U bent hier: over wormerland » dorpskernen » oostknollendam
Oostknollendam
Inhoud overslaan en naar navigatie springen.
Buurtschap of klein dorp, behorend tot de gemeente Wormer (in 1991 Wormerland), vroeger tot de Banne van Wormer; tweelingdorp van Westknollendam, waarvan het door het meest noordelijke deel van de Zaan is gescheiden. Er heeft nooit een aparte gemeente Knollendam of Oostknollendam bestaan.
Over Oostknollendam is weinig gepubliceerd; de schaarse gegevens zijn alleen verspreid te vinden. C. Mol, die de geschiedenis van Wormer beschreef, wijdde slechts enkele pagina's aan de buurtschap. Zijn aandacht ging vooral uit naar de vroegere dam in de Zaan, waaraan het dorp zijn naam te danken heeft.
De tweelingdorpen waren tot de Tweede Wereldoorlog meer dan nu op elkaar aangewezen. De kerk stond aanvankelijk in Westknollendam, de pastorie aan de oostkant van de Zaan. Ooit hadden beide buurtschappen een eigen school, maar sinds het begin van de 19e eeuw werd het onderwijs alleen in 'oost' gegeven. Voor het onderlinge verkeer was men aangewezen op een veer. Deze met een roeiboot onderhouden veerdienst bracht weinig op, de pacht heeft daardoor nooit meer dan enkele guldens per jaar bedragen.
Voor hun inkopen zijn de inwoners op Wormer en de Zaangemeenten georiënteerd.
Doordat Oostknollendam geen zelfstandige gemeente was en is, is de omvang niet nauwkeurig aan te geven (er zijn geen gemeentegrenzen). Dit betreft vooral de oostelijke begrenzing. De Schaalsmeer, drooggelegd in 1634, hoort bij het buurtschap. De ringsloot hiervan gaat op de noordoosthoek over in een naar het noorden lopende sloot. Deze 'grenssloot' loopt tot de grens met Jisp, iets ten zuiden van de boerderij 'Elfenrune'. De Knollendammervaart wordt voor ongeveer de helft tot Oostknollendam gerekend. Dat geldt niet voor het deel van de Markerpolder ten westen van deze vaart, dat tot de gemeente Wormer behoort.
Cijfers over het aantal inwoners zijn schaars, doordat een afzonderlijke gemeentelijke administratie ontbreekt. Tot 1796 zijn slechts gegevens van Oost- en Westknollendam gezamenlijk bekend. In 1543 woonden er niet meer dan 18 personen in beide gehuchten tezamen, maar in 1635 waren dat er 220, terwijl dit aantal in 1796 waarschijnlijk verdubbeld was (er werden toen namelijk 250 inwoners in Oostknollendam alleen geregistreerd). In 1845 was het aantal Oostknollendammers tot 180 afgenomen. In 1989 woonden er 680 personen in een buurtschap.
Ook van de vroegere kerkelijke gezindheid is geen duidelijk beeld te geven. Vermeld is dat er in 1796 (250 inwoners) 70 gereformeerden en 36 doopsgezinden waren, maar daaronder waren de kinderen waarschijnlijk niet inbegrepen. Van der Aa gaf voor het jaar 1845 enkele cijfers voor Oost- en Westknollendam gezamenlijk: 200 gereformeerden (hervormden) en 30 doopsgezinden. De hervormden deelden hun kerk met 100 inwoners van Markenbinnen. Hoewel Van der Aa ook katholieken noemde, vermeldde hij geen aantal.
Het lijkt aannemelijk dat zich direct na de aanleg van de Knollendam enige bewoning aan de oost- en westkant van de Zaan heeft gevestigd. Toen deze dam in 1374 werd doorsluisd, was dit een gunstig punt voor een herberg. Hoe logisch deze veronderstelling ook lijkt, toch waren er in 1543 slechts drie 'haardsteden aan de oostkant' van de dam. Even opmerkelijk is dat zich in Oostknollendam, dat toch aan een drukbevaren scheepvaartroute lag, in de 17e eeuw nauwelijks industrie ontwikkelde. Er heeft geen enkele molen gestaan, in tegenstelling tot Westknollendam dat enkele oliemolens telde. Was de oostoever van de Zaan ongunstig voor de zeilvaart als 'lage wal'? Dr. M.A. Verkade veronderstelde dat de weinige bewoners zich rond het midden van de 16e eeuw vooral op de binnenvisserij hadden toegelegd. Deze is tot ver in de 19e eeuw van belang gebleven.
Aan het einde van de 17e eeuw heeft de walvisvaart een aantal inwoners werk verschaft. In 1702 werden drie walvisvaarders uitgereed, die in dat jaar niet minder dan 38 walvissen aanvoerden. In een koopakte uit 1686 worden een traankokerij en een pakhuis in Oostknollendam genoemd. Toen de walvisvaart in de 18e eeuw geleidelijk terugliep, is men zich blijkbaar steeds meer op de veeteelt gaan toeleggen. Knollendam (Oost- en West- te zamen) had halverwege die eeuw zelfs de grootste veestapel van de Zaanstreek. De melk werd niet uitgevent, maar vooral tot kaas verwerkt (1796). De watersnood van 1717, de veepest van 1744 en een volgende epidemie onder het vee in de jaren 1769-1772 zullen grote zorgen met zich hebben meegebracht, hoewel Oostknollendam minder in verval raakte dan Wormer en Jisp (zie aldaar). Mogelijk is door de Oostknollendammers geprofiteerd van de toen opkomende graanhandel als venthandel: met hun schuiten konden zij heel Holland bereiken. Pas aan het eind van de 19e eeuw ontstond er enige industrialisatie in het buurtschap. In 1913 werd de kaasfabriek 'Nooit Gedacht' gebouwd en in de jaren daarna kwam er een meubelfabriek, die aan 30 mensen werk verschaften maar in de crisis werd gesloten.
Over de huidige beroepsbevolking is weinig meer bekend dan dat deze grotendeels in de Zaanse bedrijven en elders (Amsterdam) werkt. De middenstand heeft zich geleidelijk uit het dorp teruggetrokken. Tussen 1952 en 1977 vertrokken er 3 kruideniers, 2 bakkers, 1 manufacturier, 1 slager, 1 groenteman en nog 2 andere winkeliers. De bevolking, toegenomen doordat inmiddels nieuwbouw plaats had (men kwam van elders omdat wonen op het platteland aantrekkelijk werd gevonden), is overwegend op Wormer en de overige Zaangemeenten aangewezen.
Voor meer informatie zie: Oostknollendam