem op het oppervlaktewatersysteem aan de oostzijde van de ontwikkeling De Venen. Omdat het IT-systeem gevoelig is voor de grondwaterstandfluctuatie kunnen situaties ontstaan dat gedeeltelijk de berging gevuld is met grondwater. 1x per 1-2 jaar kan bij hoge grondwaterstanden het IT-systeem drainerend werken. De verwachting is dat dit geen nadelige effecten oplevert. Kijkende naar de verschillen situaties geeft het IT-systeem het onderstaande effect op het oppervlaktewater.

  • Bij een gemiddeld grondwaterstand van grofweg NAP +4,0 meter en een neerslagsituatie van 40 mm in 60 min stort er ten opzichte van het huidig functioneren 337 m3 water minder over. Dit betekent een peilverlaging van 337/11000 = 0,030 m ten opzichte van de huidige situatie.
  • Bij een hoge grondwaterstand (>NAP+4.50 m) en een neerslagsituatie van 40 mm in 60 min stort er ten opzichte van het huidig functioneren 24 m3 water extra over. Dit betekent een peilverhoging van 24/11000 = 0,002 m ten opzichte van de huidige situatie.
  • Bij een extreme situatie dat het volledige gemengde rioolstelsel en het IT-systeem van de gemeente gevuld is met water zal over maaiveld water gaan afstromen. Berekend is dat het wateraanbod naar het oppervlaktewater 358 m3 bedraagt. Dit betekent een peilverhoging van 358/11000 = 0,033 m ten opzichte van het huidig functioneren.

Geconcludeerd wordt dat afhankelijk van de neerslag en grondwatersituatie het effect op de peilstijging tussen -3 en + 3 cm ligt, waarbij in de meeste gevallen sprake zal zijn van een lagere peilstijging.

4.4.4 Boringsvrije zone (drinkwater)

Het plangebied ligt in een boringsvrije zone Salland Diep. In dit gebied is het beleid gericht op het verminderen van de risico's op verontreiniging van het grondwater. Drinkwatervriendelijke functies worden gestimuleerd en voor de overige functies wordt een restrictief beleid gevoerd. Het provinciale beleid voor de drinkwaterwinning is verwoord in de Omgevingsvisie Overijssel. De regels omtrent grondwaterbescherming zijn verwerkt in de Omgevingsverordening Overijssel (zie § 3.3.1). De belangrijkste regel is dat boringen voor bijvoorbeeld warmtepompen dieper dan 50 meter niet toegestaan zijn.

4.4.5 Overstromingsrisico

Het plangebied ligt binnen de dijkring 53: Salland. Dit is een wettelijk vastgelegd dijkringgebied, waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het uitwerkingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Door klimaatveranderingen moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.

De dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) en heeft volgens de Waterwet een gemiddeld overschrijdingskans van 1/1250 per jaar. De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders.

Vanuit de Deltawet is sinds 2014 voor Deventer de Deltabeslissing Waterveiligheid van belang. Centraal in de Deltabeslissing Waterveiligheid staan nieuwe normen voor de waterveiligheid, gebaseerd op de risicobenadering. Voor dijkring 53-1 (bij Deventer) betekent dit dat de norm wordt verzwaard naar 1/3000 per jaar. Op langere termijn wordt dijkring 53-1 aangepakt om te voldoen aan deze norm.

In het kader van het rijksprogramma Ruimte voor de Rivier zijn maatregelen bij Deventer reeds uitgevoerd, die bij hoogwater een waterstandsdalend effect moeten hebben.

Vanaf 2017 worden in het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma de dijkversterkingsopgaven verkend. Het dijktraject bij Deventer is daar onderdeel van. Deze toetsronde wordt uitgevoerd in de periode 2017-2023.

4.4.6 Overleg Waterschap

Het Waterschap Drents en Overijsselse Delta is via het doorlopen van de watertoets betrokken bij het concept bestemmingsplan. Hierop is de reactie gekomen dat de normale procedure doorlopen moet worden (zie Bijlage 6). Het ontwerpbestemmingsplan is in zijn geheel nogmaals aan het waterschap voorgelegd. Het waterschap heeft gevraagd de conclusies uit het waterhuishoudingsplan (hydrologische rapportage) te verwerken in de waterparagraaf van het bestemmingsplan.

Het Waterschap is betrokken geweest bij het betreffende waterhuishoudingsplan. De resultaten van dit plan zijn opgenomen in paragraaf 4.4.3.

4.5 Sociale veiligheid

Naast een aantrekkelijke en aanpasbare woonomgeving zal de woonomgeving vooral ook (sociaal) veilig in het gebruik moeten zijn. Het gaat er om dat mensen zich veilig voelen en dat zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Factoren die kunnen bijdragen aan (het gevoel van) meer veiligheid zijn: informeel toezicht op de openbare ruimte, persoonlijke controle over de ('eigen') omgeving en het imago van het (totale) gebied. Toegespitst op het plangebied betekent dit, dat door inrichting en beheer van de openbare ruimte een goede sociale controle mogelijk dient te zijn. Een aantal aspecten waarbij de sociale veiligheid bijzondere aandacht vraagt, is:

  • stedenbouwkundige inrichting: daarbij gaat het ondermeer om de relatie openbaar-privé, menging tuin- en straatgericht wonen, overzichtelijkheid van stratenpatronen, parkeervoorzieningen en openbare verlichting;
  • vrijliggende groenvoorzieningen: vooral de waarborging van overzichtelijkheid;
  • langzaam-verkeerroutes: primaire routes moeten bij voorkeur 'begeleid' worden door woonbebouwing;
  • buurtbeheer: optredende gebreken als gevolg van dagelijks gebruik adequaat en snel herstellen;
  • jeugdopvang: creëren van adequate speel- en ontmoetingsplekken.

Bij raadsbesluit d.d. 1 juli 2000 is besloten dat bij de uitvoering van bouwplannen de normeringen genoemd in het handboek Politiekeurmerk Veilig Wonen als basis worden gehanteerd. Deze normeringen houden in dat naast extra eisen op woningniveau bovenop de eisen in het bouwbesluit, eisen worden gesteld aan een woongebouw/wooncomplex en aan de openbare ruimte. De mogelijkheden van het kunnen uitoefenen van sociale controle spelen hierbij een cruciale rol.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt de standaardisering van de bestemmingsplannen toegelicht. In § 5.3 wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Tenslotte wordt in § 5.4 aandacht gegeven aan de handhaving van de bestemmingsplanregels.

5.2 RO Standaarden 2012

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld.

De SVBP2012 (standaarden) bevatten de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van oa. het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft daartoe normen voor de opbouw van de regels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan.

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. Dit betekent dat bestemmingsplannen alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. De papieren versie betreft slechts een verbeelding van de digitale versie. Dit bestemmingsplan is daarom digitaal en IMRO-gecodeerd opgesteld, zodat het is voorbereid om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.

5.3 Planopzet

5.3.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.

Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsbepalingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelbepaling.

Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.

5.3.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

De artikelen 1 en 2 bevatten begripsomschrijvingen respectievelijk planregels omtrent de wijze van meten. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdienen enkele voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrippen aandacht. Het betreft hier met name de begrippen bestemmingsvlak, bouwvlak en bouwperceel. Tevens wordt ingegaan op de definitie van woning.

Bestemmingsvlak

Een bestemmingsvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming. De bij een bestemming behorende planregels gelden afzonderlijk voor elk bestemmingsvlak met die bestemming.

Bouwvlak

In een aantal bestemmingsvlakken is op de analoge en digitale verbeelding een bouwvlak aangegeven. Een bouwvlak is een op de analoge en digitale verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegestaan. Hoofdregel is dat buiten het bouwvlak geen gebouwen mogen worden opgericht, doch uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Bouwperceel

Het bouwperceel is niet op de analoge en digitale verbeelding aangegeven. In artikel 1 van de planregels wordt bouwperceel omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In feite gaat het daarbij om het stuk grond dat bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw moet worden aangemerkt als behorende bij het gevraagde bouwwerk. De visuele uitstraling van dat ene bouwperceel en het als één eenheid functioneren van dat bouwperceel is dan van belang. Een bouwperceel is altijd gelegen binnen een of meer bestemmingsvlakken, maar de begrenzing van een bouwperceel hoeft niet samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Bouwvlakken geven aan waar binnen een bouwperceel gebouwen mogen worden gebouwd. Op het bouwperceel voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mogen echter ook worden gebouwd, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergunningvrije bouwwerken.

Hiervoor is aangegeven dat de begrenzing van een bouwperceel niet hoeft samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Met name in de woonbestemmingen komen meerdere bouwpercelen binnen één of meer bestemmingsvlakken voor. De grenzen van de bouwpercelen worden in de regel gevormd door de begrenzing van het erf. Waar die begrenzing tevens de eigendomsgrens is - en dit is vrijwel altijd het geval - vallen de grenzen van het bouwperceel samen met die van het kadastrale perceel. De loop van kadastrale grenzen kan veranderen door, bijvoorbeeld, aan- of verkoop van grond. Dan verandert ook de grens van het bouwperceel. Een stuk grond kan nu nog niet bij een bouwperceel horen en over een tijdje wel. Via de anti-dubbeltelbepaling in dit bestemmingsplan wordt voorkomen dat één stuk grond tweemaal meegeteld wordt bij de behandeling van aanvragen van omgevingsvergunningen.

Woning

Een woning is gedefinieerd als 'een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen'. Deze definitie wordt gehanteerd omdat steeds meer verschillende vormen van samenleven in een woning plaatsvinden die niet behoren tot het traditionele (al dan niet één persoons-) huishouden. Hierbij kan gedacht worden aan woongroepen, begeleid zelfstandig wonen, kamerbewoning e.d.

5.3.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Algemeen

De planregels komen, voor een groot deel van het plangebied, overeen met het huidig gebruik van de grond en van de bebouwing. Ook sluiten de bouwregels grotendeels aan bij de bestaande bebouwing. Dit impliceert dat er voor een groot deel van het plangebied het behoud van de huidige situatie als uitgangspunt geldt.

De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Enkelbestemmingen

Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de verschillende bestemmingen in dit bestemmingsplan per hoofdgroep.

Artikel 3 Groen:

Het in het plangebied voorkomende (openbaar) groen dat behoort tot de groenhoofdstructuur is als zodanig bestemd. Het gaat hierbij om het Venenplantsoen ten noorden van de Snipperlingsdijk. Ook het 'venenplein', het nieuwe plein aan de Schipbeekstraat, is bestemd als 'Groen'.

Binnen deze bestemming zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Ook zijn speelvoorzieningen toegestaan, waaronder (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen zijn begrepen. Om snel in te kunnen spelen op de behoefte om dergelijke voorzieningen te realiseren zijn ze bij recht binnen deze bestemming toegestaan. Hierbij geldt een maximale hoogte van 4 m en maximale oppervlakte per bouwwerk van 15 m2. Tevens is via een afwijking de mogelijkheid opgenomen dat ondergeschikte gebouwen mogen worden gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals trafohuisje, abri's, kabelkasten en gemaalgebouwtjes. Parkeerplaatsen mogen uitsluitend worden gerealiseerd, als er met een omgevingsvergunning is afgeweken van de gebruiksregels.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied:

De in het plangebied voorkomende wegen, straten en parkeerplaatsen zijn als zodanig bestemd. Omdat het in het plangebied om woonstraten gaat en niet om een hoofdontsluitingsweg is de bestemming 'Verkeer-verblijfsgebied'. Binnen de bestemming zijn ook groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, kunstwerken en water opgenomen. Net als in de bestemming Groen zijn speelvoorzieningen toegestaan, waaronder (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen. Tevens is via een afwijking van de bouwregels de mogelijkheid opgenomen dat ondergeschikte gebouwen mogen worden gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals trafohuisje, abri's, kabelkasten en gemaalgebouwtjes.

Artikel 5 Wonen:

De grondgebonden woningen in het plangebied behoren tot de bestemming Wonen. Voor het gehele plangebied zijn dezelfde bouwregels opgenomen.

In de regels is geen maximum aantal wooneenheden bepaald. Het bestemmingsplan is zodanig ingericht dat door de begrenzing van de bouwvlakken het niet mogelijk is om meer woningen op te richten dan in het stedenbouwkundig plan is opgenomen. Het gaat hierbij om 100 tot 117 woningen.

De woningen dienen in niet-gestapelde vorm te worden opgericht. Echter op de locatie naast het Venenhuis, alsmede een blok aan de Schipbeekstraat, zijn eventueel ook gestapelde woningen mogelijk, waarbij gedacht kan worden aan duplexwoningen. Op deze locaties zijn beide vormen, gestapeld of niet-gestapeld, dus mogelijk. Wel moeten de overige regels, zoals de bouwregels, in acht genomen worden.

Omdat het plangebied dicht bij het spoor ligt, kan er mogelijk trillingshinder ontstaan. In de planregels is opgenomend dat voorafgaand aan de bouw van de woningen aangetoond moet zijn dat de voelbaarheidsgrens de norm van 0,1 niet overschrijdt.

De planregels bieden de mogelijkheid tot het uitoefenen van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

Tevens is de mogelijkheid opgenomen voor zorgwoningen. Deze mogelijkheid is opgenomen om woonvormen mogelijk te maken die door de mate van zorg en ondersteuning die wordt geboden aan de bewoners niet meer kunnen worden geschaad onder zelfstandige bewoning, maar gezien de maatschappelijke ontwikkelingen en hun geringe ruimtelijke impact wel aanvaardbaar zijn in de woonomgeving. Te denken valt aan gezinsvervangende tehuizen, vormen van begeleid wonen e.d. Van belang is dat de bestemming in hoofdzaak is en blijft gericht op het wonen, waarbij de bewoners ondersteuning en begeleiding krijgen, omdat ze gezien hun beperking en/of jonge leeftijd niet geheel zelfstandig kunnen wonen.

Voor de bijgebouwen is aangesloten bij de standaard regeling die geldt in alle bestemmingsplannen binnen het stedelijk gebied.

Artikel 6 Wonen - Gestapeld:

De in het plangebied voorkomende woningen die in meerdere lagen zijn gebouwd, zijn bestemd als Wonen - Gestapeld. Het gaat hierbij om het appartementengebouw aan de Snipperlingsdijk. Hierin zullen circa 25 wooneenheden gerealiseerd worden.

Ook binnen deze bestemming is een beroep of bedrijf aan huis toegestaan en is de mogelijkheid opgenomen zorgwoningen te realiseren.

Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die over een of meerdere onderliggende bestemmingen 'heen vallen' en een heel specifiek (ruimtelijk) belang beogen te regelen. De regels van een dubbelbestemming gaan vóór die van de onderliggende bestemming(en). Reden voor deze voorrangsregel is, dat de toegekende dubbelbestemming een bijzonder belang vertegenwoordigt dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken.

Artikel 7 Waarde - Archeologie - 3 en Artikel 8 Waarde - Archeologie - 4:

Op gronden met de dubbelbestemming 'Artikel 7 Waarde - Archeologie - 3' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 200 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld.

Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 200 m² en 500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht.

Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Op gronden met de dubbelbestemming 'Artikel 8 Waarde - Archeologie - 4' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 100 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld.

Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 100 m² en 200 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht.

Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 200 m² en dieper dan 0,5 m dient bij een aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

5.3.4 Hoofdstuk 3: Algemene regels

De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel:

Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.

Artikel 10 Algemene bouwregels: 

De bepaling 'Bestaande afstanden en maten' dient om maten en percentages die legaal zijn gerealiseerd, maar die op het tijdstip van de ontwerp-terinzagelegging van het plan blijken af te wijken van dat plan, als recht in het nieuwe plan toe staan. Zonder deze bepaling zouden die situaties (mogelijk) onder het overgangsrecht gaan vallen en dan niet als recht zijn toegestaan, maar slechts worden gedoogd. Deze bepaling versterkt de rechtszekerheid. Het gaat hierbij om maatvoering betreffende de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en inhoud, alsmede om de locatie of afstand van bouwwerken. Dit zijn onder andere ook bouwwerken die buiten het bouwvlak vallen of buiten een zone bijgebouwen. Ook de afstand tot zijdelingse perceelsgrens en dergelijke valt onder deze bepaling.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels: 

Deze bepaling bepaalt dat het verboden is de gronden te gebruiken in strijd met de gegeven bestemming. In de specifieke bestemmingen zijn als aanvulling hierop in bepaalde gevallen specifieke gebruiksregels opgenomen.

Tevens is in dit artikel de algemene bepaling opgenomen voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

Ook is een artikel over kleinschalige kinderopvang opgenomen. In dit artikel wordt geregeld dat kinderopvang onder bepaalde omstandigheden toegestaan wordt in woningen. Met een omgevingsvergunning is het tevens mogelijk om kinderopvang te vestigen in een bedrijfswoning. Deze omgevingsvergunning wordt alleen verleend als er kan worden aangetoond dat het nieuwe gebruik passend is bij de bestaande milieu- en externe veiligheidsituatie en er voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden voor kinderopvang.

Tot slot is een regeling opgenomen met betrekking tot de parkeernormen en laden en lossen.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel zijn regels met betrekking tot de aanduiding Geluidzone - industrie opgenomen. Het plangebied valt binnen de invloedszone van geluid vanuit het bedrijventerrein Bergweide. Nieuwvestiging van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen is binnen deze zone niet toegestaan, mits er een hogere waarde is vastgesteld.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels:

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van de in het plan genoemde maten met maximaal 10% en om het profiel van wegen in geringe mate aan te passen.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels: 

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de situering en de vorm van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken en bouwvlakken te wijzingen dan wel nieuwe bouwvlakken aan te geven.

5.3.5 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Tenslotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.

Artikel 15 Overgangsrecht:

Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

Artikel 16 Slotregel:

Hier staat de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.

5.4 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Er  moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in § 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in § 6.3 en 6.4 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m².

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is. De grond binnen het plangebied is grotendeels deels in eigendom van de gemeente en Rentree. Door de afspraken tussen de gemeente en Rentree is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Gesteld kan worden dat er geen verplichting is om tegelijkertijd met de ruimtelijke procedure een exploitatieplan op te stellen.

De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is hiermee aangetoond.

6.3 Resultaten inspraak

Voor dit bestemmingsplan is geen inspraak gehouden. Het bestemmingsplan is onderdeel van het project 'herstructurering Rivierenwijk'. De omwonenden van het plangebied hebben actief kunnen meepraten over de inrichting van het gebied. Dit is uitgebreid naar voren gekomen in het Stedenbouwkundig plan De Venen. Vanwege de inspraak op het stedenbouwkundig plan is besloten om de inspraak op het bestemmingsplan achterwege te laten. Uiteraard blijft de mogelijkheid bestaan om een zienswijze in te dienen op het ontwerp bestemmingsplan.

6.4 Resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Onderhavig bestemmingsplan betreft een woningbouwplan. Deze categorie is niet opgenomen in de provinciale 'uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen' (april 2015) van Gedeputeerde Staten van Overijssel. Dit betreft een lijst waarbij voor aangewezen categorieën is bepaald dat het wettelijk voorgeschreven vooroverleg met de provincie achterwege kan blijven.

Het voorliggende plan voorziet in het realiseren van circa 100 woningen binnen een herstructureringslocatie. In paragraaf 3.2.3, 3.3.1 en 3.4.2 wordt ingegaan op de behoefte aan de woningen en hoe het plan past binnen het provinciale en gemeentelijk beleid.

Via een elektronische kennisgeving is op 8 december 2016 de provinciale eenheid Ruimte en Bereikbaarheid verzocht te adviseren over het concept bestemmingsplan “Rivierenwijk De Venen".

In het kader van de regionale woonafspraken is het concept bestemmingsplan voorgelegd aan de 2 gemeenten binnen de subregio (Raalte en Olst-Wijhe). Beide gemeenten hebben kunnen instemmen met de woningbouwplannen zoals opgenomen in het bestemmingsplan. Zie hiervoor ook paragraaf 3.2.3.3.

Omtrent het vooroverleg met het rijk kan gemeld worden dat voor het onderhavige plan geen nationale belangen in het geding zijn. In dergelijke gevallen is vooroverleg met het rijk niet nodig.

Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is via het doorlopen van de watertoets betrokken bij het concept bestemmingsplan. De waterparagraaf is opgenomen in paragraaf 4.4.