Zoek regelingen op overheid.nl Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op [email protected]! Gemeente Oost GelreVerordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oost Gelre
Wetstechnische informatie
Overheidsorganisatie | Gemeente Oost Gelre |
---|---|
Officiële naam regeling | Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oost Gelre |
Citeertitel | Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oost Gelre |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Opmerkingen met betrekking tot de regeling
Geen
Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)
Geen
Datum inwerking- treding |
Terugwerkende kracht tot en met |
Datum uitwerking- treding |
Betreft |
Datum ondertekening Bron bekendmaking |
Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | Nieuwe regeling |
14-10-2014 www.officiële bekendmakingen.nl |
14-10-2014/13 |
Tekst van de regeling
De raad van de gemeente Oost Gelre;
gezien het voorstel van het college van de gemeente Oost Gelre van 2 september 2014;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;
gelet op artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede en derde lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
overwegende dat het noodzakelijk is om bij verordening regels vast te stellen met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang.
BESLUIT:
Vast te stellen de
VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE OOST GELRE
Hoofdstuk 1 Begrippen
Artikel 1 Begripsbepalingen
-
1. In deze verordening wordt verstaan onder:
-
algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;
-
beleidsregels: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oost Gelre;
-
bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;
-
hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;
-
ingezetene: burger die hoofdverblijf heeft in de gemeente Oost Gelre;
-
melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;
-
persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;
-
uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo;
-
wet: Wet maatschappelijke ondersteuning.
-
-
2. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder de overige begrippen in deze verordening verstaan hetgeen de wet daaronder verstaat.
Hoofdstuk 2 Melding, onderzoek en aanvraag
Artikel 2 Melding
-
1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.
-
2. Het college bevestigt al dan niet schriftelijk de ontvangst van de melding en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.
Artikel 3 Cliëntondersteuning
-
1. Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van gratis cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.
-
2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.
Artikel 4 Persoonlijk plan
-
1. Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.
-
2. Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 6 van deze verordening.
Artikel 5 Informatie en identificatie
-
1. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
-
2. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 6, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
Artikel 6 Onderzoek
-
1. Een gesprek maakt onderdeel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt, dan wel zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig zijn familie.
-
2. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.
-
3. De factoren, genoemd in artikel 2.3.2, vierde lid, van de wet maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek als bedoeld in het eerste lid.
-
4. Tijdens het gesprek wordt aan de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een persoonsgebonden budget en wat de gevolgen van die keuze zijn.
-
5. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.
Artikel 7 Verslag
-
1. Het college verstrekt de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.
-
2. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden als bijlage aan het verslag toegevoegd.
Artikel 8 Advisering
-
1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, degene door of namens wie een melding of aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke hulp diens relevante huisgenoten:
-
Op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.
-
Op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.
-
-
2. Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:
-
Het een melding of aanvraag betreft van een persoon die niet eerder een voorziening heeft gehad c.q. met wie niet eerder een gesprek als bedoeld in artikel 6 is gevoerd.
-
Het een melding of aanvraag betreft van een persoon die wel eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 6 heeft gevoerd, maar waarvan de medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een voorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden.
-
Het college dat overigens gewenst vindt.
-
Artikel 9 Aanvraag
-
1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding.
-
2. Een cliënt, dan wel zijn vertegenwoordiger kan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.
-
3. De cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening, verstrekt het college desgevraagd terstond een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
-
4. Een ondertekend verslag kan, indien de cliënt dit wenst, worden beschouwd als aanvraagformulier.
Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorziening
Artikel 10 Criteria voor maatwerkvoorziening
-
Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
-
ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen, als gevolg waarvan cliënt niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen
-
op eigen kracht;
ii. met gebruikelijke hulp;
iii. met mantelzorg;
iv. met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;
-
met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen; of
vi. met gebruikmaking van algemene voorzieningen.
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en/of
-
ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen
-
op eigen kracht;
ii. met gebruikelijke hulp;
iii. met mantelzorg;
iv. met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; of
-
met gebruikmaking van algemene voorzieningen.
-
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
2.Een maatwerkvoorziening kan slechts worden toegekend voor zover deze als de goedkoopst compenserende voorziening aan te merken is.
Artikel 11 Voorwaarden en weigeringsgronden
-
1. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:
-
voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;
-
voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;
-
indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;
-
voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of deze voorziening noodzakelijk was en als goedkoopst compenserend aan te merken is;
-
voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;
-
voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht;
-
indien de cliënt tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond.
-
-
2. Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt:
-
als deze niet langdurig noodzakelijk is;
-
indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Oost Gelre.
-
-
3. Geen maatwerkvoorziening ten behoeve van een woonaanpassing wordt verstrekt:
-
voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;
-
ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen en gehuurde kamers;
-
voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;
-
indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;
-
indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.
-
Artikel 12 Beschikking
-
1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening, wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
-
2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:
-
welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;
-
hoe de voorziening wordt verstrekt;
-
de ingangsdatum en duur van de verstrekking.
-
-
3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in ieder geval:
-
aan welk resultaat het persoonsgebonden budget kan worden besteed;
-
welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;
-
wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen;
-
wat de duur is van de verstrekking waarop het persoonsgebonden budget ziet;
-
de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget.
-
-
4. Als sprake is van een te betalen bijdrage in de kosten wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.
Artikel 13 Persoonsgebonden budget
-
1. Het college verstrekt een persoonsgebonden budget in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.
-
2. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een zaak wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de situatie van de cliënt goedkoopst compenserende voorziening in natura en is toereikend voor de aanschaf daarvan.
-
3. Voor zover dit geen onderdeel is van het persoonsgebonden budget, kan het bedrag worden aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.
-
4. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten;
-
5. Een persoonsgebonden budget dient door de cliënt binnen zes maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.
-
6. Het college kan nadere regels stellen over de hoogte van het persoonsgebonden budget.
Artikel 14 Controle
Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.
Artikel 15 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening en intrekking
-
1. Degene aan wie een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget is verstrekt, is verplicht zo spoedig mogelijk uit eigen beweging schriftelijk aan het college mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een maatwerkvoorziening.
-
2. Het college kan een besluit herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:
-
de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
-
de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget is aangewezen;
-
de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten;
-
de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden;
-
de cliënt de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt;
-
-
3. Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken als er sprake is van wijziging van nadere regels en/of beleidsregels. Het college neemt bij hierdoor te nemen beschikkingen een redelijke overgangstermijn in acht.
-
4. Een beslissing tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken als blijkt dat het persoonsgebonden budget binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
Artikel 16 Terugvordering en verrekening
-
1. Indien het recht op een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.
-
2. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.
-
3. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.
-
4. Als het college een beslissing op grond van artikel 15 tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.
-
5. Het college kan een geldschuld verrekenen met een vordering op de wederpartij die zij beide hebben op basis van deze verordening, of haar voorganger.
-
6. Het college is bevoegd tot verrekening van vorderingen voortvloeiende uit beschikkingen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Wet werk en bijstand.
-
7. De eigenaar-bewoner, die een woningaanpassing heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de woningaanpassing:
-
deze verkoop van de woning zo spoedig mogelijk aan het college te melden; en
-
de meerwaarde, volgens het in de nadere regels vastgelegde afschrijvingsschema, aan het college terug te betalen. Het terug te betalen bedrag bedraagt nooit meer dan het bedrag dat ten laste van het college is gekomen in verband met de woningaanpassing.
-
Hoofdstuk 4 Bijdrage in de kosten
Artikel 17 Bijdrage in de kosten
-
1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd:
-
voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning;
-
voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel een persoonsgebonden budget.
-
-
2. De bijdrage in de kosten overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.
-
3. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald:
-
door een aanbesteding;
-
na een consultatie in de markt, of
-
in overleg met de aanbieder.
-
-
4. De kostprijs van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het verstrekte bedrag.
-
5. De bedragen en percentages die gelden voor een bijdrage in de kosten zijn gelijk aan de bedragen en percentages opgenomen in het uitvoeringsbesluit.
-
6. Als een maatwerkvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:
-
de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en
-
degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.
-
-
7. In afwijking van het vorige lid is in ieder geval geen bijdrage verschuldigd indien de ouders van het gezag over de cliënt zijn ontheven of ontzet.
Hoofdstuk 5 Kwaliteit en veiligheid
Artikel 18 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
-
1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten, door:
-
het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;
-
het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;
-
erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.
-
-
2. Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
-
3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.
Artikel 19 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
-
1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:
-
de aard en omvang van de te verrichten taken;
-
de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;
-
een redelijke toeslag voor overheadkosten;
-
een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg; en
-
kosten voor bijscholing van personeel.
-
-
2. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:
-
de marktprijs van de voorziening, en
-
de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:
-
aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;
ii. instructie over het gebruik van de voorziening;
iii. onderhoud van de voorziening, en
iv. verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.
-
Artikel 20 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
-
1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.
-
2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening zo spoedig mogelijk aan de toezichthoudend ambtenaar.
-
3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
Hoofdstuk 6 Waardering mantelzorgers en tegemoetkoming meerkosten
Artikel 21 Jaarlijkse waardering mantelzorgers
De jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat uit een individuele attentie.
Artikel 22 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen
Het college verstrekt in overeenstemming met het beleidsplan op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.
Hoofdstuk 7 Klachten, medezeggenschap en inspraak
Artikel 23 Klachtregeling
-
1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.
-
2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving hiervan door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.
Artikel 24 Medezeggenschap
-
1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.
-
2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving hiervan door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.
Artikel 25 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
-
1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
-
2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
-
3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.
-
4. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.
Hoofdstuk 8 Overige bepalingen
Artikel 26 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 27 Nadere regels
Het college kan nadere regels stellen voor de uitvoering van deze verordening.
Artikel 28 Intrekking oude verordening en overgangsrecht
-
1. De Verordening voorzieningen Maatschappelijke ondersteuning gemeente Oost Gelre vastgesteld in de vergadering van 8 mei 2012 wordt ingetrokken.
-
2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening voorzieningen Maatschappelijke ondersteuning gemeente Oost Gelre, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.
-
3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Maatschappelijke ondersteuning voorzieningen Maatschappelijke ondersteuning gemeente Oost Gelre en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.
-
4. Van het in lid 3 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.
-
5. Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening voorzieningen Maatschappelijke ondersteuning gemeente Oost Gelre, geschiedt op grond van de Verordening voorzieningen Maatschappelijke ondersteuning gemeente Oost Gelre die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.
-
6. Van het in lid 5 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.
Artikel 29 Inwerkingtreding en citeertitel
-
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.
-
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oost Gelre.
Vastgesteld in de openbare vergadering van 14 oktober 2014.
De raad van de gemeente Oost Gelre,
raadsgriffier, J. Vinke | voorzitter, A. Bronsvoort |
Toelichting op de verordening
Artikelsgewijze toelichting op de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oost Gelre
Hoofdstuk 1 Begrippen
Artikel 1 Begripsbepalingen
Ad. a Algemeen gebruikelijke voorziening
Het is niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarvan gelet op de omstandigheden van de cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken (zie o.a. CRvB 03-07-2001, nr. 00/764 WVG, CRvB 16-04-2008, nr. 06/4668 WVG, CRvB 14-07-2010, nr. 09/562 WVG en Rechtbank Arnhem 16-08-2012, nr. AWB 11/5564).
Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt (zie CRvB 17-11-2009, nr. 08/3352 WMO). De beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de cliënt ziet op het beantwoorden van de vraag of de cliënt over de voorziening zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Bij die beoordeling kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, de volgende criteria een rol spelen:
-
Is de voorziening gewoon te koop?
-
Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht?
-
Is de voorziening specifiek voor personen met een beperking ontworpen?
Ad. b Beleidsregels
Deze definitie spreekt voor zich.
Ad. c Bijdrage in de kosten
Uit artikel 2.1.4 van de wet vloeit de bevoegdheid voort tot het vragen van een bijdrage in de kosten. Cliënten zullen voor hun ondersteuning, als de gemeente daarvoor kiest, een bijdrage moeten betalen. Deze bijdrage kan, als het een maatwerkvoorziening betreft, afhankelijk worden gesteld van het inkomen en het vermogen. Op grond van artikel 2.1.4 lid 4 van de wet zijn bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015) gesteld. Daarin is bepaald wat de ruimte is die de gemeenteraad (het college bij delegatie door de gemeenteraad) heeft voor het bepalen van de omvang van de eigen bijdrage.
Ook voor een algemene voorziening kan eventueel een bijdrage van de cliёnt in de kosten worden gevraagd (m.u.v. cliëntondersteuning), maar deze bijdrage kan, anders dan die voor een maatwerkvoorziening, niet inkomensafhankelijk zijn.
Ad. d Hulpvraag
De hulpvraag is de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.1.4 lid 1 van de wet. Als iemand die behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning zich tot het college wendt, is het van belang dat allereerst wordt onderzocht wat de hulpvraag van betrokkene is. Wanneer de betrokkene zich voor het eerst meldt, is in veel gevallen niet op voorhand duidelijk of en in welke vorm het college in actie moet komen. Een zorgvuldig onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 van de wet is noodzakelijk.
Ad. e Ingezetene
De cliënt kan als hij ingezetene is van een gemeente in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie (artikel 1.2.1 Wmo). Om voor een maatwerkvoorziening gericht op beschermd wonen en opvang in aanmerking te komen moet de cliënt in ieder geval ingezetene van Nederland zijn, maar niet perse van de gemeente. Uit de Memorie van Toelichting volgt dat een ingezetene zich, voor een maatwerkvoorziening, moet wenden tot het college van de gemeente waar hij woont. De term 'wonen' is niet verder uitgelegd. Uit de jurisprudentie bij de Wmo 2007 (CRvB 22-09-2010, nr. 09/1743 WMO ) volgt dat het gaat om de feitelijke verblijfplaats, waarbij een inschrijving in de Basisregistratie Personen belangrijk is maar niet doorslaggevend.
Ad. f Melding
Eenieder kan zich melden bij zijn gemeente met een hulpvraag. Door het melden maakt de cliënt de hulpvraag aan het college kenbaar. In vervolg op deze melding zal het college in samenspraak met de cliënt zo spoedig mogelijk een onderzoek (laten) instellen. Indien een ingezetene alleen informeert naar bijvoorbeeld de beschikbaarheid van een algemene voorziening of kenbaar maakt gebruik te willen maken van een algemene voorziening, is er geen aanleiding om een onderzoek in te stellen.
Ad. g Persoonlijk plan
In het plan kan de cliënt – al dan niet tezamen met zijn persoonlijke netwerk - de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 onderdelen a tot en met e van de wet, en de maatschappelijke ondersteuning die door hem wordt gewenst, beschrijven. Doordat de cliënt voorafgaand aan het onderzoek door het college een persoonlijk plan kan overleggen, is het college direct bekend met de wijze waarop de cliënt zelf vorm wil geven aan zijn persoonlijk arrangement dat nodig is om zelfredzaam te kunnen zijn en te participeren. Door de cliënt een persoonlijk plan te laten opstellen, wordt de eigen regie en de betrokkenheid van het sociale netwerk van cliënten in de Wmo versterkt.
Ad. h Uitvoeringsbesluit
Deze definitie spreekt voor zich.
Ad. i Wet
Deze definitie spreekt voor zich.
Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien artikel 1.1.1 van de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening.
Hoofdstuk 2 Melding, onderzoek en aanvraag
Artikel 2 Melding
De cliënt doet een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, de hulpvraag. De melding is, zo blijkt uit de Memorie van Toelichting, niet gebonden aan een vorm of locatie. De melding kan door of namens de cliënt worden gedaan, wat betekent dat ook iemand uit de omgeving van de cliënt als vertegenwoordiger kan optreden.
Ingevolge artikel 2.3.2 lid 1 van de wet en voor de volledigheid opgenomen in het tweede lid van artikel 2 moet het college de ontvangst van een melding bevestigen. Uit de Memorie van Toelichting blijkt bovendien dat het college het tijdstip van de melding moet registreren. Uit de wet noch toelichting blijkt dat de bevestiging van de ontvangst van de melding schriftelijk moet.
Artikel 3 Cliëntondersteuning
De verplichtingen die in dit artikel genoemd worden, zijn ook neergelegd in de artikelen 2.2.4, lid 1 onderdeel a en 2.3.2 lid 3 van de wet. Met name het wijzen op de beschikbare cliëntondersteuning neemt een specifieke plek in tijdens de procedure na de melding. Cliëntondersteuning is gedefinieerd in artikel 1.1.1 van de wet. De cliëntondersteuning moet gratis zijn en er kan dan ook geen bijdrage in de kosten voor worden gevraagd.
Artikel 4 Persoonlijk plan
De verplichtingen voor het college die hier genoemd worden, zijn ook opgenomen in artikel 2.3.2 van de wet. Het persoonlijk plan is in de wet opgenomen door middel van een amendement (TK 2013-2014, 33841 nr. 70). Doordat de cliënt voorafgaand aan het onderzoek door het college een persoonlijk plan kan overleggen, is het college direct bekend met de wijze waarop de cliënt zelf vorm wil geven aan zijn persoonlijk arrangement dat nodig is om zelfredzaam te kunnen zijn en te participeren. Hiermee komt de regie bij de cliënt te liggen.
Artikel 5 Informatie en identificatie
Ook voor deze bepaling geldt dat de verplichtingen al voortvloeien uit de wet, concreet de artikelen 2.3.2 lid 7 en 2.3.4 lid 1. Analoog aan artikel 4:2 Awb, dat voor de aanvraagfase van een besluit regelt dat de aanvrager de nodige gegevens moet verstrekken, is met lid 1 van artikel 5 geregeld dat de cliënt daartoe ook in de voorafgaande onderzoeksfase gehouden is. In de Memorie van Toelichting op artikel 2.3.4. lid 1 Wmo is beschreven welke documenten onder artikel 1 Wet op de identificatieplicht vallen, zoals bedoeld in lid 2 van artikel 5.
Artikel 6 Onderzoek
Het onderzoek vormt de kern van de procedure. De wet beschrijft in artikel 2.3.2 lid 4 de zaken die tijdens het onderzoek aan bod moeten komen. Het gesprek wordt in de wet niet expliciet genoemd, maar impliciet wordt er vanuit gegaan dat persoonlijk contact tussen gemeente en cliënt plaatsvindt. In artikel 6 wordt benadrukt dat een gesprek deel uitmaakt van het onderzoek en dat het past in het stelsel van deze Wmo dat daar de omgeving van de cliënt zoveel mogelijk bij betrokken wordt.
Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is (zie het vijfde lid). Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.
Artikel 7 Verslag
Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. De weergave van het onderzoek bevat ook een verslag van het gesprek. Dit kan een beknopte weergave zijn van hetgeen besproken is. Het opsturen van het verslag kan achterwege worden gelaten, indien de cliënt ondubbelzinnig verklaart geen prijs te stellen op het ontvangen van de genoemde bescheiden.
Een goed verslag maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.
Artikel 8 Advisering
Het college kan, indien zij dat nodig acht, extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is. Het is bij de adviesaanvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt verstrekt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nodig is. In artikel 2.3.8, derde lid van de wet is een medewerkingsplicht opgenomen. De cliënt of andere relevante personen zijn verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 9 Aanvraag
In het kader van de volgorde van de procedure herhaalt artikel 9 in lid 1 de wet: de aanvraag kan pas worden ingediend na het onderzoek of na het verstrijken van de zes wekentermijn. Artikel 2.3.5, lid 1 van de wet maakt duidelijk dat de aanvraag ziet op een maatwerkvoorziening. Andere oplossingen die tot tevredenheid kunnen bijdragen aan zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie kunnen zonder aanvraag en dus zonder beschikking worden ingezet. De wet bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid).
Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorziening
Artikel 10 Criteria voor maatwerkvoorziening
In dit artikel is het algemene afwegingskader dat in deze Wmo centraal staat nogmaals uiteengezet. De nadruk ligt, nog meer dan onder de Wmo 2007, op de eigen kracht en hulp van anderen. De maatwerkvoorziening vormt slechts het sluitstuk van de maatschappelijke ondersteuning.
In artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel a van de wet is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. In de Memorie van Toelichting op deze bepaling (TK 2013-2014, 33 841, nr. 3, blz. 134) wordt aangegeven dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op maatwerk aankomt. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.
In lid 2 van dit artikel is bepaald dat het college kan volstaan met de goedkoopst compenserende voorziening. Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel compenserend als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip compenserend bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het is uiteraard wel mogelijk een compenserende voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst compenserende voorziening, mits de belanghebbende bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen.
Artikel 11 Voorwaarden en weigeringsgronden
In rechtbankjurisprudentie is inmiddels herhaaldelijk bepaald dat afwijzingsgronden, wil er een beroep op kunnen worden gedaan, een grondslag in de verordening moeten hebben. Zie bijvoorbeeld Rechtbank Gelderland 8-11-2013, nr. ZUT 12/1823. Ook in het kader van rechtszekerheid is hier iets voor te zeggen: bij het ontbreken van afwijzingsgronden of het hanteren van zeer ruime afwijzingsgronden is het voor de cliënt niet mogelijk om zijn rechtspositie te bepalen of te voorzien. Bovendien is met dit artikel invulling gegeven aan de verplichting van artikel 2.1.3, tweede lid onder a van de wet, omdat is aangegeven op grond van welke criteria iemand voor een maatwerkvoorziening in aanmerking kan komen.
Ad. a
Dit betreft de herhaling van het algemene toetsingskader, zoals dat in de wet centraal staat. Door het hier te herhalen kan het dienst doen als afwijzingsgrond.
Ad. b
Een algemene voorziening gaat voor op verstrekking van een maatwerkvoorziening. Ook dit is een uitvloeisel van het algemene toetsingskader van de wet. Het is hier opgenomen om dienst te doen als afwijzingsgrond.
Ad. c
Het is niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarvan gelet op de omstandigheden van de cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken (zie o.a. CRvB 03-07-2001, nr. 00/764 WVG, CRvB 16-04-2008, nr. 06/4668 WVG, CRvB 14-07-2010, nr. 09/562 WVG en Rechtbank Arnhem 16-08-2012, nr. AWB 11/5564).
Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt.
Ad. d
Hier wordt gedoeld op de situatie dat de cliënt een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de cliënt gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd als niet meer is na te gaan of de voorziening noodzakelijk was en of wel sprake was van een goedkoopst compenserende voorziening.
Ad. e
In dit onderdeel wordt aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de cliënt verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de cliënt geen schuld treft. Ook hier kan de eigen verantwoordelijkheid van een cliënt een rol spelen. Indien bijvoorbeeld in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien vervolgens bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.
Ad. f
De maatwerkvoorziening is gericht op een individuele cliënt. Het past hier niet om generieke voorzieningen te treffen. Daarvoor zijn de algemene maatregelen en algemene voorzieningen geschikte instrumenten.
Ad. g
De eigen verantwoordelijkheid van cliënten speelt een prominentere rol in de Wmo, getuige bijvoorbeeld CRvB 21-5-2012, nr. 11/5321 WMO. Onderdeel g is opgenomen om de eigen verantwoordelijkheid daadwerkelijk weer te geven in de verordening zodat het kan dienen als beoordelings- en afwijzingsgrond.
De in het tweede lid opgenomen gronden zijn specifiek van toepassing op maatwerkvoorzieningen ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie. Ze gelden niet voor maatwerkvoorzieningen gericht op beschermd wonen en opvang.
In het derde lid zijn enkele afwijzingsgronden opgenomen die specifiek zien op een maatwerkvoorziening ten behoeve van een 'woonaanpassing'. Hieronder wordt verstaan een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte.
Artikel 12 Beschikking
De cliënt moet op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de cliënt goed en volledig informeert. In dit artikel zijn de essentialia opgenomen die in ieder geval in de beschikking moeten worden opgenomen. Het vierde lid dient uitsluitend ter informatie aan de cliënt.
Artikel 13 Persoonsgebonden budget
Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een pgb verstrekken. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd vraagt (zie artikel 2.3.6, tweede lid, onder b). Met behoud van de motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen (zie de toelichting op amendement Voortman c.s., Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 103).
In de volgende leden wordt gehoor gegeven aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners.
Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening in natura (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers- of opvangvoorzieningen.
De maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.
In het vijfde lid is geconcretiseerd welke termijn is verbonden aan de besteding van het pgb. Dit dient de rechtszekerheid en voorkomt de situatie waarin het recht oneindig open zou moeten staan.
Artikel 14 Controle
Op grond van artikel 2.1.3 vierde lid dienen in de verordening regels te worden gesteld over de bestrijding van ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen of pgb alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Essentieel daarbij is dat het college periodiek controles uitvoert naar het gebruik en de besteding van voorzieningen op grond van deze wet.
Artikel 15 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening en intrekking
Dit artikel voorziet erin dat bij een gewijzigde situatie de plicht bestaat het college hiervan op de hoogte te stellen als men kan vermoeden dat dit invloed kan hebben op de verstrekte maatwerkvoorziening. Een besluit, genomen op basis van deze verordening, kan in bepaalde omstandigheden geheel of gedeeltelijk ingetrokken worden.
Artikel 16 Terugvordering en verrekening
In artikel 2.4.1 tot en met 2.4.4 van de wet zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of pgb. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen. Uit de memorie van toelichting op artikel 2.4.1 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 157) wordt duidelijk dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om maatwerkvoorzieningen terug te vorderen; ‘omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.’
In het tweede en derde lid zijn dan ook bepalingen opgenomen die het college de bevoegdheid geven tot terugvordering van in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen. De mogelijkheid tot verrekening wordt vastgelegd in het vijfde en zesde lid.
Het zevende lid heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging, die het gevolg is van de Wmo-woningaanpassing van de eigen woning.
Artikel 17 Bijdrage in de kosten
De gemeente mag van cliënten een bijdrage in de kosten vragen voor maatwerkvoorzieningen in natura en in de vorm van een persoonsgebonden budget alsmede voor algemene voorzieningen.
In het tweede lid is het uitgangspunt benadrukt dat de bijdrage in de kosten de kostprijs van de voorziening niet mag overstijgen: de gemeente mag geen winst maken op de bijdragen.
In het derde en vierde lid is uiteengezet hoe de kostprijs tot stand komt.
In het vijfde lid zijn de bedragen en percentages van het uitvoeringsbesluit van overeenkomstige toepassing verklaard.
In lid 6 en lid 7 is de mogelijkheid van artikel 2.1.5, om de bijdrage in de kosten ook aan de ouders van minderjarige cliënten op te leggen, benut.
Hoofdstuk 5 Kwaliteit en veiligheid
Artikel 18 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de Memorie van Toelichting op artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 e.v. van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.
In het eerste lid is een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. Het in het derde lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1, eerste lid, van de wet.
Artikel 19 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4, eerste lid, van de wet). Bij verordening moeten regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden.
Artikel 20 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
In artikel 3.4, eerste lid, van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In aanvulling op het bovenstaande regelt dit artikel dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
Hoofdstuk 6 Waardering mantelzorgers en tegemoetkoming meerkosten
Artikel 21 Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.6 van de wet. Hierin is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.
Artikel 2.1.6 stelt dat het moet gaan om mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Artikel 1.1.1 van de wet definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.
Artikel 22 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen
De bepaling betreft een uitwerking van artikel 2.1.7 van de wet. Daarin is opgenomen dat bij verordening kan worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie. De tegemoetkoming kan op aanvraag worden verstrekt.
Hoofdstuk 7 Klachten, medezeggenschap en inspraak
Artikel 23 Klachtregeling
In het eerste lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de wet, waarin is bepaald datin de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de wet).
In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 57-58) staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder).
Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Als de cliënt vindt dat zijn klacht niet naar behoren is afgehandeld door de aanbieder, kan hij de gemeente verzoeken de aanbieder hierop aan te spreken.
Artikel 24 Medezeggenschap
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, van de wet, waarin is bepaald datin ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is.
In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder b, van de wet). Indien de cliënt niet tevreden is over hoe de aanbieder de medezeggenschap heeft geregeld, kan hij de gemeente verzoeken de aanbieder hierop aan te spreken.
Artikel 25 Betrekken van ingezetenen bij beleid
Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de wet. In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning. Bij het tweede lid wordt onder meer gedoeld op de Wmo raad.
Hoofdstuk 8 Overige bepalingen
Artikel 26 Hardheidsclausule
Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet.
Artikel 27 Nadere regels
Dit artikel regelt dat er nadere regels gesteld kunnen worden.
Artikel 28 Intrekking oude verordening en overgangsrecht
De wet zelf bevat overgangsrecht voor cliënten die vanuit de AWBZ overgaan naar de Wmo, zie de artikelen 8.1 tot en met 8.4. In dit artikel is het overgangsrecht op gemeentelijk niveau geregeld. In het tweede lid is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten doorlopen, totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden. In het derde lid is als hoofdregel neergelegd dat aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening beoordeeld zullen worden. Omdat dit voor de cliënt nadelige gevolgen kan hebben, is in het vierde lid bepaald dat de vorige verordening gebruikt mag worden, als dit evident voordeliger is voor de cliënt. De zelfde regeling is voor de bezwaarfase opgenomen in het zesde lid.
Artikel 29 Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel regelt tenslotte de inwerkingtreding van deze verordening en hoe deze verordening geciteerd kan worden.
Geen