De fictieve opzegtermijn is de opzegtermijn die de werkgever in acht zou moeten nemen als hij een dienstverband wil opzeggen. De fictieve opzegtermijn kan ter sprake komen als iemand WW aanvraagt. UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen) dat de WW betaalt, vindt dat de wettelijke opzegtermijn altijd moet meetellen als een vast dienstverband eindigt. Soms gebeurt dat niet, bijvoorbeeld omdat het dienstverband met wederzijds goedvinden is geëindigd, of omdat het is ontbonden door de kantonrechter en de werknemer een schadevergoeding krijgt. Het UWV stelt zich dan op het standpunt dat de werknemer pas aanspraak kan maken op een WW-uitkering nadat de fictieve opzegtermijn is verstreken. Door die fictieve opzegtermijn krijgt de werknemer dus niet meteen een WW-uitkering. Soms kort het UWV de fictieve opzegtermijn in, bijvoorbeeld als de opzegtermijn voor de werkgever langer is dan 2 maanden of als de werknemer geen ontslagvergoeding of andere vergoedingen krijgt.
Voorbeeld
Sander de Bruijn komt op 20 augustus met zijn werkgever overeen dat zijn arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden zal eindigen per 1 september. Volgens de arbeidsovereenkomst zou de werkgever normaal gesproken een opzegtermijn van een maand in acht moeten nemen. In dat geval zou, gerekend vanaf 20 augustus, de arbeidsovereenkomst van Sander pas op 1 oktober geëindigd zijn. Als Sander zich op 1 september bij het UWV meldt, zal hem verteld worden dat hij pas per 1 oktober voor een WW-uitkering in aanmerking komt.
