Geldend op 21-06-2015
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 16 april 2004, nr. MJZ2004039319, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;
Gelet op de artikelen 10.41 tot en met 10.43 en 10.44, derde lid, van de Wet milieubeheer, artikel 21.8 van de Wet milieubeheer voorzover het betreft de artikelen 8, 9 en 10, derde lid, en artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen voorzover het betreft artikel 7;
De Raad van State gehoord (advies van 28 juni 2004, nr W08.04.0159/V);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 1 oktober 2004, nr. MJZ 2004093834, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. de wet: de Wet milieubeheer;
b. afvalstoffenlijst: afvalstoffenlijst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Regeling Europese afvalstoffenlijst;
c. afvalstroomnummer: afvalstroomnummer als bedoeld in artikel 9, eerste lid;
d. meldingsinstantie: instantie als bedoeld in de artikelen 10.38, derde lid, en 10.40, eerste lid, van de wet;
e. route-inzameling: inzameling van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen volgens een vooraf bepaalde route waarbij de afvalstoffen tijdens het vervoer worden samengevoegd met gelijksoortige afvalstoffen die worden afgegeven door verschillende personen;
f. Raad voor Accreditatie: Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht;
g. regelmatige afvalstoffen: afvalstoffen die regelmatig tijdens hetzelfde proces ontstaan en een constante samenstelling hebben;
h. korrelvormige afvalstoffen: afvalstoffen, niet zijnde monolithische afvalstoffen;
i. monolithische afvalstoffen: afvalstoffen die door menging met toeslagstoffen of andersoortige bewerkingen zijn omgevormd tot afvalstoffen met een beperkte uitloging en een duurzame vaste vorm;
j. schone kunststoffen: kunststoffen of mengsels daarvan, mits deze niet zijn vermengd met andere afvalstoffen en zij overeenkomstig een specificatie zijn vervaardigd.
1. De in artikel 10.40, eerste lid, van de wet gestelde verplichting geldt niet voor andere dan de ingevolge het tweede lid aangewezen categorieën van gevallen.
2. Als categorieën van gevallen waarvoor de in artikel 10.40, eerste lid, van de wet gestelde verplichting geldt, worden aangewezen de categorieën van gevallen waarin:
a. de afgifte geschiedt aan een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder b, aanhef en onder 1°, van de wet die een inrichting drijft:
1°. als bedoeld in categorie 28.4 van bijlage I, onder C, bij het Besluit omgevingsrecht, niet zijnde een inrichting voor:
a. uitsluitend het opslaan, overslaan, verwerken of het verrichten van een combinatie van deze handelingen met betrekking tot schone kunststoffen,
b. uitsluitend het opslaan, overslaan, verwerken of het verrichten van een combinatie van deze handelingen met betrekking tot banden,
c. uitsluitend het opslaan, overslaan, verwerken of het verrichten van een combinatie van deze handelingen met betrekking tot kabelschroot omhuld of geïsoleerd met kunststoffen, niet zijnde grondkabels,
d. uitsluitend een combinatie van de handelingen van het opslaan, overslaan of verwerken met betrekking tot papier, textiel, ferro- of non-ferrometalen, schroot, schone kunststoffen, glas, banden, kabelschroot omhuld of geïsoleerd met kunststoffen, niet zijnde grondkabels, of een combinatie van deze afvalstoffen,
e. uitsluitend het verrichten van de handelingen: het opslaan, overslaan, verwerken of een combinatie van deze handelingen met betrekking tot afgedankte batterijen of accu’s als bedoeld in de Regeling beheer batterijen en accu’s 2008, afgedankte elektrische en elektronische apparatuur als bedoeld in de Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, autowrakken als bedoeld in het Besluit beheer autowrakken, of een combinatie daarvan, indien voor de desbetreffende batterijen of accu’s, elektrische en elektronische apparatuur of autowrakken verslag wordt gedaan als bedoeld in respectievelijk artikel 13, eerste lid, van de Regeling beheer batterijen en accu’s 2008 of artikel 15, eerste lid, van het Besluit beheer autowrakken, of,
f. uitsluitend het verrichten van een combinatie van de handelingen, bedoeld in de onderdelen a tot en met e;
2°. voor het opslaan van verontreinigde grond, waaronder begrepen verontreinigde baggerspecie, die van buiten de inrichting afkomstig is, met een opslagcapaciteit ten aanzien daarvan van 50 m3 of meer;
3°. voor het overslaan van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen, die van buiten de inrichting afkomstig zijn, met een opslagcapaciteit ten aanzien daarvan van 50 m3 of meer;
4°. voor het sorteren van bouw- en sloopafvalstoffen met een opslagcapaciteit van meer dan 50 m3, of
5°. voor het composteren van groenafval met een verwerkingscapaciteit van meer dan 50 m3 per jaar, en
b. de afgifte, bedoeld onder a, geen betrekking heeft op bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen die behoren tot een in bijlage I aangegeven categorie.
3. Een persoon als bedoeld in artikel 10.40, eerste lid, van de wet voor wie de in dat lid gestelde verplichting ingevolge dit besluit niet geldt, registreert de in dat lid bedoelde gegevens op een zodanige wijze dat:
a. controle daarvan door degenen die belast zijn met het toezicht op de naleving van de wet binnen een redelijke termijn mogelijk is, en
b. deze gedurende ten minste vijf jaar zijn te raadplegen.
4. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van registreren.
1. Aan artikel 10.40, eerste lid, aanhef en onder b, van de wet wordt uitvoering gegeven door het melden van de naam en het adres van degene aan wie met het oog op de desbetreffende afgifte een afvalstroomnummer is verstrekt.
2. Degene die een melding als bedoeld in artikel 10.40, eerste lid, van de wet doet, meldt daarbij tevens de van toepassing zijnde code van de afvalstoffenlijst en het voor de ontvangst van de afvalstoffen verstrekte afvalstroomnummer.
3. De in artikel 10.40, eerste lid, aanhef en onder d, van de wet gestelde verplichting geldt niet in de categorieën van gevallen waarin het betreft de afgifte van:
a. door route-inzameling verkregen afvalstoffen, of
b. door inzameling verkregen afvalstoffen die behoren tot een door Onze Minister aangewezen categorie.
4. De in artikel 10.40, eerste lid, aanhef en onder f, van de wet gestelde verplichting geldt niet voor een andere categorie van gevallen dan die waarin de afgifte geschiedt door tussenkomst van een ander die opdracht had de afvalstoffen in te zamelen en naar hem te vervoeren.
5. De melding, bedoeld in artikel 10.40, eerste lid, van de wet geschiedt:
a. binnen vier weken na afloop van de maand waarin een afgifte heeft plaatsgevonden, en
b. langs elektronische weg of schriftelijk.
6. Degene die een melding als bedoeld in artikel 10.40, eerste lid, van de wet doet, bewaart gedurende ten minste vijf jaar de begeleidingsbrieven of de elektronische versie hiervan.
7. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de ingevolge artikel 10.40, eerste lid, van de wet en dit besluit te melden gegevens en de wijze waarop de melding wordt gedaan.
In de categorieën van gevallen waarin de ingevolge artikel 10.40, eerste lid, aanhef en onder b of c, voorzover het betreft de gebruikelijke benaming, en d tot en met f, van de wet en artikel 3 te melden gegevens reeds aan de meldingsinstantie zijn gemeld en deze gegevens niet zijn gewijzigd, wordt, zolang het voor de ontvangst van de afvalstoffen verstrekte afvalstroomnummer niet is vervallen, aan artikel 10.40, eerste lid, van de wet uitvoering gegeven door het melden van het afvalstroomnummer, het aantal afgiften en de totale hoeveelheid afvalstoffen die met het afvalstroomnummer in de voorafgaande maand in ontvangst zijn genomen.
1. De in artikel 10.38, derde lid, van de wet gestelde verplichting geldt niet voor andere dan de ingevolge het tweede lid aangewezen categorieën van gevallen.
2. Als categorieën van gevallen waarin de in artikel 10.38, derde lid, van de wet gestelde verplichting geldt, worden aangewezen de categorieën van gevallen waarin de afgifte geschiedt door een persoon als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, aan een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder a of b, van de wet, niet zijnde een persoon als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, met dien verstande dat een melding als bedoeld in de artikelen 32 en 42 van het Besluit bodemkwaliteit en artikel 2a van het Besluit gebruik meststoffen wordt gelijkgesteld met het voldoen aan de in artikel 10.38, derde lid, van de wet gestelde verplichting.
3. Bij regeling van Onze Minister kunnen categorieën van inrichtingen worden aangewezen die zijn vrijgesteld van de verplichting, bedoeld in het tweede lid.
1. Aan artikel 10.38, derde lid, van de wet in verbinding met het eerste lid, onder a, van dat artikel wordt uitvoering gegeven door het melden van het aantal afgiften dat in de voorafgaande maand heeft plaatsgevonden.
2. Aan artikel 10.38, derde lid, van de wet in verbinding met het eerste lid, onder c, van dat artikel wordt, voorzover het betreft de hoeveelheid, uitvoering gegeven door het melden van de totale hoeveelheid afvalstoffen waarvan de afgifte in de voorafgaande maand heeft plaatsgevonden.
3. Degene die een melding als bedoeld in artikel 10.38, derde lid, van de wet doet, meldt daarbij tevens de van toepassing zijnde code van de afvalstoffenlijst.
4. Artikel 3, vijfde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. Artikel 10.38, derde lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing in de categorieën van gevallen waarin een persoon als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, zich van stoffen, preparaten of producten, niet zijnde bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, ontdoet door afgifte aan een ander persoon of toepast binnen of buiten de eigen inrichting.
2. In de categorieën van gevallen, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 3, vijfde lid, en 6, eerste tot en met derde lid, van overeenkomstige toepassing.
3. Voor zover geen code van de afvalstoffenlijst van toepassing is wordt aan artikel 6, derde lid, uitvoering gegeven door melding van de van toepassing zijnde code van de gecombineerde nomenclatuur, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van verordening nr. 2658/87/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PbEG L 256).
4. Dit artikel berust op artikel 9.2.2.1 van de wet.
1. Degene voor wie de in artikel 10.40, eerste lid, van de wet gestelde verplichting geldt, verstrekt een afvalstroomnummer:
a. indien de afvalstoffen aan hem worden afgegeven door een persoon die krachtens artikel 10.45 of 10.48 van de wet bevoegd is zodanige afvalstoffen in te zamelen en deze rechtstreeks naar hem vervoert: aan de persoon bij wie de afvalstoffen worden ingezameld;
b. in andere gevallen: aan degene die zich van de afvalstoffen ontdoet.
2. De in het eerste lid gestelde verplichting geldt niet voor een in de aanhef van dat lid bedoelde persoon, in de categorieën van gevallen waarin het de afgifte van door route-inzameling verkregen bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen die behoren tot een in bijlage II aangegeven categorie, of de afgifte van door inzameling verkregen afvalstoffen als bedoeld in artikel 3, derde lid, onder b, betreft en hij voorafgaand aan de route-inzameling onderscheidenlijk de inzameling een afvalstroomnummer aan degene die zodanige afvalstoffen inzamelt, heeft verstrekt.
3. Degene die door een inzameling als bedoeld in het tweede lid bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen in ontvangst neemt en aan wie met toepassing van het tweede lid een afvalstroomnummer is verstrekt, deelt dat afvalstroomnummer mede aan degene die zich van de afvalstoffen ontdoet.
1. Het afvalstroomnummer bestaat uit:
a. een voor de persoon die de afvalstoffen in ontvangst neemt, uniek nummer dat aan hem door de meldingsinstantie is verstrekt, en
b. een nummer dat de persoon die de afvalstoffen in ontvangst neemt, vaststelt.
2. De meldingsinstantie verstrekt op verzoek van een persoon die krachtens artikel 2 verplicht is om melding te maken van aan hem afgegeven afvalstoffen onverwijld een nummer als bedoeld in het eerste lid, onder a. De meldingsinstantie kan het nummer intrekken als de persoon ingevolge artikel 2 niet langer verplicht is tot het melden van de aan hem afgegeven afvalstoffen.
3. Een afvalstroomnummer vervalt indien gedurende vijf jaar geen melding van de ontvangst van afvalstoffen met gebruikmaking van dat nummer heeft plaatsgevonden.
1. De in artikel 10.39, eerste lid, onder a, van de wet gestelde verplichting geldt niet voor de categorieën van gevallen waarin de afgifte betrekking heeft op bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder b en niet geschiedt aan een persoon die een stortplaats als bedoeld in artikel 8.47, eerste lid, onder a, van de wet drijft om die afvalstoffen te laten storten.
2. Degene die een omschrijving als bedoeld in artikel 10.39, eerste lid, onder a, van de wet verstrekt, vermeldt daarbij de van toepassing zijnde code van de afvalstoffenlijst.
3. Een omschrijving die wordt verstrekt in gevallen waarin korrelvormige afvalstoffen aan een persoon die een stortplaats als bedoeld in artikel 8.47, eerste lid, onder a, van de wet drijft, worden afgegeven om te worden gestort, bevat tevens:
a. gegevens over de bron en oorsprong van de afvalstoffen;
b. gegevens over het proces waarbij de afvalstoffen zijn ontstaan, bestaande uit een beschrijving en de kenmerken van grondstoffen en producten;
c. een beschrijving van de behandeling van de afvalstoffen die is toegepast of, bij het ontbreken daarvan, een motivering waarom geen behandeling is toegepast;
d. indien van toepassing: gegevens over het uitlooggedrag van de afvalstoffen;
e. gegevens over de eigenschappen van de afvalstoffen die specifiek van belang zijn voor het zo nodig treffen van aanvullende voorzorgsmaatregelen op de plaats waarop de afvalstoffen zullen worden gestort;
f. voor zover het gevaarlijke afvalstoffen betreft waarop artikel 4, eerste lid, van de Regeling Europese afvalstoffenlijst van toepassing is, een vermelding van de in het tweede lid van dat artikel bedoelde eigenschappen die de afvalstoffen bezitten;
g. gegevens over de resultaten van de ter bepaling van de samenstelling en het uitlooggedrag van de afvalstoffen uitgevoerde analyse of, bij het ontbreken daarvan, een motivering of gegevens waaruit blijkt dat er geen verplichting bestaat tot het uitvoeren van een zodanige analyse.
4. Onverminderd het derde lid bevat een omschrijving die wordt verstrekt in gevallen waarin korrelvormige, regelmatige afvalstoffen aan een persoon als bedoeld in dat lid worden afgegeven om te worden gestort tevens:
a. gegevens over de spreiding in de samenstelling van de afzonderlijke afvalstoffen;
b. gegevens over de spreiding en variabiliteit van de specifieke eigenschappen van de afvalstoffen;
c. indien de afvalstoffen tijdens hetzelfde proces in verschillende installaties ontstaan: het aantal keren dat per installatie analyses als bedoeld in het derde lid zijn uitgevoerd.
5. Degene die ten behoeve van het verstrekken van een omschrijving gebruik maakt van schriftelijk of elektronisch vastgelegde gegevens omtrent aard, eigenschappen en samenstelling van de afvalstoffen, bewaart deze gegevens gedurende ten minste vijf jaar na de laatste afgifte van afvalstoffen waarop die omschrijving betrekking heeft.
6. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het verstrekken van een omschrijving.
1. Degene die een omschrijving verstrekt in gevallen als bedoeld in artikel 10, derde lid, draagt er zorg voor dat ter bepaling van de in de omschrijving op te nemen gegevens over de samenstelling en het uitlooggedrag van afvalstoffen, monsters van de betrokken afvalstoffen worden genomen, die monsters worden geanalyseerd en dat daaromtrent gegevens worden geregistreerd.
2. De in het eerste lid gestelde verplichting geldt niet voor:
a. afvalstoffen die voldoen aan de beschrijving die is opgenomen in tabel 1.1 van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen;
b. gevaarlijke afvalstoffen die hechtgebonden asbest of door een bindmiddel gebonden asbest of in kunststof verpakte asbestvezels bevatten, en die geen andere gevaarlijke stoffen dan asbest bevatten;
c. niet-gevaarlijke afvalstoffen die worden aangeboden op een stortplaats voor niet-gevaarlijke afvalstoffen en niet in eenzelfde cel worden gestort als stabiele, niet-reactieve gevaarlijke afvalstoffen of gipsafval;
d. afvalstoffen die uitsluitend bestaan uit deeltjes met een korrelgrootte van meer dan 40 millimeter;
e. afvalstoffen waarvan de uitloogbaarheid en samenstelling bekend zijn;
f. afvalstoffen ten aanzien waarvan het technisch niet mogelijk deze te testen of te onderwerpen aan passende testmethoden;
g. afvalstoffen, behorende tot een categorie die krachtens het vijfde lid, onder b, is aangewezen.
3. De monsterneming, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgevoerd door een persoon of instelling die beschikt over een erkenning als bedoeld in artikel 12b.
4. De analyse van de monsters wordt uitgevoerd door een persoon of instelling die beschikt over een bewijs waarmee de Raad voor Accreditatie of een daaraan gelijkwaardig instituut in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, kenbaar heeft gemaakt dat gedurende de periode waarin deze worden uitgevoerd, een gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat de betrokken persoon of instelling competent is voor het uitvoeren van de analyse overeenkomstig de krachtens het vijfde lid gestelde regels.
5. Bij regeling van Onze Minister:
a. worden nadere regels gesteld omtrent de monsterneming, de analyse van monsters en de registratie, bedoeld in het eerste lid;
b. kunnen categorieën van afvalstoffen worden aangewezen die in ieder geval worden aangemerkt als categorieën van afvalstoffen waarvan het uitlooggedrag en de samenstelling algemeen bekend zijn of ten aanzien waarvan het technisch niet mogelijk is deze te testen of te onderwerpen aan passende testmethoden.
6. Het is verboden te doen handelen in strijd met het derde en vierde lid.
1. De in de artikelen 10.39, eerste lid, onder b, en 10.44, eerste en tweede lid, van de wet gestelde verplichtingen gelden niet voor het vervoer van:
a. bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, waarop de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen van toepassing is, dat vergezeld gaat van de begeleidende documenten, bedoeld in die verordening;
b. bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen in een motorrijtuig van de rijbewijscategorie B;
c. bedrijfsafvalstoffen in een hoeveelheid van niet meer dan 500 kilogram op een andere wijze dan in een motorrijtuig van de rijbewijscategorie B;
d. niet-beroepsmatig ingezameld papier of textiel;
e. ingezamelde huishoudelijke afvalstoffen waarvan kan worden aangetoond dat deze rechtstreeks worden vervoerd naar een inrichting waar die afvalstoffen uitsluitend worden overgeslagen;
f. bedrijfsafvalstoffen naar soort en aard vergelijkbaar met huishoudelijke afvalstoffen waarvan kan worden aangetoond dat deze rechtstreeks worden vervoerd naar een inrichting waar die bedrijfsafvalstoffen uitsluitend worden overgeslagen;
g. veegvuil, marktafval, drijfafval en RKG-slib waarvan kan worden aangetoond dat deze rechtstreeks worden vervoerd naar een inrichting waar die bedrijfsafvalstoffen uitsluitend worden overgeslagen.
2. De in artikel 10.39, eerste lid, onder b, van de wet gestelde verplichting geldt evenmin in de categorieën van gevallen waarin afvalstoffen worden afgegeven aan een persoon die de afvalstoffen door route-inzameling verkrijgt of door inzameling verkrijgt ingeval de afvalstoffen behoren tot een krachtens artikel 3, derde lid, onder b, aangewezen categorie, en het op de afvalstoffen betrekking hebbende afvalstroomnummer met toepassing van artikel 8, derde lid, aan hem is verstrekt.
1.Onverminderd het tweede lid wordt voor de begeleidingsbrief, bedoeld in artikel 10.39, eerste lid, onder b, van de wet gebruik gemaakt van een bij regeling van Onze Minister vastgesteld formulier dat voor de daarbij aangegeven categorieën van gevallen verschillend kan worden vastgesteld.
2.Onze Minister kan toestemming geven om gebruik te maken van een andere gegevensdrager dan een formulier als bedoeld in het eerste lid.
3.Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het eerste lid. Tevens kunnen daarbij categorieën van gevallen worden aangewezen waarvoor de verplichting, bedoeld in het eerste lid, niet geldt.
1. In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
accreditatie: het bewijs waarmee de Raad voor Accreditatie of een daaraan gelijkwaardig instituut in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, kenbaar maakt dat gedurende een bepaalde periode een gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat de hierin genoemde instelling competent is voor het certificeren van personen of instellingen voor het uitvoeren van de monsterneming overeenkomstig de krachtens artikel 10a, vijfde lid, onder a, gestelde regels;
certificaat: verklaring waarmee een geaccrediteerde certificeringsinstelling kenbaar maakt dat gedurende een bepaalde periode een gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat de hierin genoemde persoon of instelling competent is voor het uitvoeren van de monsterneming overeenkomstig de krachtens artikel 10a, vijfde lid, onder a, gestelde regels;
erkenning: beschikking van Onze Minister waarbij wordt vastgesteld dat een persoon of instelling voor het nemen van monsters van afvalstoffen voldoet aan de bij of krachtens deze paragraaf gestelde eisen;
SIKB: Stichting Kwaliteitsborging Infrastructuur Bodembeheer te Gouda;
vestigingsplaats: adres en woonplaats van een persoon of adres en woonplaats waar een instelling zetelt.
2. Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op monsterneming die wordt uitgevoerd ter bepaling van de in de omschrijving op te nemen gegevens over de samenstelling en het uitlooggedrag van afvalstoffen.
1. Onze Minister kan op aanvraag een erkenning verlenen aan een persoon of een instelling voor het nemen van monsters van afvalstoffen.
2. De beschikking vermeldt ten minste de naam van de persoon of instelling, de vestigingsplaats en, indien van toepassing, de naam van de natuurlijk persoon die voor de erkende persoon of instelling de monsterneming van afvalstoffen uitvoert.
3. Een erkenning wordt voor onbepaalde tijd verleend.
4. Onze Minister stelt een lijst met erkende personen en instellingen beschikbaar via een bij regeling van Onze Minister aangewezen website.
5. Een erkenning is niet overdraagbaar.
1. Een aanvraag voor een erkenning wordt door middel van een bij regeling van Onze Minister vastgesteld formulier, ingediend bij Onze Minister.
2. Bij de aanvraag worden ten minste de volgende gegevens verstrekt:
a. de naam en het adres van de aanvrager;
b. het certificaat voor de monsterneming;
c. de vestigingsplaats van de persoon of instelling;
d. indien van toepassing, de naam en een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, die niet ouder is dan zes maanden, van de natuurlijk persoon, bedoeld in artikel 12b, tweede lid.
3. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de in het tweede lid bedoelde gegevens.
1. Onze Minister beslist binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
2. Onze Minister verleent de erkenning geheel of gedeeltelijk indien de desbetreffende persoon of instelling:
a. niet in staat van faillissement of surseance van betaling verkeert en
b. heeft voldaan aan artikel 12c, tweede lid.
3. De erkenning wordt gebaseerd op een certificaat.
4. Een erkenning kan geheel of gedeeltelijk worden geweigerd indien de desbetreffende persoon of instelling of een bestuurder van deze persoon of instelling, in de drie jaar voorafgaande aan de aanvraag een wettelijk voorschrift heeft overtreden dat is gesteld bij of krachtens deze paragraaf of artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover de overtreding verband houdt met het nemen van monsters van afvalstoffen.
1. Op verzoek van de erkende persoon of instelling kan de erkenning worden gewijzigd. Artikel 12b, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. Het verzoek wordt, door middel van een bij regeling van Onze Minister vastgesteld formulier, ingediend bij Onze Minister. Artikel 12c, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Onze Minister beslist binnen vier weken na de datum van ontvangst van het verzoek. Artikel 12d, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. Met een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 12c, tweede lid, onder d, wordt gelijkgesteld een verklaring omtrent het gedrag afgegeven door een daartoe bevoegde instantie in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, op basis van onderzoekingen of documenten die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat met de nationale onderzoekingen of documenten wordt geboden, mits die verklaring niet ouder is dan zes maanden.
2. Met een certificaat wordt gelijkgesteld een certificaat afgegeven door een daartoe bevoegde instantie in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, op basis van onderzoekingen of documenten die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat met de nationale onderzoekingen of documenten wordt geboden.
3. Met een erkenning wordt gelijkgesteld een erkenning of vergelijkbare beschikking afgegeven door een daartoe bevoegde instantie in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, op basis van voorwaarden die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat met de in artikel 12c, tweede lid, gestelde eisen wordt geboden. De artikelen 12b, vierde lid, en 12l zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Het is verboden monsters van afvalstoffen te nemen zonder daartoe verleende erkenning.
2. De monsters kunnen worden genomen door een natuurlijk persoon die staat vermeld op de erkenning.
3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor zover de werkzaamheid wordt uitgevoerd voor het verkrijgen van een certificaat.
Het is een persoon of instelling verboden een resultaat van een monsterneming van afvalstoffen te gebruiken of aan een ander ter beschikking te stellen indien hij weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat dit resultaat, gelet op het doel waarvoor dit wordt gebruikt, geen betrouwbaar beeld verschaft van de eigenschappen, aard, hoedanigheid of samenstelling van de afvalstof.
1. Onze Minister kan een erkenning geheel of gedeeltelijk intrekken:
a. op verzoek van de erkende persoon of instelling,
b. indien bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt, en kennis omtrent de juiste en volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,
c. indien het bewijs van certificatie voor de monsterneming is ingetrokken of niet meer geldig is,
d. indien de erkende persoon of instelling in staat van faillissement verkeert of surseance van betaling heeft verkregen, of
e. indien de erkende persoon of instelling of de natuurlijk persoon, bedoeld in artikel 12b, tweede lid, een wettelijk voorschrift heeft overtreden dat is gesteld bij of krachtens deze paragraaf of artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover de overtreding verband houdt met de monsterneming van afvalstoffen.
2. Onze Minister kan een erkenning voor een periode van ten hoogste twee jaar geheel of gedeeltelijk schorsen, indien:
a. het bewijs van certificatie voor de desbetreffende werkzaamheid is geschorst, of
b. sprake is van een overtreding als bedoeld in het eerste lid, onder e.
3. In geval van aanwijzingen dat er sprake is van een overtreding als bedoeld in het eerste lid, onder e, kan Onze Minister de desbetreffende persoon of instelling verzoeken binnen een redelijke termijn een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens over te leggen, die niet ouder is dan twee maanden. Indien de desbetreffende persoon of instelling niet binnen de gestelde termijn aan dit verzoek voldoet of kan voldoen, kan Onze Minister de erkenning voor een periode van ten hoogste twee jaar geheel of gedeeltelijk schorsen.
Onze Minister verwerkt de schorsing en intrekking van de erkenning in de lijst, bedoeld in artikel 12b, vierde lid.
Indien een melding als bedoeld in artikel 10.38, derde lid, of 10.40, eerste lid, van de wet betrekking heeft op een afgifte die heeft plaatsgevonden op of na de inwerkingtreding van dit besluit en vóór de eerste dag van de maand volgende op die inwerkingtreding, geschiedt, in afwijking van artikel 6, vierde lid, dan wel artikel 3, vijfde lid, aanhef en onder a, die melding uiterlijk tien weken na de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
Beatrix
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ,
P. L. B. A. van Geel
De Minister van Justitie ,
J. P. H. Donner
1. afvalstoffen die binnen een inrichting als bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, zijn ontstaan en binnen die inrichting nuttig worden toegepast of worden verwijderd;
2. afvalstoffen die door een persoon die buiten Nederland is gevestigd en ten aanzien waarvan een kennisgeving op grond van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen is gedaan;
3. onbeheerd aangetroffen bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, die door of vanwege een bestuursorgaan worden opgeruimd;
4. bedrijfsafvalstoffen in een hoeveelheid van niet meer dan 50 kilogram per afgifte;
5. gevaarlijke afvalstoffen die worden afgegeven aan een inrichting waarin gevaarlijke afvalstoffen uitsluitend in een hoeveelheid van niet meer dan 50 kilogram per afgifte in ontvangst mogen worden genomen;
6. ingezamelde huishoudelijke afvalstoffen, voor zover zij uitsluitend worden overgeslagen;
7. bedrijfsafvalstoffen naar soort en aard vergelijkbaar met huishoudelijke afvalstoffen, voor zover zij uitsluitend worden overgeslagen;
8. veegvuil, marktafval, drijfafval en RKG-slib, voor zover zij uitsluitend worden overgeslagen.
Categorieën van gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 8, tweede lid:
a. scheepsafvalstoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, van het Besluit inzamelen afvalstoffen;
b. gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van het Besluit inzamelen afvalstoffen in een hoeveelheid van niet meer dan 50 kilogram per afgifte;
c. batterijen en accu’s als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a respectievelijk onderdeel b, van het Besluit beheer batterijen en accu’s 2008;
d. producten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van de Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur;
e. autowrakken als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit beheer autowrakken.