direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ooievaarstraat 42
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P379-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het perceel aan de Ooievaarstraat 42/42A is een braakliggend terrein. Initiatiefnemer wil op deze locatie woningen realiseren.

Deze gewenste ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Om de realisatie van de woningen mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P379-VG01_0001.jpg"

1.2 Ligging projectgebied

Het project gebied is gelegen aan de Ooievaarstraat en is onderdeel van het 'Rode Dorp Deventer'. Het plangebied is gelegen ten noordwesten van het station en relatief dichtbij de stadsingel, Rijstenborgherpark en het centrum van Deventer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P379-VG01_0002.jpg"

Ligging t.o.v. het spoor

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P379-VG01_0003.jpg"

Luchtfoto (bron google earth)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het project gebied is juridisch-planologisch geregeld door het geldende bestemmingsplan 'Actualisering overige bestemmingsplannen'. Dit bestemmingsplan is op 10 oktober 2012 vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P379-VG01_0004.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt de bestemming 'Bedrijf' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied'. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd met een maximum bouwhoogte van 6 meter. De bouw van woningen is dus niet mogelijk.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Ooievaarstraat 42" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1 : 1.000 tekening nummer:NL.IMRO.0150.P379-VG01;
  • regels;
  • toelichting.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven.

In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin nader wordt ingegaan op:

  • de planbeschrijving;
  • het beleid;
  • de planologische/ en milieuaspecten;
  • toelichting op de regels;
  • uitvoerbaarheid.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie, de gewenste ontwikkelingen. In hoofdstuk 3 wordt het plan relevante beleid voor het plan beschreven. In hoofdstuk 4 wordt de ontwikkeling getoetst aan de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 behandelt de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het project. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de conclusie.

Hoofdstuk 2 Het plan

Dit hoofdstuk beschrijft de historie, de huidige en gewenste situatie in het projectgebied.

Een drukkerij uit Deventer heeft omdat de orderportefeuille steeds groeide zich in 1988 op de locatie gevestigd, Na een grondige verbouwing werd in 1989 de eerste en in 1993 de tweede bedrijfshal in gebruik genomen met circa 250 m2 bedrijfsruimte.

In oktober 2010 zijn de gebouwen en inventaris volledig door brand verwoest. Sindsdien ligt het perceel van totaal 444 m2 braak.

De Ooievaarstraat is éénrichtingverkeer met aan weerszijden veelal woningen (voornamelijk één laag met kap) met gevel in rood metselwerk. Aan de zijde van de planlocatie betreft het koopwoningen, aan de andere zijde sociale huurwoningen. Deze woningen hebben een monumentale status.

Hierna volgen een tweetal foto's van de bebouwing in de Ooievaarstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P379-VG01_0005.jpg"

Foto Ooievaarstraat richting Tabakswal

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P379-VG01_0006.jpg" Foto Ooievaarstraat vanaf Diepenveenseweg

Hierna een foto van het braakliggende perceel aan de Ooievaarstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P379-VG01_0007.jpg"

Initiatiefnemer wil op de locatie grondgebonden woningen realiseren. Deze functieverandering sluit goed aan bij het overige deel van de Ooievaarstraat waar al woningen aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P379-VG01_0008.jpg"

Uitgangspunten maatvoering

Aansluiten op huidig straatprofiel, rooilijn aanhouden.

  • woningen in de goedkope koopsector.
  • Woningdiepte afstemmen op plattegrond.
  • Tuindiepte afhankelijk van woningdiepte
  • Parkeeroplossing zoals huidig parkeergedrag bewoners Ooievaarstraat. Parkeren voor de deur of op loopafstand.

Uitgangspunten beeld

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P379-VG01_0009.jpg"

Aansluiten op beeld van de straat en de omgeving (Rode Dorp):

  • Zuidzijde van de Ooievaarstraat: variatie in architectonisch beeld.
  • Hoogte sluit aan op omgeving: Voorzijde: 1 laag met kap, achterzijde een hogere goot.
  • Natuurlijke, mooi verouderende materialen: rood metselwerk en keramische pannen.
  • Detaillering passend bij jaren 1900 architectuur, ‘vertaald’ naar deze tijd.
  • Aandacht voor metselwerkdetaillering (staand metselwerk, sierbanden).
  • Stevige houten witte kozijnen - dieptewerking door formaat kozijn.

Ingrepen die het straatbeeld of de architectuur kunnen versterken:

  • Verharding doorbreken door groen in straatbeeld te brengen, door o.a plantenbakken, klimop e.d..
  • Uitstappen auto en positie van entreedeur afstemmen.

De grondgebonden woningen bestaan uit één laag met kap, waarmee aansluiting is gezocht met de bebouwing in de Ooievaarstraat. De goot aan de achterzijde wordt iets hoger dan de goot aan de voorzijde.

Hierna volgens een drietal mogelijke massa impressies van de woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P379-VG01_0010.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P379-VG01_0011.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P379-VG01_0012.jpg"

Referentiebeelden omgeving, groen bij de voorgevel

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P379-VG01_0013.jpg"

Parkeren

Bouwen en parkeren zijn vaak onlosmakelijk met elkaar verbonden. Daar waar verkeersaantrekkende bebouwing wordt gerealiseerd, zal tevens behoefte aan parkeerruimte ontstaan. Niet zelden leidt deze behoefte tot een spanningsveld tussen de belangen van de ontwikkeling en het streven van naar het beheersbaar houden van de parkeerdruk. Iedere ontwikkeling moet in principe in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Het op de juiste wijze én op de juiste plaats voorzien in voldoende parkeergelegenheid is van belang voor het behoud van een goede ruimtelijke kwaliteit, een openbare ruimte waarin het prettig is te verblijven. Om te kunnen berekenen wat nu "voldoende parkeerruimte" is zijn "parkeernormen" onmisbaar.

Op 16 oktober 2013 heeft de gemeenteraad de parkeernormennota 2013 vastgesteld. De gemeenteraad heeft hiermee voor de komende jaren het beleid in hoofdlijnen vastgesteld: het richtinggevend kader voor de wijze waarop de gemeente Deventer omgaat met het stellen van parkeereisen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De nota vormt daarmee de basis voor de "Beleidsregel parkeernormen"

Uitgangspunten van het parkeer beleid in Deventer is voorzien in de eigen parkeer behoefte. De vier geschakelde woningen aan de Ooievaarstraat 42 vallen in het gebied 'Eerste schil Centrum'. Dit betekent dat op eigen terrein in de volledige parkeerbehoefte moet worden voorzien en dat beslag op de bestaande restcapaciteit in de openbare ruimte zo veel als mogelijk dient te worden voorkomen. Aannemelijk is dat de toekomstige bewoners per woning één auto hebben. De beleidsregel biedt afwijkingsmogelijkheden wanneer niet op eigen terrein kan worden voorzien in de volledige parkeerbehoefte.

De Beleidsregel parkeren geeft onder subparagraaf 4.4.1. de mogelijkheid om ondergeschikte bouwplannen en functiewijzigingen vrij te stellen van de parkeereisen. Het bouwplan aan de Ooievaarstraat 42 is te karakteriseren als een zogenaamde 'ondergeschikt bouwplan'. Het gaat hier om nieuwe woningen waar een grote maatschappelijke behoefte aan is. Verder gaat het om woningen in het segment 'sociale koop' voor een doelgroep starters op de woningmarkt die (dringend) behoefte heeft aan woonruimte . Daarnaast is het een kleinschalige bouwplan van slechts vier geschakelde woningen die ook qua massa, uitstraling, hoogte zich goed voegen naar het straatbeeld en bestaande woningbouw. Tevens is de parkeerbehoefte van dit plan beperkt tot vijf parkeerplaatsen. Ook is de economische haalbaarheid van het plan aantoonbaar door dit type woningen met gestelde prijsklasse, te verbinden aan deze locatie. Voorwaarde die gesteld wordt voor de vrijstelling van de parkeereis, is dat er een inspanningverplichting wordt opgelegd die aantoonbaar moet voorzien van één deelauto op een parkeerplaats aan de ventweg van de Diepenveenseweg.

Verkeer

De ontsluiting van de woningen vindt plaats vanaf de Diepenveenseweg naar de Ooievaarstraat. Bij de realisatie van de vier woningen, wordt uitgegaan van zeven verkeersbewegingen per etmaal (bron: CROW). Per etmaal vinden er veertig verkeersbewegingen plaats, hiervan vindt 10% plaats tijdens de spits. Dit resulteert in 1 auto per vijftien minuten. De extra verkeersintensiteit is voor de omliggende wegen geen enkel probleem

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk staat een beschrijving van het voor het projectgebied van toepassing zijnde beleid, dat een direct verband houdt met de gewenste ontwikkeling. Daarbij wordt ingegaan op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Wanneer van toepassing kan dit beleid nadere uitgangspunten voor de gewenste ontwikkeling in het projectgebied opleveren.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De Structuurvisie infrastructuur en ruimte 2040 (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectiever inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Deze 13 nationale belangen zijn:

  • Rijksvaarwegen
  • Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

De visie is via regels verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Deze geeft voor het plangebied geen direct bindende regels.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn opgenomen:

  • het Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • militaire terreinen en -objecten;
  • de Wadden;
  • de kust (inclusief primaire kering);
  • de grote rivieren;
  • de Werelderfgoederen.
  • reserveringen uitbreidingen weg en spoor;
  • veiligheid vaarwegen;
  • het netwerk voor elektriciteitsvoorziening;
  • de buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer;
  • bescherming van de (overige) primaire waterkeringen;
  • reservering voor rivierverruiming Maas;
  • de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

In het plangebied zijn geen onderwerpen uit het Barro van toepassing waar rekening mee moet worden gehouden in onderhavig bestemmingsplan. Het bestemmingsplan vormt geen belemmering voor de nationale belangen zoals opgenomen in het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 juli 2017 gewijzigd.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak (ABRvS 28 juni 2017; ECLI: NL: RVS: 2017: 1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Ingevolge artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In het plangebied worden maximaal 4 nieuwe wooneenheden gerealiseerd. De nieuwe bouwmogelijkheden kunnen niet aangemerkt worden als bouwmogelijkheden van enige omvang. Het betreft een kleinschalige bebouwingsmogelijkheid die niet voorziet in een toename van het ruimtebeslag en hoeft dan ook niet gekwalificeerd te worden als een stedelijke ontwikkeling.

Gezien het feit dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in dit geval niet van toepassing is, hoeft in de plantoelichting niet te worden beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.

Wel wordt in paragraaf 'Woonvisie 2008+ (2009) ev. Ingegaan hoe de nieuwe woningen zich verhouden tot de woonvisie en het recente woningbouwprogramma van de gemeente Deventer (zie 3.3.6).

3.1.4 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling raakt geen nationale ruimtelijke belangen en de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel 2017

Door Provinciale Staten van Overijssel is op 12 april 2017 de 'Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur' vastgesteld. De nieuwe omgevingsvisie is in werking getreden op 1 mei 2017 en bestaat uit drie delen: een deel Visie, een deel Beleid en een deel Uitwerking. Naast de Omgevingsvisie Overijssel 2017, is er de Omgevingsverordening Overijssel 2017 en de Catalogus Gebiedskenmerken.

De Omgevingsvisie is in 2017 vastgesteld als structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. Het betreft het integrale, provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De rode draden van de Omgevingsvisie zijn ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Om de provinciale ambities te bereiken wordt gebruik gemaakt van het uitvoeringsmodel. Deze is weergegeven in navolgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P379-VG01_0014.jpg"

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie provincie Overijssel

Het uitvoeringsmodel is gebaseerd op de bestuursfilosofie van vitale coalities: met partners die een gezamenlijke visie of doel delen maar ieder in eigen verantwoordelijkheidssfeer in actie komen. Alle uitvoeringsacties zijn te plaatsen in de samenhang van (1) Generieke beleidskeuzes, (2) Ontwikkelings- en beleidsperspectieven en (3) Gebiedskenmerken. De omschreven drie niveaus sturen op basis van een inhoudelijke ontwikkelingsvisie, of, waar en hoe een ruimtelijke ontwikkeling gerealiseerd kan worden.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de Europese Unie, het Rijk of de provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Binnen onderhavig plangebied is sprake van herstructurering.

Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied en het perceel heeft op basis van het ter plaatse geldende bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf' op grond waarvan woningbouw niet is toegestaan.

Hierdoor kan dan ook geconcludeerd worden dat de bouw van de woningen past binnen de generieke beleidskeuzes, die het benutten van bestaand stedelijk gebied preveleren boven bouwen buiten de bestaande komgrenzen.

Beleidsambities

De beleidsambities van de provincie zijn verwoord in de ontwikkelingsperspectieven. Voor het plangebied geldt het (stedelijke) ontwikkelingsperspectief "Steden als motor". De omschrijving van Steden als motor is als volgt: "Gebieden voor dynamische en veerkrachtige woon-, werk- en voorzieningenniveau's, waar de kwaliteiten en identiteit van de bestaande stad worden versterkt en benut voor herstructurering, transformatie, inbreiding en uitbreiding". De bouw van de eengezinswoningen past prima in dit ontwikkelingsperspectief, omdat door middel van de bouw van deze woningen wordt bijgedragen aan het verbeteren van de kwaliteit en veerkracht van het stedelijk woonmilieu.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuur-landschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied kent volgens de Gebiedskenmerken-catalogus de volgende gebiedskenmerken:

Natuurlijke laag: het plangebied ligt op een dekzandvlakte. De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. De bijbehorende ambitie is om de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Vanwege de ligging in het stedelijk gebied zijn de kenmerken van de dekzandvlakte al niet meer herkenbaar. De ontwikkeling van het plangebied heeft geen verdere invloed op deze kenmerken.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap: het plangebied wordt niet aangeduid in de laag van het agrarisch cultuurlandschap.

Stedelijke laag: het plangebied wordt in de stedelijke laag aangeduid als bebouwingsschil 1900 - 1955. De bebouwingsschil 1900-1955 bestaat uit gemengde stadwijken en woon wijken direct aansluitend op de historische centra en binnensteden. Als herstructurering, inbreiding en toevoeging van bebouwing plaats vinden in de individueel ontwikkelde stadswijken van de bebouwingsschil 1900 - 1955, dan dragen deze bij aan behoud, versterking en vernieuwing van de individuele bebouwing met een eigen karakter en uitstraling. Ontwikkelingen voegen zich in maat, schaal en ritme naar de omliggende bebouwing.

Lust- en leisurelaag: het plangebied wordt niet aangeduid in de lust- en leisurelaag.

Conclusie voor het plangebied

De bouw van woningen in het plangebied past binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel. Het bouwplan is in overeenstemming met de generieke beleidskeuzen, met de beleidsambities en met de gebiedskenmerken.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie

In oktober 2018 is het ontwerp van de Omgevingsvisie ter inzage gelegd. De verwachting is dat deze in de loop van 2019 wordt vastgesteld.

Vooruitlopend op de komst van de Omgevingswet is Deventer aan de slag gegaan met een Omgevingsvisie Deventer. Deze opvolger van het huidige structuurplan uit 2004 is opgesteld in de geest van de nieuwe wet. Een Omgevingsvisie gaat verder dan een inhoudelijk stuk over de ontwikkeling van de gemeente Deventer. Het gaat in tegenstelling tot voorgaande structuurvisies veel nadrukkelijker ook in op het handelen bij ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving. Wat verwacht de gemeente van de initiatiefnemer, de samenleving, welke rol wil de gemeente als overheid vervullen, wat kan men van de gemeente verwachten en hoe gaan we het samen mogelijk maken.

Nieuw is ook dat we in de Omgevingsvisie nu aandacht schenken aan aspecten als gezondheid, veiligheid, economie en duurzaamheid.

Er is een bewuste keuze gemaakt om niet helemaal van nul af aan te beginnen maar alle huidige visies, kaders en beleidsdocumenten als basis te gebruiken. Veel van deze sectorale documenten zijn nog in de afgelopen jaren opgesteld met een (uitgebreid) participatietraject en geven vaak nog een goed beeld van de huidige ambities en het beleid. Hiermee wordt de Omgevingsvisie Deventer een visie op hoofdlijn vanuit bestaande kracht.

Deventer is onderverdeeld in deelgebieden. Het plangebied is gelegen in deelgebied 'Binnenstad'

Hiervoor geldt o.a. het volgende:

De gemeente wil samen met de partners de aantrekkingskracht en de levendigheid van het centrumgebied vergroten. De Deventer binnenstad moet lokaal, regionaal en landelijk op de kaart staan als gastvrij, met een verrassend voorzieningenaanbod in een landelijk unieke cultuurhistorische setting aan een van de mooiste rivieren van het land. Dat is van belang voor de economische ontwikkeling van de binnenstad zelf, maar ook voor het vestigingsklimaat van Deventer. De kwaliteit van de binnenstad is van invloed op de keuze of mensen van buiten in Deventer willen wonen en of bedrijven zich hier willen vestigen.

Het wonen in of nabij het centrum raakt de laatste jaren meer in meer in opkomst nu de scherpe scheidslijnen tussen wonen, werken en vrije tijd steeds meer verdwijnen. Naast de centrumfunctie heeft de binnenstad veel te bieden als woonmilieu. De opgave is om een sterkere woonfunctie in de binnenstad hand in hand te laten gaan met het vergroten van de levendigheid en aantrekkingskracht.

De ontwikkeling van de vier woningen aan de Ooievaarstraat dragen positief bij aan de levendigheid en aantrekkingskracht van de binnenstad van Deventer.

3.3.2 Welstandsnota gemeente Deventer (2012)

Bij de toetsing van omgevingsvergunningen voor het bouwen moet rekening worden gehouden met hetgeen is bepaald in de Welstandsnota Deventer. Voor het plangebied geldt gebiedscriteria 'Mozaïek'

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P379-VG01_0015.jpg"

Uitsnede welstandskaart

Gebiedsbeschrijving

Dit gebied betreft de eerste uitbreiding van de stad Deventer buiten de vestingwerken. De wijken ‘Zandweerd’ (een deel) en ‘Voorstad’ maken deel uit van dit gebied. De bebouwing is soms planmatig tot stand gekomen, maar meestal gaat het om bebouwing die in de loop der tijd (zo rond 1900-1940) is ontstaan.

Doordat veel woningen individueel zijn verbouwd (extra bouwlagen, toevoeging van dakkapellen, grotere ramen), is er sprake van veel variatie in het straatbeeld. De overwegend kleinschalige bebouwing staat dicht op de weg. Er is daarom weinig uitbreidingsruimte voor woningen en er is weinig groen.

Nieuwe bebouwing, die ondergeschikt is aan het straatbeeld, maakt onderdeel uit van dit gebied. De grotere inbreidingen van na de Tweede Wereldoorlog maken echter geen onderdeel uit van dit gebied.

Gebouwkenmerken

Dit gebied wordt gekenmerkt door diversiteit; verschillende bouwhoogtes, verschillende voorgevelvormen, verschillende dakvormen en dergelijke. De gebouwen worden gekenmerkt door detailleringen, die typisch zijn voor de bouwperiode (zoals gemetselde lateien, speklagen, onderverdeelde ramen en versierde daklijsten).

Welstandsbeleid

De horizontaliteit van het straatbeeld dient behouden danwel versterkt te worden. Deze horizontaliteit bepaalt deels de samenhang in een straatbeeld en komt onder meer tot uiting in de speklagen, de daklijsten en trasramen. Er is ruimte voor individuele aanpassingen.

Kenmerken openbare ruimte

De straten zijn smal, woningen hebben geen of kleine voortuinen. Het straatbeeld wordt bepaald door het uiterlijk en de variatie van de bebouwing.

Streefbeeld openbare ruimte

De variaties in de bebouwing komen het best tot hun recht bij een rustig vormgegeven openbare ruimte. Het profiel is eenvoudig, à niveau in de smalste straten, rijbaan-langsparkeren-trottoir en eventueel bomen in de minder smalle straten. Materiaalgebruik gebakken klinker.

Criteria mozaïek

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P379-VG01_0016.jpg"

De voorgestane ontwikkeling sluit aan op de welstandsnota.

3.3.3 Gemeentelijk waterbeleid (2007)

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Waterplan Deventer (2007-2010) en Gemeentelijk Rioleringsplan (2010-2015).

Het Waterplan is een gezamenlijk plan van de in de regio gevestigde waterschappen, waterbedrijf Vitens en de gemeente Deventer. Er staat in welke knelpunten deze organisaties zien in de waterhuishouding en hoe ze die denken op te lossen. In het Waterplan staan de belangrijkste maatregelen die de waterorganisaties de komende jaren samen willen treffen. Ieder jaar wordt een uitvoeringsprogramma vastgesteld.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan Deventer (GRP) 2010-2015 wordt het gemeentelijk beleid voor de inzameling en het transport van het huishoudelijke en bedrijfsmatige afvalwater en het overtollige hemelwater en grondwater, de uit te voeren programma's in de planperiode en de investeringen beschreven. De gemeente is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de openbare ruimte en het woon- en leefmilieu. Vanaf 2008 heeft de gemeente er zorgplichten bijgekregen voor hemelwater en grondwater. Dit is een uitbreiding van de oude zorgplicht voor het stedelijk afvalwater, Naast deze verbrede zorgplicht vraagt ook de klimaatverandering aandacht.

Conclusie

Dit bestemmingsplan heeft geen directe invloed op het gemeentelijk waterplan dan wel het rioleringsplan en is dus geen belemmering voor de realisatie van de vier woningen. In paragraaf 4.7 wordt de watertoets besproken.

3.3.4 Visie Duurzaam Deventer (2009)

Duurzaam bouwen is de afgelopen jaren op landelijk niveau een belangrijk milieuthema geworden. Door de overheid wordt duurzaam bouwen gestimuleerd en wet- en regelgeving wordt steeds verder aangescherpt.

Onder duurzaam bouwen wordt verstaan het op zodanige wijze ontwerpen, bouwen, inrichten, beheren en gebruiken van gebouwen en de gebouwde omgeving dat de schade voor de gezondheid en het milieu in alle stadia van het bestaansproces, van ontwerp tot en met sloop, zoveel mogelijk wordt beperkt. Aspecten van duurzaam bouwen zijn onder meer verantwoord grondstoffengebruik, beperking van bouw- en sloopafval, energie en waterbesparing in de woning.

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer 2009 bestuurlijk vastgesteld. Deze visie bevat de kaders en beleidsrichtingen op hoofdlijnen voor een nieuw milieuprogramma. De maatschappelijke ontwikkelingen vragen om een nieuwe aanpak van ons milieubeleid. En om daadwerkelijk bij te dragen aan de kwaliteit en toekomstbestendigheid van ons leefmilieu, zal Deventer zich ontwikkelen tot een vitale, duurzame en innovatieve gemeente. Het milieubeleid raakt de woon- en leefkwaliteit van inwoners en de economische basis van het bedrijfsleven. De gemeente heeft daarom drie speerpunten benoemd waarvoor extra inzet nodig is: klimaat, ecologie en afval. Het vraagstuk rond de klimaatverandering en de eindigheid van de fossiele energievoorraad raakt ons allemaal. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaatneutraal is. Vanuit ecologisch perspectief profiteert de mens van de natuurlijke omgeving met al zijn variaties. Het behouden en verbeteren van deze omgeving is een ambitie van de gemeente, waarvoor verschillende ecologieprojecten zijn ontwikkeld voor de komende jaren. Zo worden ecologische waarden in nieuwe en gewijzigde bestemmingsplannen gerespecteerd en eventueel gecompenseerd. Veel afval dat vrijkomt is eigenlijk geen afval, maar grondstof voor nieuwe producten. In het nieuwe milieubeleid worden voorstellen gedaan om de hoeveelheid restafval terug te brengen en hergebruik van afvalstromen te bevorderen. Van bedrijven en organisaties wordt verwacht dat zij de wijze van produceren, hun producten en diensten meer en meer baseren op het cradle-to-cradle principe. Voor zover van toepassing zullen ook gebiedsontwikkelingen volgens dit principe plaatsvinden. Bij dit bestemmingsplan spelen de hierboven genoemde speerpunten een minder grote rol. Het is ook niet mogelijk om bijvoorbeeld duurzaam materiaalgebruik in een bestemmingsplan af te dwingen. Wel kunnen de hier genoemde speerpunten als aandachtspunt meegegeven worden aan degene die in het plangebied ontwikkelingen gaat uitvoeren.

Aangezien nu nog niet bekend is hoe met het aspect duurzaamheid wordt omgegaan, zal dit worden aangegeven bij de bouwaanvraag. Het plan zal meegaan met de visie Duurzaam Deventer 2009.

3.3.5 Beleidsnota Beroep en bedrijf aan huis (2007)

De beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis biedt duidelijkheid over wanneer het wel en wanneer het niet mogelijk is een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten thuis kan een positieve uitstraling hebben op de woonomgeving; het kan de wijk of buurt verlevendigen. In sommige gevallen kan het echter ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde activiteit bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich mee brengen. Onderstaande criteria zijn ter voorkoming van deze ongewenste situaties.

Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:

  • het ondergeschikt is aan de woonfunctie: max. 35 % van het vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt tot een maximum van 50 m2;
  • er mag geen onevenredige hinder en overlast worden veroorzaakt;
  • de persoon die de activiteit uitoefent moet tevens bewoner van het huis zijn;
  • er mag geen horeca, detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  • uitsluitend categorie 1 bedrijven (volgens VNG-brochure "bedrijf en milieuzonering") zijn toegestaan (zie Bijlage 1 Staat van beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis van de regels) ;
  • er mag geen duidelijk waarneembare nadelige invloed zijn op de verkeerssituatie.

In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonbestemming onder bepaalde voorwaarden wel een Bed & Breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid, waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijk of de verschijningsvorm van de woningen dient te worden gehandhaafd en het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.

Conclusie

In het plangebied is sprake van de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming is er de mogelijkheid om een beroep of bedrijf aan huis te hebben. Onderhavig bestemmingsplan sluit hiermee aan op het beleid uit bovengenoemde nota.

3.3.6 Woonvisie 2008+ (2009), herijking woonvisie (2014), Woningmarktonderzoek 2014 (nov. 2014)

De Woonvisie Deventer 2018 'Meer dan geWOON' is op 7 februari 2018 door de gemeenteraad vastgesteld. Aan de basis van de Woonvisie staan drie centrale ambities:

  • Vitale stad aan de IJssel: we werken aan een vitale gemeente met stedelijke voorzieningen, waar mensen goed kunnen wonen, leven en beleven en met voldoende draagkracht voor de sociaal-maatschappelijke opgaven en voorzieningen.
  • Ongedeeld en inclusief: we willen een samenleving zijn waarin iedereen meetelt en mensen omzien naar elkaar, een samenleving waarin generaties met elkaar verbonden zijn. Uitgangspunt is een gemengde bevolkingssamenstelling op wijk- en dorpsniveau met bijpassend gevarieerd woningaanbod.
  • Duurzaam en toekomstbestendig: we willen voorzien in de behoeften van de huidige samenleving, zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties in gevaar te brengen. Dit betekent een woningvoorraad die past bij de huidige woonwensen, die voor meerdere generaties geschikt is en die voldoende flexibel is om in te spelen op veranderende woonwensen in de toekomst. Daarbij zijn een duurzame energievoorziening, verduurzaming van woningen en een klimaatbestendige inrichting van de woonomgeving belangrijke opgaven.

Woningbehoefte

Bevolkingsprognoses laten zien dat het aantal huishoudens in Deventer nog zeker 20 jaar groeit. Met de provincie Overijssel zijn afspraken gemaakt die uitgaan van het toevoegen van 3000 woningen in de periode 2017-2027. Gezien de druk op de woningmarkt is in de Woonvisie een nieuwbouwprogramma van tenminste 350 woningen in de eerste 5 jaar opgenomen. De toe te voegen woningen zijn nog niet volledig in nieuwe plannen opgenomen.

Conclusie

Bovengenoemd beleid en onderzoek richt zich onder andere op de kwantitatieve en de kwalitatieve woningbouwbehoefte. Het woningbouwprogramma dat in het plangebied Ooievaarstraat 42 wordt gerealiseerd past zowel kwantitatief als kwalitatief binnen deze beleidsdocumenten (zie 3.1.3).

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.

4.1 Bodem

4.1.1 Algemeen

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmings- en/of functiewijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat.

4.1.2 Onderzoek

In april 2018 is door Boluwa Eco Systems BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Doel hiervan is het vaststellen van eventuele verontreiniging van grond en grondwater van de locatie en een globaal inzicht te verschaffen in de aard, plaats en concentratie van eventueel verontreinigde stoffen. Het vooronderzoek is uitgevoerd volgens de Nederlandse Norm NEN 5725.

Uit het onderzoek blijkt:

  • In de bovengrond (opgebrachte grond) van MM1 zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.
  • In de ondergrond van MM2 zijn licht (> achtergrondwaarde) verhoogde gehalten kwik en lood aangetoond. De aangetroffen licht verhoogde gehalten zijn mogelijk te relateren aan de aangetroffen puinresten.
  • In het grondwater van B01-1-1 zijn licht ( > streefwaarde) verhoogde gehalten molybdeen, barium en naftaleen aangetoond. Het aangetroffen licht verhoogde gehalten mobybdeen en barium zijn waarschijnlijk van natuurlijke oorsprong. Zware metalen kunnen van nature in de ondergrond aanwezig zijn. In de loop der jaren zijn deze metalen uitgespoeld naar het grondwater. Wat de oorzaak is van het licht verhoogde gehalte naftaleen is niet exact te verklaren.

In overleg met de gemeente Deventer is in maart 2019 door Boluwa een aanvullend onderzoek uitgevoerd. Het aanvullend onderzoek is uitgevoerd conform de opmerkingen in het bodemadvies Ooievaarstraat 42 te Deventer d.d. 6-3-2019 van de Omgevingsdienst IJsselland strategie heterogeen verdacht.

Uit de resultaten van het eerder uitgevoerde verkennende bodemonderzoek blijkt dat in de bovengrond geen verhoogde gehalten zijn aangetoond.

In de ondergrond van MM2 zijn licht [>achtergrondwaarde] verhoogde gehalten kwik en lood aangetoond. In de ondergrond van MM3 zijn licht [>achtergrondwaarde] verhoogde gehalten zink, kwik, lood, PAK (10-VROM) en PCB (som 7) vastgesteld.

In het grondwater zijn licht [>streefwaarde] verhoogde gehalten molybdeen, barium en naftaleen geconstateerd.

De onderzoekslocatie is in het verleden opgehoogd met een laag zand van ca. 0,70 m. De oorspronkelijke bovengrond van het terrein bestaat in de huidige situatie uit de bodemlaag van 0,70 – 1,20 m-mv.

Doel van het aanvullend onderzoek is deze oorspronkelijke bovengrond te onderzoeken.

Uit de resultaten van het aanvullend onderzoek blijkt dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de ontwikkeling van de locatie.

4.1.3 Conclusie

De resultaten van het verkennend bodemonderzoek geven geen milieuhygiënische belemmeringen voor de realisatie van de vier woningen.

Hergebruik van eventueel bij graafwerkzaamheden vrijkomende grond op eigen terrein is zondermeer toegestaan.

Eventueel vrijkomende grond mag echter tegenwoordig niet zondermeer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit Bodem Kwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

De onderzoeken zijn als Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek en Bijlage 3 Aanvullend bodemonderzoek toegevoegd aan dit plan.

4.2 Geluid

4.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied wordt gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Wegverkeer

Met betrekking tot wegverkeersgeluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.

Railverkeer

De zones langs het spoor zijn afhankelijk van het vastgestelde Geluidproductie Plafond (GPP) langs het spoor. Het plan is gelegen op een afstand van ruim 200 meter vanaf het spoortraject Deventer - Zwolle.. De van toepassing zijnde zone van 200 meter overlapt dus niet het plangebied.

De voorkeurswaarde voor de geluidbelasting vanwege het railverkeer bedraagt 55 dB voor nieuwe woningen. De maximale ontheffingswaarde is 68 dB.

4.2.2 Onderzoek

Wegverkeer

In juni 2018 is door adviesbureau VOBRU een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek betreft nieuwbouw van 4 woningen aan de Ooievaarstraat 42 te Deventer. De binnenstedelijke planlocatie ligt binnen de invloedsfeer van de verkeerswegen:

  • Diepenveenseweg.
  • Hoge Hondstraat.
  • Enkstraat.
  • Ooievaarstraat.

Op de betreffende verkeerswegen Diepenveenseweg en de Hoge Hondstraat heerst een snelheidsregime van 50 km/uur. Op de overige verkeerswegen is een wettelijk snelheidsregime van 30 km/u van toepassing en vallen daarmee buiten het toetsingskader van de Wet geluidhinder. Een formele toetsing aan de normering van de Wet geluidhinder kan voor de 30 km/u verkeerswegen achterwege blijven en is het vaststellen van een hogere waarde niet mogelijk. In kader van een goede ruimtelijke ordening wordt voor toetsing van de geluidbelasting van de 30 km/u wegen aangesloten bij de voorkeurswaarde van de Wet geluidhinder.

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting bij de woningen per verkeersweg lager is dan de voorkeurswaarde van Lden 48 dB.

Cumulatieve geluidbelasting

In het gemeentelijk geluidbeleid Wet geluidhinder beleidsregel gemeente Deventer is geen toetsingskader gegeven voor 30 km/u verkeerswegen. Wegens het ontbreken van het beleid zijn in het onderzoek deze wegen beoordeeld als gezoneerde verkeerswegen.

De cumulatieve geluidbelasting van alle verkeerswegen exclusief aftrek artikel 110g (Wgh) bedraagt ten hoogste Lden 52 dB waarbij de binnenwaarde van 33 dB in de geluidgevoelige ruimten (woonkamer/keuken, slaapkamers) is gewaarborgd en geen nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht naar de karakteristieke gevelwering van de nieuwbouw woningen.

Een geluidbelasting van rond Lden 53 dB is vanuit akoestisch oogpunt geen zwaarwegende reden om van de voorgestane stedenbouwkundige en verkeerskundige inrichting af te wijken en over te gaan tot geluidsreducerende maatregelen en zijn daarom niet nader beschouwd.

Railverkeer

De bouwlocatie is gelegen op een afstand van circa 220 meter van het spoortraject Deventer - Zwolle en ligt daarmee binnen de wettelijke zone. Het gebied tussen het spoortraject en de bouwlocatie is geheel bebouwd wat een groot afschermend effect veroorzaakt, mede de binnen dit gebied aanwezige gebouwen met een bouwhoogte van circa 12 meter. Gezien de afstand tot de bouwlocatie en de aanwezige (hoge) bebouwing is in overleg met de gemeente Deventer bepaald dat nader onderzoek naar het akoestisch effect van het spoortraject niet noodzakelijk wordt geacht. In redelijkheid kan worden gesteld dat ter plaatse van de bouwlocatie wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van Lden 55 dB.

4.2.3 Conclusie

Gezien de berekende geluidbelasting is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en is in kader van de Wet geluidhinder geen belemmering aanwezig voor realisatie van het bouwplan. Het onderzoek is als Bijlage 4 Akoestisch onderzoek toegevoegd aan dit bestemmingsplan.

4.3 Milieuzonering

4.3.1 Algemeen

Nieuwe functies kunnen milieuhinderlijk zijn voor omringende woningen dan wel bedrijven. Er dient een beoordeling plaats te vinden of de nieuwe functie wel milieuhygiënisch inpasbaar is. Er dient daarom beoordeeld te worden of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die gehinderd kunnen worden door onderhavig project of waarvan het project juist hinder ondervindt.

De (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering 2009”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Bij het bepalen van de richtafstanden wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • het betreft gemiddeld moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen ‘rustige woonwijk’ en rustig buitengebied’;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten;
  • bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten kunnen deze activiteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij de ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie.

Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P379-VG01_0017.png"

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.

4.3.2 Onderzoek

Het installatiebedrijf aan de Diepenveenseweg 35 is in de VNG lijst in te delen onder de bedrijfsactiviteit (SBI-2008 41,42,43 nr. 3) "Aannemersbedrijven met werkplaats bedrijfsoppervlak < 1.000 m2 " milieucategorie 2 met grootste richtafstand voor geluid 30 meter. Het plan is gelegen in stedelijk dicht bebouwd gebied. Hierbij kan worden uitgegaan van gemengd gebied en de 1 stap lagere richtafstand. In dit geval: 10 meter.

Aan de richtafstand van 10 wordt niet voldaan. Geluid is de bepalende milieufactor voor de richtafstand. Beoordeeld moet worden of vanwege het installatiebedrijf op het plan wordt voldaan aan geluidvoorschriften van het Activiteitenbesluit en VNG richtwaarden geluid. De VNG richtwaarden geluid voor stedelijk gebied zijn overeenkomstig de geluidniveaus van het Activiteitenbesluit. Ook van belang is te beoordelen of het installatiebedrijf door het plan niet wordt belemmerd in de voor de bedrijfsvoering benodigde geluidruimte.

De voor geluidemissie relevante bedrijfsactiviteiten op het installatiebedrijf gebeuren binnen in de smederij en de werkplaats. De smederij bevindt zich op een afstand van 12 meter en de werkplaats op 10 meter de plangrens. Overige gebouwen betreffen opslag en woning. Deze gebouwen zijn voor geluid op het plan niet van betekenis. De belangrijkste activiteiten op het buitenterrein van het bedrijf aan de zijde van het woonplan is de opslag van de gasflessen en de stalling van de bedrijfswagen. Voldoende aannemelijk is dat aan geluidvoorschriften en richtwaarden wordt voldaan. Ook zal het bedrijf door het plan niet belemmerd worden in geluidruimte. Daarbij moet worden meegenomen dat op kortere afstand van de smederij aan de overkant van de Ooievaarstraat bestaande woningen liggen waarvoor de geluidsniveaus gelden.

4.3.3 Conclusie

Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.

Aan de grootste richtafstand voor geluid 10 meter wordt niet voldaan, maar vanaf de locatie waar de activiteiten inpandig worden uitgevoerd wordt vanaf die locatie wel voldaan aan geluid richtwaarden en voorschriften. Een akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk. De realisatie van de vier woningen is geen belemmering voor het bedrijf en omgekeerd is het bedrijf geen belemmering voor de woningen.

Het installatiebedrijf wordt door het plan niet belemmerd in geluidruimte.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

4.4.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren : 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.4.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze ‘gevoelige bestemmingen’ zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen / klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van ‘gevoelige bestemmingen’ binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.4.2 Onderzoek

Gelet op de aard en omvang van dit project, kan worden aangenomen dat voorliggend project ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging.

4.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Algemeen

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

4.5.2 Onderzoek

In mei 2018 heeft Econsultancy een onderzoek uitgevoerd naar externe veiligheid in het kader van de nieuw te realiseren woningen aan de Ooievaarstraat 42 te Deventer. Vanwege de ligging nabij doorgaande spoorlijnen met transport van gevaarlijke stoffen is formeel een kwantitatieve risicoanalyse noodzakelijk. In overleg met bevoegd gezag is gekozen voor een kwalitatieve benadering, waarbij wordt verwezen naar elementen uit de gemeentelijke Omgevingsvisie externe veiligheid uit 2015.

Aan de hand van de landelijke risicokaart is een analyse gemaakt van de aanwezigheid van mogelijk relevante risicovolle bronnen en activiteiten in de omgeving van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P379-VG01_0018.jpg"

Uitsnede risicokaart

Op ruim 200 meter afstand tot het plan is de spoorlijn Deventer – Zwolle (A) gelegen. De spoorlijn Deventer – Apeldoorn (B) bevindt zich op ongeveer 230 meter tot het plan. Deze twee lijnen komen samen op circa 280 meter tot het plan en gaan (C) via het station en het emplacement (D, op 800 meter) naar Zutphen en Almelo. Tot slot vinden op circa 950 meter afstand transporten plaats via de IJssel (E).

Verantwoording van het groepsrisico

Het plan voorziet in de realisatie van vier nieuwe woningen. Omdat hieraan geen bijzondere functie wordt toegekend zoals zorg- of seniorenwoning, mag worden gesteld dat de aanwezigen overwegend goed zelfredzaam zijn.

Conform het Bouwbesluit dienen de primaire voorzieningen langs het spoor op orde te zijn. De initiatiefnemer is niet verantwoordelijk voor deze voorzieningen. Hulpdiensten kunnen binnen de gewenste aanrijtijd ter plaatse zijn.

Door het treffen van aanvullende maatregelen kunnen de risico’s verder worden beperkt. In onder-staande paragrafen wordt per scenario aangegeven welke maatregelen getroffen kunnen worden.

Explosie

In geval van een explosie volgens het principe van een warme of koude BLEVE zal de drukgolf ter plaatse van het plan hooguit leiden tot ruitbreuk. In geval van kans op een warme BLEVE kunnen de vier woningen bij tijdige alarmering worden ontvlucht. Naar verwachting treedt bij het optreden van een warme BLEVE geen verdere schade aan de woningen op als gevolg van hittestraling.

(Fakkel-)brand

In geval van brand op het spoor moet escalatie zo effectief mogelijk worden voorkomen en bestreden. Hiervoor zijn openbare voorzieningen buiten de inrichting van primair belang. Door de aanwezigheid van voorzieningen langs het spoor zoals hydranten, voldoende opstelplaatsen en secundair bluswater in de openbare ruimte kunnen branden beter worden bestreden. In geval van een fakkelbrand zal naar verwachting geen schade aan de woningen optreden. Er is geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied.

Toxische calamiteit

In geval van het vrijkomen van schadelijke gassen bij brand zal in eerste instantie inpandig moeten worden geschuild. Daarnaast is het van belang dat tijdig wordt gewaarschuwd zodat ramen, deuren en ventilatievoorzieningen met één handeling kunnen worden gesloten. Mechanische ventilatiesystemen moeten door middel van een noodknop direct kunnen worden uitgeschakeld. Ventilatievoorzieningen worden bij voorkeur niet aan de zijde van het spoor aangebracht. Evacuatie wordt pas in gang gezet als de situatie dat toelaat.

Evacuatie

De ontvluchting vanuit het plangebied van de spoorlijn af is goed te noemen. Bij calamiteiten kan worden ontvlucht in de richting van de Diepenveenseweg. Het vervolg van de vluchtroute is afhankelijk van de locatie van de calamiteit, maar is in elk geval goed te noemen.

PGS 15 (Praktijkreeks Gevaarlijke Stoffen 15)  

  • De betreffende gasflessenopslag van het installatiebedrijf naast Ooievaarstraat 42 moet voldoen aan de eisen uit de PGS 15. De betreffende opslag moet een afstand van 3 meter tot de inrichtingsgrens (erfgrens/plangrens) en 5 meter tot een bouwwerk of brandbaar object binnen de inrichting (het installatiebedrijf).
  • Het bouwplan van de Ooievaarstraat 42 voorziet in de bouw van vier geschakelde woningen. De oostelijke hoekwoning zal 2,5 meter van de erfgrens worden gebouwd en de westelijke hoekwoning op 1,20 meter van de erfgrens. Dit betekent dat de oostelijke hoekwoning met zijn zijgevel op 5 meter afstand van de gasflessenopslag komt te staan. Gelet op de afstandseisen tot beperkt kwetsbare objecten, kan hier worden voldaan aan een goed woon- en leefklimaat.

4.5.3 Conclusie

De realisatie van het plan heeft geen effect op het reeds eerder vastgesteld groepsrisico. Als gevolg van diverse calamiteiten is de kans op gebouwschade minimaal. Er zijn voldoende mogelijkheden om te schuilen of een calamiteit te ontvluchten. Vanuit externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van het plan. Het onderzoek is als Bijlage 5 Verantwoording groepsrisico toegevoegd aan dit bestemmingsplan.

4.6 Ecologie

4.6.1 Algemeen

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen.

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn.

Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden.

Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk ‘soortbescherming’:

  • 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  • 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  • 3. Nationaal beschermde ‘andere soorten’ (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.

Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een ‘Nee, tenzij’- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

Voor onderhavig project is het uitvoeren van een ‘Nee, Tenzij’- toets niet nodig omdat het plangebied buiten de begrenzing van het NNN ligt.

4.6.2 Onderzoek

In april 2018 is tijdens een locatie bezoek navolgende foto gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P379-VG01_0019.jpg"

Zoals op voorgaande luchtfoto is te zien, bestaat het perceel volledig uit een zandvlakte.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is geen onderdeel van beschermde natuurgebieden. Beschermde gebieden als het Natura 2000-gebied Rijntakken- IJsseluiterwaarden ligt op ruime afstand (850 meter). Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Deventer en de aard van de bebouwde kom verandert niet. Het plan aan de Ooievaarstraat heeft geen invloed op de doelstellingen voor beide genoemde beschermde gebieden.

Soortenbescherming

Ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied dienen te allen tijde getoetst te worden aan de Wet Natuurbescherming. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuur Netwerk Nederland (NNN) Landgoederen Salland (ruim 2 km), waardoor de geplande nieuwbouw geen effecten zal hebben op waarden van en het functioneren van de NNN. Op het perceel zelf staan geen beschermde planten en die worden daar ook niet verwacht. Dit geldt ook voor de fauna (zie foto). Er treden in het plangebied geen nadelige gevolgen op voor eventuele vleermuizen, gierzwaluwen, mussen e.d., aangezien er geen gebouwen of flora aanwezig is.

Vanuit ecologie en natuurwetgeving zijn geen nadelige effecten te verwachten. Het is niet noodzakelijk een quickscan natuurtoets uit te voeren.

4.6.3 Conclusie

Dit aspect is geen belemmering voor de realisering van de plannen. Hierdoor is geen m.e.r.-rapportage nodig.

4.7 Waterhuishouding

4.7.1 Algemeen

In de Ruimtelijke onderbouwing van een omgevingsvergunning dient volgens artikel 3.1.6, lid 1 onder b van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Doel daarvan is de uitgangspunten en wensen vanuit duurzame watersystemen en veiligheid te vertalen naar concrete gebiedsspecifieke ruimtelijke uitgangspunten en deze weer te geven. Als principe geldt dat afwenteling moet worden voorkomen en voor het watersysteem de drie-staps-strategie "vasthouden, bergen en afvoeren" moet worden gehanteerd.

4.7.2 Onderzoek

In september 2018 is door EDOK-RO een watertoets uitgevoerd op de website www.dewatertoets.nl. Op basis van deze digitale toets kan de korte procedure gevolgd worden.
Het waterschap heeft aangegeven akkoord te gaan met het plan, mits voldaan wordt aan de uitgangspunten uit de standaard waterparagraaf, zoals hierna is beschreven.

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te toetsen op water , de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Deze waterparagraaf heeft betrekking op het plan aan de Ooievaarstraat .

Relevant beleid

Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in Water Raakt! . Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Invloed op de waterhuishouding

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden vier wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg).

Voorkeursbeleid hemelwater

Initiatiefnemer zal bij de uitwerking het verbreed gemeentelijke rioleringsplan (vGRP) van de gemeente Deventer raadplegen en rekening houden met het hemelwaterbeleid van de gemeente.

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi s heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem.

Initiatiefnemer gaat voor dit plan gebruik maken van infiltratiekoffers. Het type infiltratievoorziening, afmetingen en locatie worden afgestemd met de adviseur riolering en waterhuishouding van de gemeente Deventer.

Grondwaterbeschermingsgebied

Het plangebied of een gedeelte daarvan ligt in een grondwaterbeschermingsgebied of intrekgebied van een drinkwaterwinning. In deze gebieden is het beleid gericht op het verminderen van de risico s op de verontreiniging van het grondwater. Initiatiefnemer zal bij de provincie navragen of er aanvullende bepalingen zijn, zoals bijvoorbeeld een boringsvrije zone.

Watervergunning (of melding) op grond van de Keur

Het wateradvies heeft aangegeven dat op basis van de watertoets geen watervergunning of melding nodig is.

Watertoetsproces

Het waterschap Drents Overijsselse Delta geeft aan akkoord te gaan met het plan, aangezien de initiatiefnemer zal gaan voldoen aan de genoemde uitgangspunten van het waterschap.

Overstromingsrisico

"Het bestemmingsplangebied ligt niet in een dijkring. Door klimaatveranderingen moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. Onderhavig plangebied ligt niet in de nabijheid van een watergang welke een overstromingsrisico met zich meebrengt (zoals de IJssel). Ook zijn er nabij het plangebied geen primaire waterkeringen gelegen. Er hoeft dan ook geen rekening gehouden te worden met een overstromingsrisico".

4.7.3 Conclusie

Het aspect water is geen belemmering voor de realisatie van de woningen. De watertoets en de samenvatting watertoets zijn respectievelijk als Bijlage 6 Watertoets en Bijlage 7 Samenvatting watertoets toegevoegd aan dit plan.

4.8 Archeologie

4.8.1 Inleiding

De archeologische verwachting voor de gemeente Deventer is gebaseerd op de landschappelijke en bodemkundige kenmerken van bekende archeologische vindplaatsen. Een uitgebreide onderbouwing van de fysisch geografische bouwstenen van de archeologische verwachtingswaarden is te vinden in: Willemse, N.W., L.J. Keunen, L.M.P. van Meijel & T. Bouma, 2013. Die plaatsen, welke in de Douwelerkolk verdronken zijn… Fysisch- en historisch-geografische bouwstenen voor een archeologische verwachtingskaart van de gemeente Deventer (RAAP Rapport 2571), Weesp.

Vanaf de late middeleeuwen is het verband tussen landschappelijke mogelijkheden en locatiekeuze minder goed puur fysisch geografisch te verklaren, omdat de mens er steeds meer in slaagt de natuur naar zijn hand te zetten. Vanaf deze periode zijn historische bronnen zoals kaarten en geschriften beschikbaar, waardoor veel elementen goed kunnen worden gelokaliseerd.

Op de archeologische verwachtingskaart zijn recente archeologische en historische onderzoeksgegevens gecombineerd met de fysisch geografische verwachting ter plekke. Ook bekende verstoringen zijn weergegeven op de archeologische verwachtingskaart.

4.8.2 Onderzoek

De gemeente heeft voor het plangebied onderzoek gedaan naar de archeologische verwachting en eventuele vervolgstappen.

In deze paragraaf worden de bevindingen weergegeven.

Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied'. Dit houdt in dat bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 0,5 meter onder maaiveld onderzoekplichtig zijn en een archeologisch rapport bij de aanvraag gevoegd moet worden. De gemeente geeft aan dat wanneer een bestemmingsplan herziening nodig is, het in 2015 vastgestelde archeologische beleid gehanteerd moet worden. Hierin geldt voor het plangebied 'beleidswaarde archeologie 3'. Deze beleidswaarde moet in een nieuw bestemmingsplan worden vertaald naar de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 200 m2 onder maaiveld zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 meter zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden, die leiden tot een verstoring tussen 200 m2 en 500 m2 en dieper dan 0,5 meter onder maaiveld geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5 meter onder maaiveld dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Aangezien hier in het verleden sprake was van substantiële bebouwing is het goed mogelijk dat bij de bouw en sloop van die bebouwing (delen van) het bodemarchief verstoord zijn geraakt. Dit kan worden achterhaald door middel van een bureauonderzoek (o.a. bouwtekeningen) maar ook booronderzoek kan meer inzicht geven in de intactheid van de bodem. Indien blijkt dat delen van het terrein al verstoord zijn, kan dit worden vertaald in een nieuw bestemmingsplan.

Indien wel sprake is van een intacte bodem en de vrijstellingsgrenzen worden overschreden kunnen aan de omgevingsvergunning te zijner tijd voorwaarden worden verbonden. Dit betekend dat voorafgaand aan de bouw eerst archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.

Het plangebied bestaat uit een oppervlakte kleiner dan 500 m2. dus ook bij een intacte bodem is de kans klein dat een volledig onderzoek nodig is. De gemeente geeft aan dat een meldingsplicht voldoende is.

4.8.3 Conclusie

Dit aspect is geen belemmering voor de realisatie van de grondgebonden woningen. Op de verbeelding is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen.

4.9 Duurzaamheid

Algemeen 

Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen. Ontwikkeling van duurzaamheid past in de ontwikkeling die het duurzaamheidsdenken nu ook landelijk doormaakt en waarbij ook steeds meer het eisen als negatieve prikkel omgezet wordt in een positieve benadering in de vorm van wijzen op de kwaliteit van het gebouw, op (woon-)comfort, het binnenmilieu in het algemeen, op gezond wonen en leven. In het Milieubeleidsplan presenteert de gemeente Deventer haar ambitie op het gebied van duurzaam bouwen en energiebeleid.

Energie

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. Een van de speerpunten is: Deventer is klimaatneutraal in 2030. Dit wordt gerealiseerd door de vraag naar energie te beperken, energie duurzaam op te wekken en energie-efficiënte technieken in te zetten. De minimale energie eisen waaraan bouwwerken in Nederland aan moeten voldoen zijn vastgelegd in het Bouwbesluit. De ambities van Deventer gaan in feite verder dan het bouwbesluit.

  • 1. Nieuwe woningbouwprojecten met meer dan 200 woningen worden vrijwel CO2 neutraal gebouwd.
  • 2. Bestaande woningen zijn in 2018 50% energiezuiniger.
  • 3. Gemeentelijke gebouwen zijn in 2015 50% energiezuiniger.
  • 4. Openbare verlichting en openbaar vervoer wordt CO2 neutraal.
  • 5. Fietsverkeer wordt gefaciliteerd.
  • 6. Bedrijven streven naar een 4% hogere energie-efficiëntie per jaar.

Materiaalgebruik en afval

Grondstoffen worden schaarser, kostbaarder en daardoor strategisch belangrijk. Een grondstoftransitie (het gebruik van duurzame materialen en het sluiten van kringlopen) is noodzakelijk. Het vraagt om versnelling van de huidige stedelijke aanpak en om innovatie. Duurzaam inkopen en aanbesteden wordt gezien als een van de belangrijk instrumenten om deze transitie in gang te zetten. In maart 2009 heeft de gemeente Deventer de `Woonvisie 2008+' vastgesteld, met daarin expliciet aandacht voor duurzaamheid vanuit de invalshoeken:

  • 1. Toekomstbestendigheid: woningen die ook in de volgende decennia bruikbaar zijn;
  • 2. Milieuvriendelijk: woningen die gebouwd zijn met minder milieubelastende materialen, of gelegen zijn in een duurzame woonomgeving;
  • 3. Energiezuinig: energiebesparend bouwen en investeren in bestaande woningen, zowel uit milieu-oogpunt als om woonlasten terug te dringen;
  • 4. Biodiversiteit: (toevoeging) voorzieningen nestelgelegenheid, inheemse streekeigen beplanting.

Sociale duurzaamheid 

Het plan draagt bij aan een sociale, verkeersveilige en aangename woon- en leefomgeving, zorgt voor sociale samenhang en identiteit. Dit draagt tezamen bij aan de sociale duurzaamheid.

Klimaat

Het klimaat veranderd waardoor extreme weersomstandigheden het nieuwe normale weer zijn. Denk hierbij aan meer extreme neerslag, meer dagen met hitte en lange perioden van droogte. De ontwikkeling van het plangebied zal klimaatadaptief moeten zijn, waarbij rekening gehouden wordt met genoemde aspecten.

Hitte 

De stedelijke omgeving is warmer dan het buitengebied. Dit hitte eialnd kan negatieve effecten hebben op o.a de volksgezondheid.

Deze locatie is door de aanwezigheid van lommerrijke groen tuinen minder gevoelig voor hitte tijdens zeer warme dagen. De ontwikkeling van het gebied mag deze waarde niet verslechteren.Behoud van bomen en een groene inrichting van de omgeving reduceert de gevolgen van hitte.

Op de hitte stress kaart is te zien dat daar waar en groen en bomen staan het gebied koel is, daar waar er veel verharding is, het gebied warmer ten opzichte van het buitengebied.

Wateroverlast

De locatie is beperkt gevoelig voor wateroverlast bij extreme neerslag. Met de Wateroverlastlandschapskaart (WOLK) is in één oogopslag te zien waar water naartoe gaat en waar het overlast geeft mocht Deventer getroffen worden door extreem hevige neerslag.

Nieuwe woning moeten het hemelwater opvangen op hun eigen terrein.

Bewoners kunnen eenvoudige maatregelen nemen die bijdragen aan Deventer klimaat actieve stad.

Dit zijn bijvoorbeeld:

  • Het afkoppelen van de hemelwaterafvoer van het riool. Hier zijn subsidiemogelijkheden voor;https://www.deventer.nl/loketten/digitaal-loket/afkoppelen-regenwater-subsidie
  • De tuin niet verharden en het behouden van een open grond zodat regenwater kan infiltreren in de bodem;
  • Vergroenen van de tuin ter voorkoming van het hitte eiland effect en ter bevordering van een leefbare stad en biodiversiteit;
  • Behouden van bomen die CO2 absorberen, zuurstof produceren en de lucht filteren van fijnstof.

Conclusie

Bij de ontwikkeling van het plangebied zal aandacht moeten worden besteed aan de verschillende aspecten van duurzaamheid.

4.10 Kabels en Leidingen

In en nabij het plangebied bevinden zich ondergrondse kabels en leidingen. Dit betreffen onder meer rioleringsbuizen, telecomkabels en waterleidingen. Deze kabels en leidingen leveren geen gevaar op voor personen en goederen in de directe omgeving. Het is niet nodig om hiervoor een dubbelbestemming op te nemen of een verplichting tot het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Dubbelbestemmingen worden slechts opgenomen indien de bestemming een heel specifiek (ruimtelijk) belang beoogt te regelen. Een toegekende dubbelbestemming vertegenwoordigt een bijzonder belang dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken. Bij reguliere kabels en leidingen weegt het belang niet zo zwaar dat hiervoor andere ruimtelijke belangen moeten wijken.

In het plangebied zijn geen dubbelbestemmingen voor kabels of leidingen noodzakelijk.

Conclusie

De leidingen en kabels in en nabij het plangebied vormen geen belemmering voor de uitvoer van het bestemmingsplan.

4.11 Sociale veiligheid

Naast een aantrekkelijke en aanpasbare woonomgeving zal de woonomgeving vooral ook (sociaal) veilig in het gebruik moeten zijn. Het gaat er om dat mensen zich veilig voelen en dat zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Factoren die kunnen bijdragen aan (het gevoel van) meer veiligheid zijn: informeel toezicht op de openbare ruimte, persoonlijke controle over de ('eigen') omgeving en het imago van het (totale) gebied. Toegespitst op het plangebied betekent dit, dat door inrichting en beheer van de openbare ruimte een goede sociale controle mogelijk dient te zijn. Een aantal aspecten waarbij de sociale veiligheid bijzondere aandacht vraagt, is:

  • stedenbouwkundige inrichting: daarbij gaat het ondermeer om de relatie openbaar-privé, menging tuin- en straatgericht wonen, overzichtelijkheid van stratenpatronen, parkeervoorzieningen en openbare verlichting;
  • vrijliggende groenvoorzieningen: vooral de waarborging van overzichtelijkheid;
  • langzaam-verkeerroutes: primaire routes moeten bij voorkeur 'begeleid' worden door woonbebouwing;
  • buurtbeheer: optredende gebreken als gevolg van dagelijks gebruik adequaat en snel herstellen;
  • jeugdopvang: creëren van adequate speel- en ontmoetingsplekken.

Bij raadsbesluit d.d. 1 juli 2000 is besloten dat bij de uitvoering van bouwplannen de normeringen genoemd in het handboek Politiekeurmerk Veilig Wonen als basis worden gehanteerd. Deze normeringen houden in dat naast extra eisen op woningniveau bovenop de eisen in het bouwbesluit, eisen worden gesteld aan een woongebouw/wooncomplex en aan de openbare ruimte. De mogelijkheden van het kunnen uitoefenen van sociale controle spelen hierbij een cruciale rol.

Het plangebied bevat een aantal kenmerken, zoals hier bovenstaand is weergegeven. De stedenbouwkundige inrichting voorziet in een evenwichtige relatie tussen openbaar-privé en voldoende parkeervoorziening.

4.12 Vormvrije-m.e.r. beoordeling

MER-plicht / m.e.r.-beoordeling

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (procedure) uit te voeren en een MilieuEfffect Rapport (MER) te maken. Wanneer dit moet gebeuren staat in het Besluit Milieueffectrapportage. In lijst C van het besluit staan de activiteiten en besluiten genoemd die m.e.r.-plichtig zijn. De ontwikkeling van 4 woningen staan niet in lijst C genoemd. De ontwikkeling aan de Ooievaarstraat 42 is daarmee niet m.e.r.-plichtig.

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het besluit overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn. Voor een stedelijk ontwikkelingsproject zijn drempelwaarden in lijst D opgenomen. Het plan blijft echter beneden het aantal van 2.000 woningen zoals genoemd in lijst D 11.2 en is daarmee niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In maart 2019 is door EDOK-RO een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld.

Hieruit blijkt:

Het project relatief kleinschalig is en geen kenmerken heeft die potentieel een risico op grote milieueffecten in zich hebben.

Met de transformatie van de bedrijfsbestemming naar woonfunctie zijn daarmee geen significant negatieve milieueffecten te verwachten die leiden tot een m.e.r.-beoordeling.

Het college van burgemeester en wethouders van Deventer wordt verzocht het besluit te nemen dat, gezien de kenmerken van de potentiële effecten, geen m.e.r.(-beoordeling) nodig is.

De aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.- beoordeling is als Bijlage 8 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. toegevoegd aan dit plan

Conclusie

In de vorige paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling geen sprake zal zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen en daarom is het niet noodzakelijk een m.e.r.- beoordeling uit te voeren.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt de standaardisering van de bestemmingsplannen in 5.2 toegelicht. In 5.3 wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Ten slotte wordt in 5.4 aandacht gegeven aan de handhaving van de bestemmingsplanregels.

5.2 RO Standaarden 2012

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld.

De SVBP2012 (standaarden) bevatten de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van o.a. het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft daartoe normen voor de opbouw van de regels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan.

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. Dit betekent dat bestemmingsplannen alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. De papieren versie betreft slechts een verbeelding van de digitale versie. Dit bestemmingsplan is daarom digitaal en IMRO-gecodeerd opgesteld, zodat het is voorbereid om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.

5.3 Planopzet

5.3.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels voor het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsbepalingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelbepaling.
  • Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.

5.3.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

De artikelen 1 en 2 bevatten begripsomschrijvingen respectievelijk regels over de wijze van meten. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdienen enkele voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrippen aandacht. Het betreft hier met name de begrippen bestemmingsvlak, bouwvlak en bouwperceel. Tevens wordt ingegaan op de definitie van woning.

Bestemmingsvlak

Een bestemmingsvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming. De bij een bestemming behorende planregels gelden afzonderlijk voor elk bestemmingsvlak met die bestemming.

Bouwvlak

In een aantal bestemmingsvlakken is op de analoge en digitale verbeelding een bouwvlak aangegeven. Een bouwvlak is een op de analoge en digitale verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegestaan. Hoofdregel is dat buiten het bouwvlak geen gebouwen mogen worden opgericht, doch uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Bouwperceel

Het bouwperceel is niet op de analoge en digitale verbeelding aangegeven. In artikel 1 van de planregels wordt bouwperceel omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In feite gaat het daarbij om het stuk grond dat bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw moet worden aangemerkt als behorende bij het gevraagde bouwwerk. De visuele uitstraling van dat ene bouwperceel en het als één eenheid functioneren van dat bouwperceel is dan van belang. Een bouwperceel is altijd gelegen binnen een of meer bestemmingsvlakken, maar de begrenzing van een bouwperceel hoeft niet samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Bouwvlakken geven aan waar binnen een bouwperceel gebouwen mogen worden gebouwd. Op het bouwperceel voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mogen echter ook worden gebouwd, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergunningvrije bouwwerken.

Hiervoor is aangegeven dat de begrenzing van een bouwperceel niet hoeft samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Met name in de woonbestemmingen komen meerdere bouwpercelen binnen één of meer bestemmingsvlakken voor. De grenzen van de bouwpercelen worden in de regel gevormd door de begrenzing van het erf. Waar die begrenzing tevens de eigendomsgrens is - en dit is vrijwel altijd het geval - vallen de grenzen van het bouwperceel samen met die van het kadastrale perceel. De loop van kadastrale grenzen kan veranderen door, bijvoorbeeld, aan- of verkoop van grond. Dan verandert ook de grens van het bouwperceel. Een stuk grond kan nu nog niet bij een bouwperceel horen en over een tijdje wel. Via de anti-dubbeltelbepaling in dit bestemmingsplan wordt voorkomen dat één stuk grond tweemaal meegeteld wordt bij de behandeling van aanvragen van omgevingsvergunningen.

Woning

Een woning is gedefinieerd als 'een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen'. Deze definitie wordt gehanteerd omdat steeds meer verschillende vormen van samenleven in een woning plaatsvinden die niet behoren tot het traditionele (al dan niet één persoons-) huishouden.

5.3.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Algemeen

De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:

  • Bestemmingsomschrijving.
  • Bouwregels.
  • Afwijken van de bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels.

Enkelbestemmingen

Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de bestemming in dit bestemmingsplan.

Bestemming Wonen: Artikel 3

De grondgebonden woningen in het plangebied behoren tot de bestemming Wonen. De planregels bieden de mogelijkheid tot het uitoefenen van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

Dubbelbestemming

Het bestemmingsplan kent een dubbelbestemming Waarde - archeologie - 3. Die hiervoor aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

Het bevoegd gezag kan in geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken groter dan 200 m² en kleiner dan 500 m2, geldt een meldingsplicht.

Voor dit bestemmingsplan is geen archeologisch onderzoek verricht, aangezien plangebied kleiner is dan 500 m2.en geldt dus een meldingsplicht.

5.3.4 Hoofdstuk 3: Algemene regels

De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.

Artikel 5: Anti-dubbeltelregel

Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.

Artikel 6: Algemene gebruiksregels

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

Artikel 7: Algemene afwijkingsregels

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van de in het plan genoemde maten met maximaal 10% en om het profiel van wegen in geringe mate aan te passen.

5.3.5 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Tenslotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.

Artikel 8: Overgangsrecht

Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

Artikel 9: Slotregel 

Hier staat de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.

5.4 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

4. Actief handhavingsbeleid

Er moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een plan uitvoerbaar is. Allereerst wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit plan. Vervolgens wordt ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het plan wordt door en voor rekening en risico ontwikkeld van de initiatiefnemer. De uitvoerbaarheid van een plan heeft naast de onderzoeksaspecten echter ook betrekking op economische aspecten zoals planschade en grondexploitatiekosten. Het bouwplan valt onder de reikwijdte van de Grondexploitatiewet, aangezien het oprichten van het pand een grondexploitatieplanplichtig bouwplan is zoals aangegeven in artikel 6.12 lid 1 Wro artikel 6.2.1 onder a en b Bro.

Op grond van artikel 6.12 kan het college vervolgens besluiten géén exploitatieplan vast te stellen, indien het een geval betreft als bedoeld in artikel 6.2.1a van het Besluit ruimtelijke ordening. In dit geval is er geen sprake van gemeentelijke kosten en betreft het dan ook een geval als bedoeld in artikel 6.2.1a, sub c van het Besluit ruimtelijke ordening. In het kader van de besluitvorming omtrent de omgevingsvergunning mag er vanuit worden gegaan dat het college dan ook zal besluiten géén exploitatieplan vast te stellen.

Ook wordt er een anterieure overeenkomst, inclusief planschadeovereenkomst opgesteld en ondertekend, waardoor geen exploitatieplan nodig is. Het plan is daarmee dan ook economisch uitvoerbaar.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Resultaten inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, is afgezien van een voorontwerp-bestemmingsplan.

Resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Het Rijk 

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkeling geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

De provincie Overijssel

In het kader van vooroverleg is het plan naar de provincie Overijssel verzonden. Op 4 juli 2019 heeft de provincie te kennen gegeven dat het ontwerpplan in het ruimtelijk beleid past en dat er geen aanleiding is voor een zienswijze.

Waterschap Drents Overijsselse Delta 

Via www.dewatertoets.nl is het Waterschap Drents Overijsselse Delta op de hoogte gebracht van het plan. Er is geen sprake van een waterbelang en het plan heeft geen invloed op de waterhuishouding. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta gaat dan ook akkoord met het plan.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 11 april tot en met 22 mei 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen, conform artikel 3.8 en artikel 6.14 van de Wet ruimtelijke ordening en afdeling 3.4 van de Algemene wet Bestuursrecht. Tegen het plan zijn vier zienswijzen ingediend, waarvan er in een later stadium één is ingetrokken.

De samenvatting en beantwoording van de zienswijzen en ambtshalve wijzigingen zijn vervat in een reactienota zienswijzen (zie Bijlage 9 Reactienota Zienswijzen).

Alle wijzigingen zijn hieronder samengevat.

Wijzigingen op de plankaart (verbeelding)

  • Tussen het bouwvlak van de oostelijke hoekwoning en de erfgrens zal een afstand van 2,5 meter aangehouden worden.
  • De maximale bouwhoogte van de woningen wordt 8,5 meter.
  • Op het terrein aan de achterzijde van de woningen wordt de aanduiding 'bijgebouwen' toegevoegd.

Wijzigingen in de toelichting

  • In de paragraaf over parkeren in hoofdstuk 2 van de toelichting wordt opgenomen dat afgeweken wordt van de parkeereis, onder de voorwaarde dat de ontwikkelaar zich zal inspannen voor het gebruik van een deelauto.
  • In Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten worden de paragrafen over Geluid en Externe veiligheid aangevuld met de advisering van de Omgevingsdienst met betrekking tot het naastgelegen installatiebedrijf inclusief de gasflessenopslag.